Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 januari 2018
Afgelopen twee jaar hebben diverse incidenten plaatsgevonden bij studentenverenigingen
in Nederland. Uw Kamer heeft mij verzocht hierop te reageren middels een brief (Handelingen
II 2017/18, nr. 39, Regeling van Werkzaamheden). Daarnaast heb ik u vandaag ook mijn
schriftelijke antwoorden toegestuurd op de vragen van het lid Van den Hul over de
meest recente gebeurtenissen bij studentenverenigingen (Aanhangsel Handelingen II
2017/18, nrs. 960 en 961). In die antwoorden geef ik aan dat ik alle vormen van geweld en intimidatie, zowel
fysiek als mentaal, afkeur. Dergelijke incidenten hebben niets te maken met het kennismaken
met elkaar, het studentenleven en specifiek de studentenvereniging.
Instellingen, zowel hogescholen als universiteiten, hebben afspraken gemaakt met studentenverenigingen
over de introductietijden. Dit betreffen afspraken over onder andere alcoholgebruik,
slaaptijden en fysiek contact. Ik vind het goed dat deze afspraken bestaan en zie
dat instellingen bij incidenten adequaat reageren. Maatregelen, zoals het opschorten
van bestuursbeurzen en subsidies, worden niet geschuwd. Ook hebben instellingen besloten
om sommige studentenverenigingen (tijdelijk) niet meer welkom te laten zijn bij diverse
academische aangelegenheden. Dat vind ik goede signalen.
Daarbovenop hebben de verschillende betrokken verenigingen aangegeven dat zij inzetten
op een verandering van hun cultuur op basis van een stevige zelfreflectie. Ik vind
het belangrijk dat in dit kader binnen de vereniging ook een kritisch gesprek wordt
gevoerd over de noodzaak van de geïnstitutionaliseerde, ongelijkwaardige verhouding
tijdens ontgroeningen en introductietijden. Onderwijsinstellingen kunnen ook een rol
spelen in deze dialoog.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven