34 775 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2018

Nr. 55 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 september 2018

Met deze brief geef ik invulling aan mijn toezegging om uw Kamer te informeren over de status van overheidsentiteiten in het financieel toezicht op de landen. Deze toezegging heb ik gedaan tijdens het wetgevingsoverleg over de verantwoordingsstukken koninkrijksrelaties op 21 juni 2018 (Kamerstuk 34 950 IV, nr. 8), na vragen van het lid Bosman (VVD).

Aanwijzing Curaçao 2012

Aanleiding voor de vragen van het lid Bosman is de aanwijzing van 13 juli 2012 van de rijksministerraad aan het bestuur van Curaçao. Onderdeel 9 van de aanwijzing luidde «het per 1 september 2012 opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak om de vermogens van de overheidsvennootschappen op middellange termijn weer financieel gezond te maken». Na kroonberoep van Curaçao en een uitspraak van de Raad van State is dit onderdeel uit de aanwijzing verwijderd. Hierdoor is volgens het lid Bosman het beeld ontstaan dat overheidsentiteiten geen onderdeel zijn van het financieel toezicht.

In haar uitspraak heeft de Raad van State over bovengenoemd onderdeel 9 van de aanwijzing geconcludeerd dat artikel 19 van de Rijkswet financieel toezicht (Rft) een specifieke regeling geeft ter verbetering van het financiële beheer, waaronder de corporate governance van overheidsentiteiten. Op grond van dat artikel kan de toezichthouder een aanbeveling geven, maar betreffende bepaling geeft geen aanwijzingsbevoegdheid. Een aanwijzing op grond van artikel 17 van de Rft kan zich uitstrekken tot voornemens op het gebied van vervreemding en verkrijging van deelnemingen en de uitvoering van het dividendbeleid voor zover deze betrekking heeft op het voldoen aan de normen van artikel 15 van de Rft. Dat was in onderdeel 9 echter niet aan de orde, omdat het maatregelen betrof over de financiële toestand van de desbetreffende ondernemingen zelf. Genoemd onderdeel van de aanwijzing is daarom komen te vervallen.

Status overheidsentiteiten in het financieel toezicht op de landen

Op grond van de Rft is rechtstreeks toezicht op overheidsentiteiten dus niet mogelijk. Bij de beoordeling van de Landsbegroting wordt echter wel de collectieve sector betrokken. Als een overheidsentiteit tot de collectieve sector behoort, wordt deze daarom wel degelijk meegenomen in het financieel toezicht.

Concreet betekent dit dat het College financieel toezicht (Cft) nagaat in hoeverre overheidsentiteiten een risico of een positieve impuls kunnen zijn voor de begroting. Dit gebeurt op basis van informatie over de overheidsentiteiten die het Cft via het land ontvangt. In de praktijk komt het vaak voor dat deze informatie niet of niet tijdig wordt verstrekt. Inmiddels vraagt het Cft de jaarrekeningen daarom standaard op met een artikel 8 verzoek (waarin de informatieplicht van de landen richting het Cft is geregeld). Overigens delen sommige overheidsentiteiten hun jaarrekeningen rechtstreeks met het Cft.

Op grond van de Rft, zijn verder ook begrote dividendopbrengsten van overheidsentiteiten onderdeel van de begrotingsbeoordeling. Overheidsentiteiten met een belangrijke maatschappelijke functie kunnen bovendien verstrekkende gevolgen hebben voor de Landsbegroting, bijvoorbeeld als de overheid moet ingrijpen wanneer entiteiten in financiële problemen komen. Dit kan er vervolgens toe leiden dat de normen van de Rft niet worden behaald.

Tot slot maakt het beleid van het land ten aanzien van de overheidsentiteiten onderdeel uit van het financieel beheer. Overheidsentiteiten worden dus door het Cft ook op deze wijze meegenomen in het financieel toezicht.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Naar boven