34 764 Wijziging van de Kaderwet dienstplicht en van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met het van toepassing worden van de dienstplicht op vrouwen

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 9 april 2018

1. Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor buitenlandse zaken, defensie en ontwikkelingssamenwerking met vragen over het wetsvoorstel. Zij is de commissie erkentelijk dat het verslag zo spoedig is uitgebracht. Met deze memorie van antwoord worden de door de leden gestelde vragen beantwoord.

2. Vragen en opmerkingen van de fractie van de VVD en het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben zich aangesloten bij de vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie hebben gemeld dat de Kaderwet dienstplicht mede om grondwettelijke redenen een generieke dienstplicht inhoudt, en dat een passage in de memorie van toelichting, waarin staat dat bij oproeping van dienstplichtigen wellicht de voorkeur wordt gegeven aan jonge, snel inzetbare personen met een bepaalde (IT-)technische of medische achtergrond1, daar mee in strijd lijkt.

De regering merkt op dat de passage in de memorie van toelichting geen afbreuk beoogt aan het generieke karakter van de dienstplicht. Met de VVD-fractie meent de regering dat het vervullen van de dienstplicht een zeer vergaande invloed heeft op de betreffende personen. Het oproepen zal daarom plaatsvinden aan de hand van de specifieke, jaarlijks vastgestelde behoefte aan dienstplichtigen, zodat het aantal opgeroepenen, rekening houdend met individuele belangen, zoveel mogelijk geschiedt -zoals onder de voormalige Dienstplichtwet- met de meest geschikte personen. Daarbij spelen vooropleiding, het soort opleidingsplaats en aantal opleidingsplaatsen een rol. Een monteur-opleidingsplaats wordt bijvoorbeeld bij voorkeur vervuld door een monteur. De passage in de memorie van toelichting kan in dit licht worden gelezen.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of de regering de overtuiging deelt dat de voorwaarden en de criteria waaronder oproeping plaatsvindt, bij wet in formele zin moeten worden geregeld en of de regering overweegt ter zake voorstellen te doen tot aanpassing van de wetgeving.

De regering deelt die overtuiging niet. De regering neemt daarom aanpassing van wetgeving hieromtrent, niet in overweging. Behandeling van het voorstel tot beëindiging van de opschorting van de opkomstplicht vereist zorgvuldigheid. Daarom geldt nu al dat het beëindigen van de opschorting van de dienstplicht plaatsvindt in nauw overleg met de Tweede Kamer. Behandeling van het voorstel vereist echter ook voortvarendheid. Dit heeft te maken met de omstandigheden waaronder het wordt ingediend, bijvoorbeeld een ernstige territoriale dreiging. De regering heeft het mandaat om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot uitstel, ontheffing en vrijstelling als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 van de Kaderwet dienstplicht. Gelet op artikel I, onder H van het wetsvoorstel is dit mandaat beperkt: de regelingen worden in ontwerp aan de Staten-Generaal overgelegd, waarna deze alsnog kunnen besluiten dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. Het mandaat van de regering is daarmee een balans tussen de vereiste snelheid in het ontwerpen van de regelingen en de gewenste inspraak van de Staten-Generaal in inhoud en vorm van de regelingen. Aldus kan zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de nadere regels worden gesteld, waaronder de snelheid die op dat moment nodig is.

3. Vragen en opmerkingen van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd hoe de regering zeker stelt dat na beëindiging van de opschorting van de dienstplicht vrouwen evenveel kans maken op hogere functies -waar geen zware fysieke eisen aan worden gesteld- als mannen en daarbij gelijk worden beloond.

De regering streeft er ook in de uit beroepspersoneel bestaande krijgsmacht naar dat vrouwen evenveel kans maken op hogere functies als mannen en zal dat na beëindiging van de opschorting blijven doen. De krijgsmacht maakt in de selectie voor militaire functies geen onderscheid tussen man of vrouw, noch in de eisen die aan militairen worden gesteld, noch in de uitvoering van de functies. De selectie vindt plaats zonder aanzien in geslacht. Hetzelfde geldt voor de bezoldiging: deze is alleen aan rang gebonden, niet aan het zijn van man-of vrouw. Gelijke bezoldiging wordt zeker gesteld door uitvoering van het Algemeen militair ambtenarenreglement en het Inkomstenbesluit militairen, waarin de salariëring is geregeld.

Voorts hebben de leden van de D66-fractie gevraagd wat deze wet kan betekenen voor de implementatie van het Actieplan 1325. Het Nationaal Actieplan 1325, dat is opgesteld naar aanleiding van de VN-resolutie 1325, is door Defensie nader uitgewerkt in het Defensie Actieplan. Het Defensie Actieplan is een verdieping van het genderperspectief binnen Defensie in beleid, planning, uitvoering en evaluatie van missies en operaties. Het beoogt daarmee bij te dragen aan het realiseren van voorwaarden voor vrouwen in conflictgebieden om zelf hun belangen te behartigen. Het Defensie Actieplan is mede gericht op een inclusieve werkcultuur om zo de diversiteit van medewerkers te benutten. Het werven van vrouwelijke militairen is daarin een aandachtspunt. Het wetsvoorstel geeft een signaal, een teken dat vrouwen gelijkwaardig zijn aan mannen en een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de verdediging van ons land.

De leden van de D66-fractie benadrukken dat in het regeerakkoord is overeengekomen dat partners aanvullend vijf weken betaald kraamverlofkrijgen en hebben gevraagd of de regering kan aangegeven of dit ook zal gelden voor partners die opgeroepen zijn. De regering antwoordt dat artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg ook van toepassing is op militairen. Het ligt derhalve niet voor de hand om voor opgeroepen dienstplichtigen hierop een uitzondering te maken.

De leden van de D66-fractie hebben daarnaast verzocht om verduidelijking over de positie van intersekse personen binnen Defensie.

De regering merkt hier over op dat het bij beroepsmilitairen, burgermedewerkers en reservisten bij Defensie binnen Defensie, niet van belang is of men zich man of vrouw of beide voelt of juist man noch vrouw. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is het ook voor toepassing van de Kaderwet dienstplicht en de Wet gewetensbezwaren militairen niet meer relevant voor de aangeschrevene, dienstplichtige of opgeroepene.

De leden van de D66-fractie hebben daarnaast gevraagd of de regering in Europees en NAVO-verband wil ondersteunen dat andere lidstaten een dergelijke aanpak ontwikkelen, gericht op een gelijkwaardige plaats van alle militairen en niet-militairen binnen Defensie.

De regering is zeker bereid om in Europees en NAVO-verband die ondersteuning te bieden. Omdat de inrichting van de krijgsmacht als onderdeel van landsverdediging, een soevereine aangelegenheid is, kan die steun alleen worden geboden als een land daar uitdrukkelijk om verzoekt. De invoering van de dienstplicht voor vrouwen is evenwel een krachtig signaal en dat alleen al kan als steun voor gelijkwaardigheid van man en vrouw binnen enige buitenlandse krijgsmacht worden beschouwd.

4. Vragen en opmerkingen van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het bredere emancipatiebeleid van het kabinet.

De regering beschouwt het wetsvoorstel als passend binnen het in het regeerakkoord geformuleerde standpunt van het kabinet dat emancipatie en het beschermen van onze waarden continu onze aandacht behoeven.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken om een toelichting op het gegeven dat het aantal economisch zelfstandige vrouwen nog steeds veel lager is dan het aantal economisch zelfstandige mannen en vragen welke inzet zij op dit punt van de regering mogen verwachten.

De regering bevordert de economische zelfstandigheid van iedereen, dus ook van vrouwen, en zet daartoe verscheidene instrumenten in. De regering streeft naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen en blijft dan ook bevorderen dat elk jaar meer vrouwen economisch zelfstandig zijn. Op dit moment is 59,1 procent van de vrouwen economisch zelfstandig, tegen 78,7 procent van de mannen. De netto arbeidsparticipatie van vrouwen (het percentage vrouwen dat feitelijk betaald werkt) is 71 procent. De economische zelfstandigheid kan worden verhoogd door het verhogen van het aantal uur dat men per week werkt. De Minister van Emancipatie heeft hierin een stimulerende en agenderende rol en raadt aan om in het onderwijs bij het vak «loopbaan- en beroepenoriëntatie» (LOB) meer aandacht te schenken aan de gevolgen van deeltijd of voltijd werken op economische zelfstandigheid. Daarnaast werkt de Minister van Emancipatie met gemeenten samen voor meer economische zelfstandigheid van vrouwen. Het project Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA), uitgevoerd door de Stichting Lezen en Schrijven, helpt vrouwen om hun basisvaardigheden te verbeteren voor betere kansen op de arbeidsmarkt. In de Emancipatienota die eind maart verschijnt, wordt nader ingegaan op dit onderwerp.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat communicatie omtrent invoering van de dienstplicht voor vrouwen van groot belang is en vragen hoe de regering denkt hier invulling aan te geven. De regering zet van de invoering van de dienstplicht op vrouwen een bericht op de Defensiewebsite en schrijft eenieder aan die de leeftijd van 17 jaar bereikt.

5. Vragen en opmerkingen van de fractie van de SGP

De leden van de SGP-fractie hebben terecht gewezen op de schaarse ambtelijke capaciteit bij het Ministerie van Defensie, beschouwen dit voorstel als een voorstel met een hoog symbolisch gehalte nu er geen zicht is op activering van de opkomstplicht en hebben in verband hiermee gevraagd hoe de ambtelijke capaciteit effectiever kan worden benut ten dienste van de krijgsmacht.

De regering wijst er op dat naar aanleiding van het Algemeen Overleg op 2 november 2015 is onderzocht wat nodig is om de Kaderwet dienstplicht ook op vrouwen van toepassing te laten zijn. In reactie daarop is de Tweede Kamer bij brief van 2 februari 2016 gemeld dat de uitwerking van de parlementaire wens om de dienstplicht tot vrouwen uit te breiden, ter hand wordt genomen. Dit vormt de aanleiding tot dit wetsvoorstel. De leden van de SGP-fractie hebben er terecht op gewezen dat het wetsvoorstel vooralsnog geen praktische gevolgen heeft, nu er geen zicht is op activering van de opkomstplicht. Dit doet echter niet af aan de waardevolle intentie van dit wetsvoorstel om de gelijkwaardigheid -niet gelijkheid- van mannen en vrouwen tot uitdrukking te brengen.

De leden van de SGP-fractie hebben geconstateerd dat het wetsvoorstel zijn achtergrond vindt in het streven naar genderneutraliteit, beschouwen dit als het wegpoetsen van de te koesteren verschillen tussen man en vrouw en hebben verzocht om uitleg over waarom de positie van vrouwen gediend of verbeterd wordt door hen een oorlogssituatie in te sturen. Daarnaast hebben de leden van de SGP-fractie gevraagd waarom in het wetsvoorstel vrouwen niet de ruimte wordt geboden voor keuzevrijheid in plaats van een verplichting.

De regering deelt niet de aanname dat het wetsvoorstel is bedoeld ter verbetering van de positie van vrouwen. Het wetsvoorstel dient eerder te worden gezien als een teken, een uitdrukking van hun verbeterde positie. Nu de achterstand van vrouwen ten opzichte van mannen op de arbeidsmarkt vrijwel is ingelopen, meent de regering dat vrouwen niet alleen dezelfde rechten, maar ook dezelfde plichten ten deel kunnen vallen. Dit geldt temeer nu het geslacht geen rol speelt in de uitoefening van functies binnen de krijgsmacht. Tijdens vredesmissies in risicovolle gebieden is de ene keer een krachtig, eenduidig optreden vereist, de andere keer is een luisterend oor voor lokale partijen nodig. Deze flexibiliteit in aanpak wordt vaak sterker als vrouwen deel uitmaken van een team. Ervaring en wetenschappelijk onderzoek bewijzen dat gemengde groepen militairen, bestaand uit bijvoorbeeld zowel mannen als vrouwen, in complexe situaties beter functioneren en een grotere mentale weerbaarheid hebben. Bovendien blijkt dat vrouwelijke militairen een belangrijke functie vervullen, onder andere als monitors van excessief (grensoverschrijdend) gedrag.

Tot slot hebben de leden van de SGP-fractie gevraagd naar de dag waarop het uniformverbod wordt afgeschaft. De SGP doelt daarmee op het beleid dat inhoudt dat militairen uit veiligheidsoverwegingen wordt afgeraden om in de openbare ruimte hun uniform te dragen. De regering verwijst ter zake naar de Defensienota van 27 maart 2018, waarin het huidige beleid omtrent het dragen van het militair uniform in het openbaar, staat vermeld.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 764, nr. 3, blz. 4

Naar boven