34 764 Wijziging van de Kaderwet dienstplicht en van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met het van toepassing worden van de dienstplicht op vrouwen

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING1

Vastgesteld 29 mei 2018

1. Vragen en opmerkingen van de fractie van VVD

De leden van de VVD-fractie vinden de antwoorden van de regering op de door hen gestelde vragen onbevredigend. Allereerst hebben zij de behoefte twee fouten recht te zetten.

Deze leden hebben, anders dan de Minister van de Defensie stelt, niet «gemeld» dat een passage2 in de memorie van toelichting in strijd lijkt met de generieke dienstplicht van de Kaderwet dienstplicht.

Zij hebben, daartoe gebracht door de formulering van die passage, gevraagd naar de betekenis daarvan voor de toepassing van de Kaderwet dienstplicht en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen. Ten tweede zijn deze leden, anders dan de Minister aangeeft, allerminst van mening dat de betrokken passage afbreuk doet aan het generieke karakter van de dienstplicht; dat zou immers alleen mogelijk zijn door regeling in de wet zelf. Juist dat vereiste raakt de kern van de door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen.

De Minister stelt in de Memorie van Antwoord dat de bedoelde passage «kan» worden gelezen in het licht van haar opvatting van wat met de huidige Kaderwet mogelijk is op het vlak van selectieve oplegging van een opkomstplicht.

Die opvatting is, zo blijkt verderop in de Memorie van Antwoord, dat het in de Kaderwet gegeven mandaat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regels te stellen inzake uitstel, ontheffing en vrijstelling ook voldoende grondslag is om de opkomstplicht selectief op te leggen aan bepaalde, nu nog niet expliciet omschreven groepen dienstplichtigen met bepaalde eigenschappen.

Waar het naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie nu juist om gaat is dat het wettelijk mandaat voor generieke uitwerking van een generiek opgelegde verplichting geen basis biedt om, zonder daarvoor vooraf wettelijk criteria vast te stellen, selectief bepaalde personen respectievelijk kleine groepen mensen zo verregaande verplichtingen op te leggen als die welke voortvloeien uit het actief moeten vervullen van de militaire dienstplicht.

In het Nederlandse (grond)wettelijke systeem kunnen rechten van individuele en geïsoleerde groepen staatsburgers, laat staan hun grondwettelijke rechten, alleen worden beperkt bij of op grond van de wet in formele zin. Aan deze harde eis wordt in de opstelling van de Minister geenszins voldaan. Is dit al een ernstig manco, het in dringend landsbelang van het oproepen van bepaalde groepen personen met schaarse, bijzondere kennis en vaardigheden wordt daarmee zeer kwetsbaar voor bezwaar en beroep.

De leden van de VVD-fractie begrijpen niet waarom de regering hieraan zo gemakkelijk voorbijgaat, zonder ook maar één overweging te wijden aan hun argumentatie.

De mededeling «De regering deelt deze overtuiging niet» overtuigt in ieder geval niet. Dat geldt ook voor de door de Minister in de Memorie beschreven procedure van het te zijner tijd voorleggen van de uitvoeringsregels (op grond van de hiervoor aangeduide AMvB) aan de Staten-Generaal; deze kan niet het gemis van een wettelijke grondslag goedmaken.

Het argument van de regering dat de Staten-Generaal dan alsnog kunnen besluiten dat het onderwerp(?) van de AMvB bij wet wordt geregeld treft deze leden als nogal wonderlijk; dat kan immers alleen de wetgever. Bovendien wordt in deze redenering de door de Minister terecht zo gekoesterde slagvaardigheid geheel tenietgedaan.

Waarom niet aan alle twijfel een einde maken, zo vragen de leden van de VVD-fractie, door de Kaderwet aan te vullen met één of twee bepalingen, die een adequate wettelijke grondslag vormen voor een selectieve dienstplicht met uitvoeringsregelingen die omstandigheden en criteria formuleren waaronder bepaalde personen en groepen kunnen worden opgeroepen? Zou dat niet bovendien de uitvoerbaarheid van de Kaderwet wel zeer vergroten omdat dan ook de formele noodzaak vervalt enkele honderdduizenden vrijstellingen te versturen?

2. Vragen en opmerkingen van de fractie van CDA

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de Memorie van Antwoord. Deze leden onderschrijven de intentie van het wetsvoorstel dat ook vrouwen kunnen worden opgeroepen voor het vervullen van de dienstplicht.

Naar aanleiding van een opmerking in de memorie van toelichting hadden de leden van de CDA-fractie zich aangesloten bij een vraag van de VVD-fractie. Het antwoord op de vraag is deze leden niet echt helder. Zij hebben in dat licht de volgende aanvullende vragen.

In de memorie van toelichting lezen de leden:

«Dit betekent dat reactivering van de dienstplicht in feite alleen aan de orde is in een zeer specifieke situatie (...). Gelet op voorgaande ligt het voor de hand dat bij reactivering van de dienstplicht een beperkt aantal dienstplichtigen wordt opgeroepen, zoals ook onder de oude Dienstplichtwet het geval was. Gezien de moderne oorlogsvoering zal daarbij wellicht de voorkeur worden gegeven aan jonge, snel inzetbare personen met een bepaalde (ICT-) technische of medische achtergrond.»3

In de Memorie van Antwoord heeft de regering aangegeven dat het oproepen van dienstplichtigen zal plaatsvinden aan de hand van specifieke, jaarlijks vastgestelde behoefte aan dienstplichtigen, en dat daarbij vooropleiding, het soort opleidingsplaats en het aantal opleidingsplaatsen een rol spelen.

De memorie van toelichting en de Memorie van Antwoord wekken de suggestie dat het met het gestelde mogelijk wordt te komen tot selectieve oplegging van de dienstplicht. Een selectieve oplegging van de dienstplicht zou echter een wettelijke basis vereisen. Dit ook vanwege de noodzakelijke uitvoeringsregelingen in verband met het ingrijpen in het persoonlijk leven van de dienstplichtigen en de eventuele gevolgen voor hun werkgever. Ziet de regering aanleiding voor een dergelijk wettelijke basis? Zo nee, waarom niet?

Als bij AMvB besloten zou (moeten) worden een (groot) gedeelte van de dienstplichtigen vrij te stellen van de dienstplicht, dan zouden honderdduizenden opgeroepen dienstplichtigen een bericht moeten ontvangen dat ze (nog) niet hoeven op te komen. Dit is naar de mening van de leden van de CDA-fractie op zich onbevredigend. Kan de regering aangeven of zij reden ziet de eventuele noodzaak hiertoe te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, graag een toelichting waarom niet.

3. Vragen en opmerkingen van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben de volgende vragen bij het van toepassing worden van de dienstplicht op vrouwen. De leden van de SP-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

Bij invoering van de huidige wet achtte de toenmalige regering militaire dienstplicht voor vrouwen «niet aan de orde zolang de maatschappelijke positie van mannen en vrouwen niet gelijkwaardig was wat betreft inkomen, status en macht». Volgens de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel zijn deze argumenten gezien de arbeidsparticipatie (65,4% in 2014) en het opleidingsniveau van vrouwen nu niet meer bepalend. De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat dit cijfer over arbeidsdeelname niet gecorrigeerd is voor het aantal uren en dat het hierbij gaat om bruto participatie, dat wil zeggen dat vrouwen die werk zoeken ook zijn meegeteld? Klopt het dat dit cijfer na 2014 gedaald is? Is de regering ermee bekend dat Nederland volgens de index van The Economist één van de slechtste OECD-landen is voor vrouwen die willen werken?4

Het Sociaal Cultureel Planbureau (2018)5 stelt vast dat in Nederland meisjes het al twintig jaar beter doen in het onderwijs dan jongens, maar dat dit zich niet vertaalt in een gunstiger arbeidsmarktpositie. Hoe beoordeelt de regering deze constatering in relatie tot de argumentatie in de memorie van toelichting?

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) was het gemiddeld persoonlijk inkomen van vrouwen in Nederland in 2015 17,7 duizend en dat van mannen 32,8 duizend euro. Voor jongeren is het beeld veel gelijker, maar de verschillen lopen met de leeftijd op. Dat vrouwen een lager uurloon krijgen komt volgens het CBS deels doordat ze minder werkervaring hebben. Hoe verhoudt dit zich in de ogen van de regering tot de conclusie in de memorie van toelichting dat het argument van een gelijkwaardige positie wat betreft inkomen niet meer bepalend is, zo vragen de leden van de D66-fractie?

Waar hangen volgens de regering status en macht van af, en beschikt de regering over cijfers betreffende de status en macht van mannen en vrouwen in Nederland?

Het beroepsleger in ons land is toegankelijk voor mannen en vrouwen en bestaat voor 86 procent uit mannen. Wat leidt de regering hieruit af over de preferenties van mannen en vrouwen als het gaat om werken bij Defensie en het hebben van dienstplicht? Volgens de memorie van toelichting moeten tegenwerpingen van 17-jarigen tegen dienstplicht nu, en niet pas in geval van opkomstplicht, in behandeling worden genomen. De regering gaat uit van verdubbeling van de administratieve lasten als de dienstplicht voor vrouwen wordt ingevoerd. Betekent dit dat de regering verwacht dat evenveel vrouwen als mannen bezwaar zullen maken? Zo ja, is deze verwachting gebaseerd op onderzoek onder een representatieve steekproef? Verwacht de regering bij beslissing op bezwaar dezelfde gronden te hanteren voor vrouwen als voor mannen, zo vragen de leden van de D66-fractie?

Het wetsvoorstel bevat geen regels voor uitstel, ontheffing en vrijstelling, maar kondigt nadere regels aan in geval de dienstplicht wordt gereactiveerd. Klopt het dat in Israël vrouwen automatisch vrijstelling kunnen krijgen als hun religie verplicht dat ze onder de hoede van man of vader staan? Verwacht de regering deze grond te zullen hanteren bij besluit op bezwaar en bij verzoek om ontheffing en vrijstelling?

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie wat het standpunt van de regering is over het risico dat een dienstplicht die zich alleen richt op mannen in het licht van de gewijzigde rechtsopvattingen in strijd bevonden wordt met artikel 1 van de Grondwet en andere gelijkheidsnormen.

4. Vragen en opmerkingen van de fractie van PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de Memorie van Antwoord van de regering. Zij stellen vast dat niet alle door hen gestelde vragen (voldoende) zijn beantwoord en ontvangen graag het antwoord van de regering op onderstaande vragen.

Hoewel de invoering van de dienstplicht voor vrouwen op dit moment vooral een «symbolisch» karakter lijkt te hebben gezien de opschorting van de opkomstplicht, dient voorkomen te worden dat na aanvaarding van het wetsvoorstel wordt overgegaan tot de orde van de dag. De krijgsmacht bestaat voor het overgrote deel uit mannen en kent een sterke machocultuur. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij denkt de krijgsmacht voor te bereiden op de mogelijke inzet van dienstplichtige vrouwen en hoe zij de gewenste en noodzakelijke cultuurverandering wil bevorderen.

De leden van de PvdA-fractie hebben de regering gevraagd op welke wijze zij voorlichting gaat geven over de gevolgen van de nieuwe wetgeving voor meisjes en hun ouders. Uit het antwoord van de regering leiden zij af dat deze beperkt blijft tot een mededeling op de website van Defensie en de brief die, vanaf het moment dat de wet in werking treedt, alle 17-jarigen ontvangen met daarin de mededeling dat zij worden ingeschreven voor de dienstplicht. De leden van de PvdA-fractie hebben in het voorlopig verslag aangegeven het gewenst te achten dat in een eerder stadium en op brede schaal informatie wordt verstrekt, bijvoorbeeld via scholen en door middel van een voorlichtingscampagne. Is de regering dit met deze leden eens? Zo ja, hoe gaat zij invulling geven aan zo’n campagne? Zo nee, waarom acht zij bovengenoemde brief en een bericht op de Defensiewebsite voldoende?

De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zien de antwoorden van de regering graag binnen vier weken met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Vlietstra

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP) (vicevoorzitter), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Kuiper (CU), Schaap (VVD) (vice-voorzitter), Strik (GL), Knip (VVD), Faber-van de Klashorst (PVV), De Graaf (D66), De Grave (VVD), Martens (CDA), Postema (PvdA) Vlietstra (PvdA) (voorzitter), Lokin-Sassen (CDA), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Lintmeijer (GL), Van Rij (CDA), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Overbeek (SP), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS), Aardema (PVV)

X Noot
2

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 764 Nr. 3, Blz. 4

X Noot
3

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 764 Nr. 3, blz. 4.

X Noot
4

The Economist, Glass-ceiling Index d.d. 15 februari 2018

Naar boven