34 775 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2018

Nr. 58 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2018

In mijn brief van 19 februari 20181 over de herziening van de organieke wetgeving en experimenten, heb ik uiteengezet op grond waarvan besloten is het wetsvoorstel Experimentenwet gemeenten niet bij de Tweede Kamer in te dienen. Naar aanleiding daarvan heeft u mij bij brief van 20 februari 2018 namens het lid Özütok om een aanvullende brief verzocht, waarin onder andere wordt ingegaan op wat dit besluit betekent voor lokale initiatieven (Handelingen II 2017/18, nr. 54, Regeling van Werkzaamheden). Graag kom ik met deze brief aan dit verzoek tegemoet.

Opgave centraal

Gemeenten staan voor grote opgaven, die zij in een voortdurend veranderende samenleving moeten oppakken; denk aan de decentralisaties in het sociaal domein en de invoering van de Omgevingswet, grip krijgen en houden op regionale samenwerkingsverbanden en het tegengaan van activiteiten die democratie en bestuur ondermijnen. Daarbij zijn ook de verwachtingen en mogelijkheden van inwoners de laatste jaren veranderd. Mensen willen dat de overheid niet óver hen maar mét hen beslist, een overheid die met hen in verbinding staat. Dat betekent als (één) overheid naar buiten treden, oplossingsgericht werken, inwoners centraal stellen en beter gebruik maken van maatschappelijk initiatief. Dit stelt nieuwe eisen aan het bestuur en de lokale democratie. Het vraagt om ruimte voor experimenten, innovatie, differentiatie en maatwerk.

De gemeenten die in 2015 gehoor hebben gegeven aan de oproep om voorstellen voor wettelijke experimenten aan te dragen, hebben deze ruimte actief opgezocht. De werkwijze zoals destijds gehanteerd om met gemeenten en ministeries gezamenlijk in gesprek te gaan over deze voorstellen en het beoordelen daarvan door de diverse betrokken ministeries, is zonder meer succesvol gebleken en heeft op zichzelf al een stimulerende werking gehad.2 Ik wil hierbij nogmaals mijn waardering uitspreken voor de gemeenten die betrokken waren bij het wetsvoorstel Experimentenwet gemeenten, maar ook voor de voorhoedegemeenten van «Code Oranje» en de gemeenten die betrokken zijn bij de «Democratic Challenge», die zich publiekelijk actief inzetten voor versterking en vernieuwing van de lokale democratie.

Steeds blijkt dat veel voorstellen voor democratische vernieuwing binnen de huidige wettelijke kaders kunnen worden uitgevoerd. De organieke wetgeving biedt vaak meer ruimte voor democratische vernieuwing dan wordt gedacht. Dat neemt niet weg dat vernieuwing niet vanzelf gaat. Het is een proces van vallen en opstaan en van lange adem, een zoektocht naar wat werkt en wat niet. Dat kan in elke gemeente weer anders zijn. Ik zou gemeenten daarom willen aansporen om dit soort voorstellen te blijven aandragen. In het kader van het Actieprogramma Versterking Lokale Democratie en Bestuur zal ik samen met de VNG en andere partners bezien hoe we concreet invulling kunnen geven aan de aangekondigde loket- en platformfunctie waarmee we gemeenten met concrete voorstellen voor innovatieve werkwijzen gericht op het versterken van de lokale democratie en het bestuur kunnen ondersteunen.

Meer ruimte voor lokaal maatwerk; aanvullend onderzoek

Mijn voornemen is om meer ruimte voor maatwerk te creëren in de organieke wetgeving zodat gemeenten meer ruimte krijgen voor lokale keuzes. Het kan daarnaast nuttig zijn wettelijke ruimte te creëren voor experimenten waarvan op voorhand niet helder is of de betreffende werkwijze in alle gemeenten mogelijk zou moeten worden.

Ik ga hierover graag in gesprek met gemeenten en met de VNG om te bezien hoe gemeenten kunnen worden gefaciliteerd. Gemeenten passen steeds meer nieuwe werkwijzen toe. Veruit de meeste voorstellen voor vernieuwende werkwijzen blijken te passen binnen bestaande wet- en regelgeving. Daar waar sprake is van belemmeringen, ben ik bereid aanpassing van wet- en regelgeving te overwegen. Ik ben voornemens om dit jaar een aantal bijeenkomsten te organiseren met gemeenten om met elkaar de mogelijkheden en wensen voor lokaal maatwerk te bespreken en te bekijken op welke punten het nodig is de Gemeentewet te herzien. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan meer ruimte bij de inrichting van het commissiestelsel, zoals het punt van het voorzitterschap van raadscommissies ex artikel 82 Gemeentewet. Over de uitkomsten van deze gesprekken en mijn voornemens tot herziening van de organieke wetgeving, zal ik Uw Kamer nader informeren.

Het wetsvoorstel Experimentenwet gemeenten is niet het juiste instrument gebleken, omdat het – zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State stelt3 – zou leiden tot ongewenste juridisering, beperking van de ruimte voor lokaal maatwerk en het naast elkaar bestaan van verschillende experimenteerregimes. De voorgestelde regeling was daarmee noodzakelijk noch effectief. Zoals aangekondigd in mijn brief van 19 februari jl. (Kamerstuk 34 775 VII, nr. 53) heb ik daarom opdracht gegeven voor aanvullend onderzoek naar de wettelijke randvoorwaarden voor experimenteerruimte in de organieke wetgeving, indachtig het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. De uitkomsten hiervan zal ik betrekken bij bovengenoemde voornemens tot herziening van de organieke wetgeving.

Conclusie

De uitdagingen van deze tijd vragen om ruimte voor lokaal maatwerk. Het wetsvoorstel Experimentenwet gemeenten is helaas niet het juiste middel om dit doel te bereiken. De komende tijd zal ik mij inspannen om gemeenten te ondersteunen en te faciliteren bij lokale initiatieven, en wel door de inrichting van een loket- en platformfunctie, door meer ruimte te creëren voor lokaal maatwerk in de organieke wetgeving en door onderzoek te laten verrichten naar de wettelijke randvoorwaarden voor maatwerk en experimenteerruimte in de organieke wetgeving. Ik zie uit naar de gesprekken met gemeenten en ben graag tot een nadere gedachtewisseling met Uw Kamer bereid.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstuk 34 775 VII, nr. 53.

X Noot
2

Kamerstuk 34 300 VII, nr. 17.

Naar boven