34 775 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2018

R VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 april 2018

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 7 februari 20182 waarbij hij een afschrift aanbiedt van de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal met de reactie op het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: P-G) over het functioneren van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in relatie tot de uitvoering van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen Naar aanleiding hiervan hebben zij de Minister op 8 maart 2018 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 9 april 2018 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 8 maart 2018

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben met belangstelling kennis-genomen van uw brief van 7 februari 20183 waarbij u een afschrift aanbiedt van uw brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal met de reactie op het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: P-G) over het functioneren van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in relatie tot de uitvoering van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz). Naar aanleiding van deze brief hebben voornoemde leden enkele vragen.

De P-G heeft in zijn rapport aanbevolen regelgeving uit te vaardigen waarin de grondslag voor de verstrekking van justitiële, strafvorderlijke en politiegegevens door het OM in het kader van de Wet Bopz-procedure wordt vastgelegd en met de vereiste waarborgen wordt omkleed. Hij noemt daarvoor als mogelijkheid een AMvB op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet poli-tiegegevens (hierna: Wpg) of een convenant op grond van artikel 20 van de Wpg.4 U heeft in uw brief aangegeven dat u echter gekozen heeft voor het creëren van een adequate grondslag middels een machtigingsbesluit ex artikel 18, tweede lid, van de Wpg. Op 22 december 2017 is daartoe het Wpg-machtigingsbesluit Bopz-dossier in werking getreden.5

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid vragen u waarom u niet de aanbeveling van de P-G heeft gevolgd, maar heeft gekozen voor een machtigingsbesluit als grondslag voor de verstrekking van voornoemde gegevens. Artikel 18, tweede lid, van de Wpg bepaalt immers dat in bijzondere gevallen met het oog op een zwaarwegend algemeen belang de minister van Justitie en Veiligheid toestemming of opdracht kan geven tot het verstrekken van door hem omschreven politiegegevens. De memorie van toelichting bij de Wpg vermeldt daarbij: «Van de voorgestelde afwijkingsbevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt in bijzondere gevallen, een categorische afwijking is dus niet mogelijk.»6 Kortom, van deze bevoegdheid mag slechts in bijzondere, specifieke gevallen gebruikgemaakt worden.

De voornoemde leden merken op dat naar hun oordeel bij Wpg-machtigingsbesluit Bopz-dossier geen sprake is van een bijzonder, specifiek geval. Aan de korpschef wordt immers toestemming gegeven politiegegevens te verstrekken in een open aantal, dus niet-specifieke, gevallen. De voornoemde leden zijn derhalve van oordeel dat het in de rede had gelegen een grondslag te creëren bij AMvB of convenant, zoals de P-G heeft aanbevolen. Graag uw reactie.

Voorts vragen de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid of u, zoals bepaald in artikel 18, tweede lid, van de Wpg, van het machtigingsbesluit mededeling heeft gedaan aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zo ja, heeft de Autoriteit een reactie gegeven op de mededeling?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie ̶ bij voorkeur voor 6 april 2018 ̶ met belangstelling tegemoet.

Een gelijkluidende brief is overigens verzonden aan de Minister voor Rechtsbescherming.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2018

Bij brief van 8 maart 2018 hebben de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van uw Kamer mij en de Minister voor Rechtsbescherming twee vragen gesteld over de verstrekking van politiegegevens aan leden van het openbaar ministerie (OM). Die verstrekking is ten behoeve van opname van die gegevens in een verzoekschrift dat de officier van justitie kan indienen bij de rechter op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna Wet Bopz). In deze brief reageer ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, op de gestelde vragen.

Verstrekkingsgrondslag

Ten eerste stelden de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid de vraag waarom ik heb gekozen voor een machtigingsbesluit op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens (hierna Wpg), in plaats van een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) of een convenant aan te gaan op grond van artikel 20 van de Wpg.

In reactie op deze vraag merk ik op dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna P-G) heeft gesteld dat het belang en de urgentie van het voegen van politiegegevens door de officier van justitie bij een verzoekschrift buiten kijf staan.7

Gelet op het oordeel van de P-G was het voor mij van groot belang om zo spoedig mogelijk te voorzien in een toereikende verstrekkingsgrondslag voor een dergelijke gegevensverstrekking. Een machtigingsbesluit ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Wpg is daarvoor mijns inziens de meest adequate verstrekkingsgrondslag, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Stb. 2018, 37). Alsdan voorziet de Wpg in een verstrekkingsgrondslag voor de taak die aan de officier van justitie in voornoemde wet is toegekend.

Terecht merkten leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid op dat gelet op de wetsgeschiedenis de afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wpg aan de orde kan zijn in bijzondere en specifieke gevallen. Dit houdt naar mijn oordeel in dat een machtigingsbesluit niet in de plaats kan komen van aanpassing van het Besluit politiegegevens, op grond van artikel 18, eerste lid, Wpg. Een machtigingsbesluit betreft geen definitieve voorziening. Voor een definitieve voorziening ligt aanpassing van het Besluit politiegegevens in de rede. Het door mij uitgevaardigde machtigingsbesluit is nadrukkelijk tijdelijk en voorlopig, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Zowel het eerste lid als het tweede lid van artikel 18 van de Wpg betreft een structurele verstrekkingsgrondslag; dit volgt uit de titel van het artikel «verstrekking aan derden structureel». In dat licht moet het woord categorisch in de zinsnede «een categorische afwijking is dus niet mogelijk» uit de memorie van toelichting worden begrepen als onvoorwaardelijk (in de betekenis van definitief).8 De verwerkingsverantwoordelijke heeft toestemming voorlopig politiegegevens die worden verwerkt ingevolge artikel 8 van de Wpg te verstrekken aan leden van het OM met als doel deze op te nemen in een verzoekschrift dat de officier van justitie op grond van de Wet Bopz kan indienen bij de rechter; en waaraan gronden kunnen worden ontleend die relevant zijn voor opname in dat verzoekschrift.9 Ten slotte merk ik ten aanzien daarvan op dat het machtigingsbesluit qua toepassing niet afwijkt van eerdere machtigings-besluiten. Het machtigingsbesluit past daarmee in de invulling die aan artikel 18, tweede lid, van de Wpg wordt gegeven.

Mededeling aan Autoriteit persoonsgegevens

Naast de vraag ten aanzien van de verstrekkingsgrondslag vroegen leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zich af of ik conform artikel 18, tweede lid, van de Wpg mededeling heb gedaan van het machtigingsbesluit aan de Autoriteit persoonsgegevens. Bij brief van 29 december 2017 deed ik van het machtigingsbesluit mededeling aan de Autoriteit persoonsgegevens. De Autoriteit persoonsgegevens heeft op 22 maart jl. gereageerd. Thans wordt het advies bestudeerd en wordt bezien hoe er rekening mee kan worden gehouden. Uw kamer zal een afschrift ontvangen van mijn reactie op het advies van de AP.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Samenstelling: Engels (D66), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), (vice-voorzitter), Duthler (VVD), (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Knip (VVD), Backer (D66), vacature (PvdA), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Gerkens (SP), Vlietstra (PvdA) Lokin-Sassen (CDA), Bredenoord (D66), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van de Ven (VVD), Wezel (SP), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Van Zandbrink (PvdA) en Aardema (PVV).

X Noot
2

Kamerstukken I 2017/18, 34 775 VI, M.

X Noot
3

Kamerstukken I 2017/18, 34 775 VI, M.

X Noot
4

Kamerstukken I 2017/18, 34 775 VI, M, bijlage Gedeelde informatie: over de naleving van de wet door het openbaar ministerie bij het toevoegen van strafvorderlijke, justitiële en politiële gegevens aan het Bopz-dossier, p. 87.

X Noot
6

Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, p. 75.

X Noot
7

Kamerstukken I 2017/18, 34 775 VI, M, bijlage Gedeelde informatie: over de naleving van de wet door het openbaar ministerie bij het toevoegen van strafvorderlijke, justitiële en politiële gegevens aan de het Bopz-dossier, p. 86–87.

X Noot
8

Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, p. 75.

Naar boven