34 761 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het mogelijk maken van Engelstalige rechtspraak bij de internationale handelskamers van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 31 mei 2018

1. Inleiding

Graag dank ik de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid voor het voorlopig verslag bij het wetsvoorstel tot invoering van de Netherlands Commercial Court (hierna: het wetsvoorstel). De leden van de VVD-fractie en de leden van CDA-fractie hebben nog enkele vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie hebben aangegeven aan te willen sluiten bij de vragen van de leden van de CDA-fractie. De leden van de fracties van SP, PvdA en ChristenUnie sluiten aan bij alle gestelde vragen. Hieronder beantwoord ik de vragen in de volgorde waarin zij zijn gesteld.

Gelet op mijn brief van 13 april 2018 aan de Tweede Kamer over de voortgang van de digitalisering van de rechtspraak, ga ik vooraf graag nog kort in op de beoogde digitale procesvoering bij de NCC(A).1 In de genoemde brief heb ik aangegeven dat om verder te kunnen met het digitaliseringsproces bij de rechtspraak, er aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan. Het is momenteel onvoldoende duidelijk dat aan die voorwaarden wordt voldaan. Daarom vind ik het vooralsnog onverantwoord om op de voorgestane wijze door te gaan met de digitalisering bij de rechtspraak. Dit heeft echter geen gevolgen voor de digitale procesvoering bij de NCC(A). De NCC(A) zal gebruik maken van een separaat digitaal systeem dat reeds op tijd en binnen het budget tot stand is gebracht. Het NCC(A)portaal wordt op dit moment zowel technisch als functioneel getest. In deze testen zijn bij het gebruik van het systeem geen noemenswaardige problemen naar voren gekomen. Voor het digitale systeem van de NCC(A) is een voorbeeld genomen aan het digitaal portaal dat al ruim een jaar bij de Hoge Raad in gebruik is voor cassatieprocedures in vorderingszaken. Dit digitale portaal werkt in de praktijk naar tevredenheid van betrokken partijen. Hierbij merk ik op dat het totale aantal zaken dat via het digitale systeem van de Hoge Raad jaarlijks wordt behandeld, afgezet tegen het totaal aantal zaken dat in de civiele rechtspraak speelt, zeer beperkt is. Ook bij het digitale systeem van de NCC(A) zal het gaan om een relatief gering aantal zaken.

2. Internationaal geschil

De leden van de CDA fractie vragen of ook eenvoudige internationale burgerlijke of handelszaken ter beslechting voor de NCC(A) kunnen worden gebracht.

De mate van complexiteit van een geschil is voor de NCC(A) geen criterium bij de beoordeling of een zaak in behandeling genomen kan worden. Als het gaat om een internationaal geschil in een zaak waarvan de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen partijen die uitdrukkelijk zijn overeengekomen in de Engelse taal bij de NCC(A) te procederen, de zaak voorleggen aan de NCC(A). Alleen als het een zaak betreft die behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter of als een andere rechter exclusief bevoegd is, kunnen partijen deze niet voorleggen aan de NCC(A). Het wetsvoorstel staat dus niet in de weg aan het voorleggen van een eenvoudig internationaal handelsgeschil aan de NCC(A). Het is mede op basis van door de Raad voor de rechtspraak uitgevoerd onderzoek naar de behoefte aan de NCC(A)-voorziening de verwachting dat partijen alleen kiezen voor de NCC(A) bij complexe, internationale handelsgeschillen over grote geldelijke belangen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een geschil tussen een Nederlands en een Duits bedrijf over overnamegaranties, een joint venture of een groot vastgoedproject. Het zal naar verwachting kunnen gaan om claims van hele hoge bedragen van (tientallen) miljoenen euro’s aan schadevergoeding. In hun contract kunnen partijen op voorhand zijn overeengekomen dat bij een eventueel geschil dit wordt voorgelegd aan de NCC(A) om zeker te zijn dat de hele procedure in het Engels wordt gevoerd. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een mislukte deal ter waarde van miljoenen euro’s tussen een Nederlands en een Frans bedrijf die na lange onderhandelingen toch niet tot stand komt. Als het Nederlandse bedrijf meent dat het Franse bedrijf ten onrechte afziet van de overeenkomst en daarmee onrechtmatig handelt, kan het proberen schadevergoeding te vorderen bij de Nederlandse rechter. Ook in dat geval kunnen partijen alsnog, dus na het ontstaan van hun geschil, overeenkomen om hun zaak aan de NCC(A) voor te leggen.

Ook de leden van de VVD-fractie zijn op zoek naar een duidelijke afgebakende definitie van «internationale geschillen», dan wel duidelijke criteria om te bepalen of sprake is van een internationaal geschil.

Bij de beoordeling of er sprake is van een internationaal geschil kan worden aangeknoopt bij het internationaliteitsvereiste dat in het internationaal privaatrecht wordt gehanteerd. Daarvoor kan men te rade gaan bij de Brussel I bis verordening inzake de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van civiele beslissingen2 of de Rome I verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.3 Hoewel deze instrumenten het begrip «internationaal geschil» niet als zodanig definiëren, volgt uit de aard en de strekking van de verordeningen wel dat de daarin opgenomen regels alleen van toepassing zijn op grensoverschrijdende geschillen.

Het Hof van Justitie gaat bij de Brussel I- verordening uit van een ruime uitleg van dit internationaliteitsvereiste.4 Het is voor het aannemen van een internationaal geschil niet vereist dat partijen steeds in verschillende lidstaten woonplaats hebben. Er kan ook al aanleiding zijn om uit te gaan van een internationaal geschil als beide partijen in een lidstaat woonplaats hebben en de gebeurtenissen waarover het geschil is ontstaan, hebben plaatsgevonden in een andere lidstaat. Uit artikel 2 van de Brussel I bis verordening volgt dat de woon- of vestigingsplaats van partijen als belangrijkste relevante aanknopingsfactor kan worden beschouwd. Indien partijen in verschillende (lid)staten woonplaats hebben, is er in ieder geval voldaan aan het internationaliteitsvereiste. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een vestigingsplaats in of buiten de EU of de EER. Daarnaast kan ingevolge artikel 7 van de Brussel I bis verordening de plaats waar de overeenkomst moet worden uitgevoerd als relevante aanknopingsfactor worden gezien. Voorbeelden van andere relevante aanknopingsfactoren zijn, bij de koop van roerende fysieke zaken, de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden en bij verbintenissen uit onrechtmatige daad de plaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

De Rome I-verordening is van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst indien er uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen. Het moeten kiezen uit het recht van verschillende landen is hier dus het criterium voor internationaliteit. Dit is het geval als de overeenkomst aanknopingspunten heeft met meer dan een rechtsstelsel en dus niet zuiver intern Nederlands is. De hiervoor genoemde voorbeelden uit de verordening Brussel I zijn allen gevallen waarin ook voor het toepasselijk recht gekozen moet worden uit verschillende rechtsstelsels.

Kortom, er is sprake van een internationaal geschil wanneer het geschil relevante aanknopingspunten heeft met meer dan één rechtstelsel. Slechts als alle relevante aanknopingspunten naar één land wijzen, is er sprake van een intern geschil. Als er daarentegen één of meerdere relevante aanknopingspunten duiden op betrokkenheid van meerdere landen of rechtstelsels is er sprake van een niet-intern geschil, oftewel een internationaal geschil. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of er sprake is van voldoende relevante aanknopingspunten om te kunnen spreken van een internationaal geschil.

3. Griffierechten

De leden van de CDA-fractie vragen wat de rechtvaardiging is voor de verhoogde griffierechten wanneer er wordt geprocedeerd voor de NCC(A) als er afgezien van de gebezigde taal dezelfde werkzaamheden worden verricht. Daarnaast vragen deze leden of het verhoogde griffierecht in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel en/of anti discriminatiebepalingen uit internationale verdragen.

Zoals hiervoor gemeld is de verwachting dat de zaken die bij de NCC(A) zullen worden aangebracht, bovengemiddeld complex tot zeer complex zijn. Vrijwel alle NCC(A)-zaken zullen, naast de schriftelijke en mondelinge behandeling van een zaak, een of meerdere regiezittingen vereisen. Juist omdat het complexe zaken betreft, zal de rechter meer sturing moeten geven aan het proces. Daarnaast geldt dat gelet op de grote financiële belangen, de rechter vaker dan gemiddeld zal overgaan tot het oproepen van getuigen en deskundigen. De ervaring leert dat naarmate het financieel belang van een zaak groter is, er evenredig meer en complexere standpunten en argumenten in stelling worden gebracht. Daarmee zijn NCC(A)-zaken bewerkelijke zaken voor de rechtspraak. Naast deze complexiteit van de geschillen vereist de behandeling van deze zaken in het Engels een extra investering in de kennis en taalvaardigheid van de NCC(A)-rechters en het beschikbaar hebben van een Engelstalige griffie. Bij de berekening van de hoogte van het NCC(A)-griffierecht is hiermee rekening gehouden. Niet alle rechtzoekenden hebben behoefte aan deze vorm van geschilbeslechting. Om te bewerkstelligen dat de kosten van deze bewerkelijke zaken niet drukken op het budget van de reguliere rechtspraak, is besloten om de voorziening aan te bieden tegen een hoger griffierecht. Het is de bedoeling dat de kosten van de NCC(A)voorziening volledig gefinancierd worden door deze griffierechten.

Partijen kunnen ervoor kiezen om bij de NCC(A) te procederen, bijvoorbeeld omdat zij in het Engels willen procederen en vertaalkosten willen besparen. Dergelijke vertaalkosten leveren in complexe internationale handelsgeschillen vaak een flinke kostenpost op als Nederlandstalige processtukken moeten worden vertaald, opdat ze kunnen worden gereviseerd door juristen van buitenlandse hoofdkantoren. Het maken van onderscheid in de hoogte van de griffierechten is gerechtvaardigd omdat de behandeling van NCC(A) zaken zoals hiervoor is aangegeven extra kosten met zich brengt. Door het hogere griffierecht kan de voorziening worden bekostigd door de partijen die gebruik maken van deze voorziening en drukt de voorziening niet op het budget voor de reguliere rechtspraak. De griffierechten maken overigens slechts een beperkt deel uit van de totale kosten van een complex internationaal handelsgeschil: de kosten van juridische ondersteuning is vaak een veelvoud van de griffierechten en daarmee de grootste kostenpost. Uiteindelijk is het aan partijen die bij het geschil betrokken zijn om af te wegen wat in hun geval het meest raadzaam is.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de voorgestelde griffierechten zich verhouden tot de toegankelijkheid van de rechtspraak, met name voor het midden- en kleinbedrijf dat ook steeds vaker zaken doet met buitenlandse bedrijven. Voornoemde leden denken daarbij aanICT-bedrijven die producten en diensten van bijvoorbeeld Amerikaanse toeleveranciers betrekken.

In de internationale handelspraktijk is Engels de voertaal – of het nu om grote of kleine bedrijven gaat. Dit maakt dat als er een geschil ontstaat, partijen de geschilbeslechting bij voorkeur in het Engels voeren. Partijen die op dit moment volledig in het Engels willen procederen (inclusief een uitspraak in de Engelse taal) zijn aangewezen op arbitrage of een Engelstalige buitenlandse overheidsrechter. De mogelijkheid in het Engels te procederen bij de Nederlandse overheidsrechter vergroot de toegang tot de Nederlandse overheidsrechter voor die partijen (klein en groot) juist. Internationaal opererende partijen willen graag op voorhand weten bij welke rechter ze terecht kunnen als er een juridisch geschil ontstaat, zodat ze hiermee met hun bedrijfsvoering rekening kunnen houden. Met de komst van de NCC(A) kunnen bedrijven in de contractonderhandelingen overwegen een NCC-beding op te nemen, aangezien daarmee ook in Nederland kwalitatief hoogwaardige Engelstalige rechterlijke geschilbeslechting mogelijk is. Ter zake de toegankelijkheid geldt verder dat de griffierechten bij de NCC(A) in de regel slechts een relatief klein deel van de totale kosten van het voeren van een procedure zullen zijn: de kosten van een of meerdere advocaten en eventuele deskundigen maken hiervan een groter deel uit. Ook hoeven geen kosten te worden gemaakt voor het vertalen van processtukken of voor het vertalen van het vonnis. Of per saldo de NCC(A) procedure duurder uitvalt, hangt dus af van meer factoren dan uitsluitend de hoogte van het griffierecht. In het door deze leden genoemde voorbeeld van geschillen tussen Nederlandse MKB’ers en Amerikaanse toeleveranciers zal bij gebreke van een forumkeuze in het algemeen de Amerikaanse rechter en niet de Nederlandse rechter bevoegd zijn. De kosten van een procedure in de Verenigde Staten zullen over het algemeen (veel) hoger uitvallen dan de kosten van een NCC(A) procedure bij de Nederlandse rechter. Als Engelstalige geschilbeslechting via de NCC(A) straks mogelijk is, heeft het Nederlandse MKB de mogelijkheid om in overleg met Amerikaanse handelspartners hun geschillen in het Engels aan de Nederlandse overheidsrechter voor te leggen. In de afweging zullen ook de doorgaans hogere kosten van een procedure bij de Amerikaanse rechter in verhouding tot de kosten van een procedure bij de Nederlandse rechter worden betrokken.

4. Opbrengsten en kosten

De leden van de CDA-fractie vragen een specificatie van de kosten die door de griffierechten moeten worden gedekt. Hierbij refereren ze aan de kosten voor de eerste tien jaar van in totaal 3,8 miljoen euro.

De genoemde € 3,8 miljoen heeft betrekking op de begrote eenmalige aanloopkosten voor de eerste tien jaar. Naast aanloopkosten zijn met de behandeling van een NCC(A)-zaak ook reguliere kosten van de behandeling van de zaak gemoeid. De aanloopkosten van 3,8 miljoen betreffen dus slechts een deel van de totale kosten per zaak. De reguliere kosten van de afhandeling van een geschil bestaan voor het grootste deel uit zaaksgerelateerde variabele kosten (personeelskosten van rechters, raadsheren, juridisch ondersteunend en administratief personeel) en vaste organisatorische kosten (waaronder kosten voor zittings- en kantoorruimte). Voor de behandeling van een gemiddelde NCC-zaak wordt daarbij uitgegaan van ongeveer € 25.000 aan reguliere kosten (bestaande uit gemiddeld € 19.000 aan zaaksgerelateerde kosten en ruim € 6.000 aan vaste organisatorische kosten) en voor een gemiddelde NCCA-zaak van ongeveer € 35.000 aan reguliere kosten (bestaande uit gemiddeld ruim € 28.000 aan zaaksgerelateerde kosten en ruim € 6.000 aan vaste organisatorische kosten). Gegeven de huidige inschatting van het aantal zaken over de eerste 10 jaar, komen de aanloopkosten per zaak neer op ongeveer € 5.000.

Deze leden vragen wat er gebeurt met de griffierechtenopbrengsten op het moment dat de aanloopkosten zijn terugverdiend en of deze opbrengsten geoormerkt worden voor de rechtspraak in het algemeen of de NCC(A) in het bijzonder, of dat ze aan de staat vervallen.

Bij de berekening van de hoogte van het griffierecht is er gewerkt met aannames over het aantal zaken, alsmede de kosten die gemiddeld met de behandeling van een NCC(A)-zaak is gemoeid. Als deze ramingen in de praktijk zich verwezenlijken, zijn de aanloopkosten in tien jaar tijd volledig «terugverdiend» via de griffierechten. Vanaf dat moment zullen de verwachte griffierechten-opbrengsten (€ 4 miljoen) inderdaad hoger zijn dan de verwachte kosten (€ 3,4 miljoen). Omdat de berekeningen gebaseerd zijn op aannames, is het aanhouden van enige ruimte in de begroting prudent. Uiteraard zal de ontwikkeling van de NCC(A)-rechtspraak aan de orde komen bij de reguliere overleggen die door de Minister met de Raad voor de rechtspraak worden gevoerd over de bekostiging van de rechtspraak. In dat kader kan worden bezien hoe het aantal zaken en het kostenverloop per zaak zich ontwikkelt. Zo nodig kan bijstelling van de griffierechten plaatsvinden om een nieuw evenwicht in de kosten en opbrengsten te bereiken. De voorlopige balans na vijf jaar en de evaluatie van de wet na tien jaar zijn eveneens momenten waarop de hoogte van de griffierechten in ogenschouw genomen zal worden.

De leden van de CDA-fractie vragen of zaken die worden geschikt, meetellen voor de vergoeding die de rechtspraak ontvangt voor een NCC(A)-zaak.

De rechtspraak zal jaarlijks een bijdrage van het ministerie ten behoeve van de NCC(A) ontvangen. De bijdrage aan de rechtspraak voor de kosten van de NCC(A) is – anders dan de reguliere bekostiging – niet gebaseerd op het aantal afgedane zaken. De hoogte van deze bijdrage wordt – evenals de hoogte van het griffierecht – vastgesteld op basis van de verwachte kosten, die mede gebaseerd zijn op het aantal geraamde zaken. In de vaststelling is verdisconteerd dat een bepaald aantal zaken eindigt in een schikking en een aantal andere zaken een uitspraak vergt. Bij die ramingen is ook meegenomen op welk moment in de procedure de schikking tot stand komt, zodat rekening gehouden kan worden met reeds verrichte proceshandelingen. Zoals eerder gememoreerd moet de praktijk uitwijzen of de ramingen juist blijken. Afhankelijk van de ontwikkelingen kan te zijner tijd worden bezien of er aanpassingen in de hoogte van het griffierecht en de bijdrage van het ministerie ten behoeve van de NCC noodzakelijk zijn.

De leden van de CDA fractie vragen waar de verwachte lastenverlichting voor de reguliere rechtspraak uit bestaat nu de rechterlijke capaciteit niet wordt vergroot.

De behandeling van internationale handelsgeschillen is vaak complex en tijdrovend – het zijn zogeheten zand-in-de-machinezaken. Naar verwachting zal de NCC(A) de afhandeling van (een deel van) deze complexe en tijdrovende zaken overnemen van de reguliere handelskamers. Doordat deze complexe en tijdrovende zaken dan behandeld kunnen worden door een aparte, beter op deze zaken toegeruste specialistische voorziening kunnen deze zaken efficiënter worden afgedaan. De NCC(A) beschikt over in deze zaken gespecialiseerde rechters en raadsheren die in staat zijn een Engelstalig proces te voeren en een Engelstalig vonnis te wijzen met behulp van een apart procesreglement en een op dit type zaken toegesneden Engelstalig ICT-portaal. De reguliere handelskamers worden hier dan niet langer mee belast. Afhankelijk van de instroom van zaken, kan dit resulteren in een daling van de gemiddelde tijdsbesteding en kosten per zaak bij de reguliere handelskamers. Bij de evaluatie van de wet zal gekeken kunnen worden in hoeverre de bij de NCC aangebrachte zaken, zaken betreffen die bij gebreke van de NCC-voorziening zouden zijn aangebracht bij de reguliere handelskamer.

5. Engelse en Nederlandse taal

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er geen voorziening wordt getroffen voor een Engelssprekende handelskamer bij de Hoge Raad waarbij de Hoge Raad het arrest zowel in de Engelse taal als in de Nederlandse taal wijst.

Naar verwachting blijft het aantal NCC(A)-cassatiezaken zeer beperkt. Gelet op dit beperkte zaaksaanbod is het niet nodig om een volledig Engelstalige procedure te treffen bij de Hoge Raad waarbij zowel in het Nederlands als in het Engels arrest wordt gewezen. Zo nodig kan de Hoge Raad binnen het kader van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de eisen van een goede procesorde ook nu al partijen toestaan om in het Engels gestelde cassatiemiddelen of verweerschriften in te dienen. Daarnaast komt het in civiele cassatiezaken slechts zelden tot een mondelinge behandeling. Gelet op de taak van de Hoge Raad om de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling voor het Nederlandse rechtsgebied te waarborgen is het van belang dat de arresten van de Hoge Raad te allen tijde in het Nederlands beschikbaar zijn. Dit laat onverlet dat – zoals de leden van de CDA-fractie ook suggereren – de Hoge Raad in voorkomende gevallen zou kunnen overgaan tot het publiceren van een Engelse vertaling van zijn Nederlandse arrest. De Hoge Raad is hier in het verleden al enkele malen toe overgegaan.[1] 5 In een aantal andere zaken waarvoor er mogelijk internationaal belangstelling zou bestaan, heeft de Hoge Raad volstaan met een Engelstalig persbericht of een samenvatting van de zaak in de Engelse taal. Mocht de Hoge Raad menen dat aan een arrest in een NCC(A)-zaak een zodanig zaakoverstijgend belang zit dat een Engelstalige vertaling of persbericht aangewezen is, dan zijn hiertoe al mogelijkheden. Hiervoor is niet noodzakelijk dat standaard zowel in het Engels als in het Nederlands arrest wordt gewezen. Vooralsnog is niet gebleken van een grote meerwaarde van het inrichten van een dergelijke voorziening bij de Hoge Raad. Dit zou in de toekomst anders kunnen liggen. De behoefte aan Engelstalige rechtspraak of het in het Engels laten vertalen van arresten van de Hoge Raad kan onderzocht worden bij een evaluatie van de wet op het moment dat er voldoende ervaring is opgedaan met cassatierechtspraak in NCC(A)-zaken. Omdat het enige tijd zal duren voordat er voldoende cassatierechtspraak ontstaat naar aanleiding van een NCC(A)-uitspraak zal het, naar het zich laat aanzien, niet reeds mogelijk om hierop in te gaan bij de tussenstand na vijf jaar.

De leden van de CDA fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om de NCC(A) zowel in het Engels, als in het Nederlands uitspraak te laten doen.

Het afgeven van een uitspraak in twee taalversies die beiden authentiek zijn, vergt veel tijd en brengt aanzienlijke kosten met zich. Dit geldt temeer voor het opstellen van een Nederlandse uitspraak als de gehele procedure in het Engels is gevoerd en de stukken in het Engels zijn opgesteld. De bij de procedure betrokken partijen hebben – gelet op hun keuze bij de NCC te procederen – louter behoefte aan een uitspraak in de Engelse taal. In het wetsvoorstel is onderkend dat derden rechtstreeks belang kunnen hebben bij kennisname van de uitspraak in de Nederlandse taal. Dat geldt namelijk indien de uitspraak in een Nederlands openbaar register moet worden ingeschreven. In dat geval dienen de onderdelen van de uitspraak die zich voor inschrijving lenen in de Nederlandse taal te zijn gesteld door de NCC(A). Daarnaast kunnen derden die bij de tenuitvoerlegging van de uitspraak betrokken zijn, van de partij die om de tenuitvoerlegging verzoekt een Nederlandse vertaling verlangen. Op deze wijze zijn de belangen van partijen die niet zijn betrokken bij de NCC-afspraak, maar wel geconfronteerd worden met de Engelstalige uitspraak van de NCC(A) voldoende geborgd, ook zonder dat er een authentieke Nederlandse vertaling van de gehele uitspraak wordt opgesteld door de NCC(A).

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er niet wordt terugverwezen naar de reguliere handelskamer als partijen de procedure in het Nederlands wensen te voeren. Leidt dit niet tot eerste en tweedeklasrechtspraak?

De NCC(A)- procedure kenmerkt zich door de procesvoering in het Engels. Om een zaak bij de NCC(A) aanhangig te kunnen maken is nodig dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen om in het Engels te procederen bij de NCC(A). Dit neemt niet weg dat in uitzonderingsgevallen de omstandigheden dusdanig kunnen wijzigen waardoor partijen alsnog de voorkeur geven aan een procedure in de Nederlandse taal. Die bijzondere omstandigheden kunnen er bijvoorbeeld in gelegen zijn dat een derde partij die niet betrokken is geweest bij de procedureafspraak om in het Engels te procederen bij de NCC(A), naderhand alsnog bij de procedure wordt betrokken. Partijen kunnen dan de NCC(A) verzoeken om in het Nederlands verder te mogen procederen bij de NCC(A). Indien de rechter het verzoek inwilligt, doet de NCC(A) ook in het Nederlands uitspraak. Als partijen direct na het aanbrengen van de procedure en zonder dat daar een specifieke aanleiding voor is, de procedure in het Nederlands wensen te voeren, kan daarin grond gevonden worden voor het oordeel dat, anders dan artikel 30r Rv voor toegang tot de NCC(A) vereist, partijen in werkelijkheid niet zijn overeengekomen om in het Engels te procederen. Om die reden kan de rechter de zaak dan verwijzen naar de reguliere handelskamer van de rechtbank of van het gerechtshof Amsterdam.

Overigens zou uit de vraag de veronderstelling kunnen spreken dat de NCC(A) betere rechtspraak biedt dan de reguliere handelskamers van rechtbanken en hoven en dat bestrijd ik. Alle gerechten dienen kwalitatief hoogwaardige rechtspraak te leveren. Gelet op de hoge waardering van het Nederlandse civiele recht in internationale rechtsvergelijkende overzichten, slaagt de Nederlandse rechtspraak hier ook in.6 Dit wetsvoorstel past in het programma van de rechtspraak om te komen tot maatschappelijk effectieve rechtspraak, alsmede in mijn programma tot verbetering van het burgerlijk procesrecht. Beide programma’s gaan uit van geschilbeslechting die beter aansluit bij de verschillende behoeften van zeer uiteenlopende rechtzoekenden. Het komt vaker voor dat op bepaalde specifieke rechtsterreinen de geschilbeslechting bij een enkele (kamer van de) rechtbank of hof wordt ondergebracht, bijvoorbeeld civiele scheepszaken bij de «natte» kamer van de rechtbank Rotterdam. Doordat er rechters en raadsheren uit andere rechtbanken en hoven worden aangezocht en gedeeltelijk worden ingezet voor de NCC(A) wordt bovendien gestimuleerd dat de in de NCC(A) opgedane kennis en ervaring ook ten goede komt aan geschilbeslechting bij andere rechtbanken en hoven.

6. Selectie rechters en raadsheren

De leden van de CDA fractie vragen of de poule van bij de NCC(A) betrokken rechters niet al bij aanvang groter zal moeten zijn dan thans begroot. Zij suggereren daarbij een aantal van minimaal twaalf rechters voor de NCC en minimaal twaalf rechters voor de NCCA. De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of is overwogen om rechters en raadsheren te werven uit de internationale arbitragepraktijk.

Bij de inschatting van de benodigde capaciteit is rekening gehouden met een relatief gering aantal zaken in de eerste jaren (in het eerste jaar worden twintig zaken verwacht en pas in het tiende jaar 125). Omdat er slechts een beperkt aantal zaken wordt verwacht in het eerste jaar, wordt er voor de beginperiode een daarop afgestemd aantal rechters geworven. De NCC(A) vergt rechters die gespecialiseerd zijn in de afhandeling van complexe internationale handelsgeschillen. Deze rechters en raadsheren zullen niet fulltime beschikbaar behoeven zijn voor de NCC(A). Door het aantal rechters en raadsheren te laten aansluiten bij het aantal verwachte zaken, wordt zo efficiënt mogelijk omgegaan met de personele capaciteit en de investeringen in hun opleiding en aanvullend vaktechnisch overleg. Dit heeft voorlopig geresulteerd in de selectie van zes rechters voor de NCC en vier raadsheren voor de NCCA in de aanvangsfase. Rekening houdend met de verwachte vraag en afhankelijk van de ontwikkeling van het aantal zaken zal na verloop van tijd worden bezien in hoeverre deze bezetting bijstelling behoeft.

Voor de NCC(A) worden geen extra rechters aangetrokken. De bemensing van de NCC(A) komt uit de bestaande personele capaciteit van de rechtspraak. Bij de selectie van de rechters en raadsheren is gekeken naar ruime ervaring met internationale handelsgeschilbeslechting in combinatie met een uitstekende beheersing van de Engelse taal. Dit kan blijken uit werkervaring bij een internationaal en/of Angelsaksisch advocatenkantoor of uit het feit dat de rechters of raadsheren op andere wijze ruime relevante ervaring hebben in internationale (arbitrage)zaken.

Overige

De leden van de CDA fractie vragen waarom de geschillen die behoren tot de bevoegdheid van de kantonrechter zijn uitgezonderd.Dergelijke geschillen kunnen, indien het arbeids- en/of huurzaken betreft, immers ook complex zijn en handelen over grote bedragen, aldus voornoemde leden.

Kantonzaken vallen uiteen in zaken die gelet op de waarde van de vordering aan de kantonrechter worden toebedeeld, en zaken die naar de aard van de vordering onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen. Bij waarde-zaken gaat het om vorderingen tot € 25.000. Naar verwachting bestaat er bij partijen geen behoefte om voor de behandeling van een vordering van maximaal € 25.000 een griffierecht te betalen van 2 keer € 15.000. Bij de aardzaken (kortgezegd, geschillen inzake de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst) kan dit in uitzonderingsgevallen inderdaad anders liggen. Omdat in het gros van deze aardzaken echter ook zwakkere rechtsdeelnemers zijn betrokken, is ervoor gekozen om deze zaken in het geheel uit te sluiten. Dit neemt niet weg dat bij de evaluatie van de wet kan worden betrokken of het raadzaam is om de mogelijkheid van de NCC(A) procedure ook open te stellen voor bepaalde kantonzaken, bijvoorbeeld internationale arbeidsgeschillen met een directeur-grootaandeelhouder of geschillen inzake commerciële huur van een zekere omvang.

De leden van de CDA fractie vragen of een NCC-beding ook in de statuten kan zijn opgenomen en of de wederpartij dan het beding uitdrukkelijk in een schriftelijk stuk moet aanvaarden.

Partijen die een geschil bij de NCC(A) willen aanbrengen, moeten uitdrukkelijk zijn overeengekomen om in de Engelse taal bij de NCC(A) te willen procederen. Deze uitdrukkelijke instemming moet worden bewezen door een geschrift. Voor bepaalde partijen kunnen de statuten waarin een NCC(A)-beding is opgenomen, al fungeren als het schriftelijke bewijs van de uitdrukkelijke instemming met het beding. Dit geldt bijvoorbeeld voor de oprichters van de vennootschap die in de statuten een regeling opnemen voor geschillen die tussen hen rijzen. De oprichters hebben aldus uitdrukkelijk ingestemd met de statuten en het verlijden van de oprichtingsakte door de notaris met daarin de statutaire regeling houdende het NCC(A)-beding. Voor personen die niet rechtstreeks betrokken zijn geweest bij het opstellen (of het wijzigen) van de statuten, zoals aandeelhouders die niet tevens oprichter zijn, geldt dat zij alleen dan gebonden zijn aan een NCC(A)-beding in de statuten, indien hun uitdrukkelijke instemming met het specifieke statutaire NCC-beding schriftelijk kan worden bewezen. Evenals bij algemene voorwaarden geldt dus dat voor hen de loutere verwijzing naar de statuten niet volstaat. Het vervat zijn van een NCC(A)-beding in de statuten is dus – anders dan bij een arbitragebeding – niet vanzelf verbindend voor hen die gebonden zijn aan de statuten.

De leden van de CDA fractie vragen of toegezegd kan worden dat de evaluatie van de wet ook naar de EK zal worden toegezonden.

Zodra een evaluatie van de wet beschikbaar komt, zal deze worden toegezonden aan beide kamers van het parlement. Ik kan dus zonder meer toezeggen dat u de evaluatie toegestuurd zal krijgen.

De leden van de CDA fractie vragen of de positie van de derde voldoende is gewaarborgd. Zij vragen zich af of het redelijk is de derde te verplichten de dure keuze van de partijen in de hoofdzaak te volgen.

Een derde die zich wenst te voegen – dat wil zeggen zich aan de zijde van één van de partijen wil scharen – heeft (nagenoeg altijd) een op onderlinge wilsovereenstemming gebaseerde juridische relatie met (één van) de partijen of de rechtsbetrekking in de hoofdzaak. In de context van internationale handelsgeschillen kan worden gedacht aan zustermaatschappijen, andere vennootschappen binnen dezelfde groep, contractuele betrokken partijen of samenwerkende of gelieerde ondernemingen. Het gaat hier veelal om derden die ook zelf internationaal actief zijn en zich daarbij van de Engelse taal bedienen. Gelet hierop is het in de regel redelijk om als zij zich in de procedure aan de zijde van één van deze partijen willen scharen, zij zich conformeren aan de keuze van de partijen om in het Engels bij de NCC te willen procederen in de hoofdzaak, als voorwaarde voor voeging. Dat is nodig met het oog op een goed verloop van de procedure in de hoofdzaak. De hoogte van het griffierecht levert voor dergelijke derden in de regel geen belemmering op. In een uitzonderlijk geval kan het zo zijn dat een derde belang heeft bij voeging maar zich op redelijke gronden verzet tegen een keuze om in het Engels en tegen een hoger griffierecht te procederen bij de NCC. De rechter beschikt over voldoende processuele instrumenten, zoals de voeging van zaken, om in een voorkomend geval mede met het oog op een goede procesorde een passende oplossing te zoeken, waarbij wordt bereikt dat de derde op de gewone wijze tegen het reguliere tarief in het Nederlands procedeert en voldoende gelegenheid heeft zijn belangen te behartigen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2017/2018, 29 279, nr. 420.

X Noot
2

Verordening (EU) 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis, PbEU 2012, L351/1).

X Noot
3

Verordening (EG) 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I, PbEG 2008, L177/6).

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld HvJEG, C-281/02, Owusu/Jackson en HvJEU 17 november 2011, C-327/10, Hypotecni banka/Lindner.

X Noot
5

Bijvoorbeeld, het arrest van 20 januari 2017 inzake het Europees Octrooibureau en de Nederlandse Staat tegen de Vakbondsunie van het Europees Octrooibureau of het arrest van 6 september 2013 inzake de Nederlandse Staat tegen Hasan Nuhanovic.

X Noot
6

Zie bijvoorbeeld de Rule of law Index 2017–2018 van het World Justice Project.

Naar boven