Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34761 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34761 nr. 6 |
Ontvangen 29 november 2017
Na de indiening van het wetsvoorstel op 17 juli 2017 is door uw Kamer op 10 oktober 2017 een verslag vastgesteld. Met genoegen heb ik ervan kennis genomen dat de leden van VVD-fractie, de CDA-fractie en de D’66-fractie zich in positieve zin uitlaten over het wetsvoorstel en ik waardeer het dat zij tezamen met de leden van de SP-fractie de nodige vragen hebben gesteld over het wetsvoorstel. De introductie van de Netherlands Commercial Court (en Netherlands Commercial Court of Appeal, hierna NCC(A)) past in het regeringsbeleid om een concurrerend vestigingsklimaat te handhaven. Het kabinet wil dat Nederland in een steeds verder globaliserende wereld een land blijft waar het voor ondernemingen aantrekkelijk is om zich te vestigen en van waaruit Nederlandse bedrijven handel kunnen drijven over de hele wereld. Daar profiteert Nederland als geheel van, want deze bedrijven zorgen voor werkgelegenheid en innovatie en versterken zo onze economie. De mogelijkheid voor partijen om – indien zij dit wensen – internationale handelsgeschillen aan de Nederlandse overheidsrechter in de Engelse taal voor te leggen en een in de Engelse taal gestelde uitspraak te krijgen, sluit hierbij aan.
Het regeerakkoord zet er tegelijkertijd op in de rechter dichter bij de burger te brengen door experimenten met buurt- en schuldenrechters mogelijk te maken. Zo streeft het kabinet naar ruimte voor maatwerk in de juridische infrastructuur: zo simpel mogelijk waar dit kan en nodig is om toegankelijk te blijven voor het oplossen van veelvoorkomende juridische geschillen van burgers, naast de mogelijkheid van een procedure in de Engelse taal voor complexe internationale handelsgeschillen.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om voorafgaand aan de beantwoording van de vragen uit het verslag enkele mogelijke misverstanden over de NCC weg te nemen.
Ten eerste, met de komst van de NCC en de NCCA worden geen nieuwe gerechten in het leven geroepen: de NCC en de NCCA zijn kamers van de rechtbank, respectievelijk het gerechtshof Amsterdam. Procederen bij de NCC over een internationaal handelsgeschil kan alleen als de rechtbank, respectievelijk het gerechtshof Amsterdam internationaal bevoegd is. Die internationale bevoegdheid kan berusten op een forumkeuze van partijen voor de rechtbank of het gerechtshof Amsterdam of bijvoorbeeld op het feit dat de verweerder in Amsterdam is gevestigd of omdat de contractuele verbintenis in Amsterdam moet worden uitgevoerd. Een exclusieve forumkeuze levert voor de betrokken partijen op voorhand duidelijkheid op waar geschillen zullen worden behandeld.
Ten tweede, naast een eventuele forumkeuze dienen partijen steeds expliciet overeen te komen dat zij in het Engels wensen te procederen voor de NCC. Als zij daarvoor kiezen, volgt daaruit dat zij zich conformeren aan de regels voor de NCC(A)-procedure bij de rechtbank of het gerechtshof Amsterdam. De verwachting is, dat de forumkeuze voor de rechtbank Amsterdam in de praktijk veelal gecombineerd zal worden met deze procedureafspraak.
Ten derde, op procedures bij de NCC en de NCCA is altijd het Nederlandse burgerlijk procesrecht van toepassing; dat wil zeggen de Nederlandse regels voor procedures bij de rechter op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat geldt voor alle procedures die aanhangig zijn bij Nederlandse gerechtelijke instanties en dus ook voor de procedures bij de NCC en de NCCA, zijnde kamers van de rechtbank respectievelijk het gerechtshof Amsterdam. Dat laat onverlet dat partijen op hun onderlinge rechtsverhouding, bijvoorbeeld als zij een koopovereenkomst sluiten, een bepaald buitenlands materieel recht (dus niet het procesrecht) van toepassing kunnen verklaren (de rechtskeuze). Het materiële recht bepaalt onder meer wat de rechten en plichten van partijen ten opzichte van elkaar zijn. Indien de rechtskeuze rechtsgeldig is, moet de Nederlandse rechter dit gekozen recht toepassen op het geschil. In de praktijk wordt een forumkeuze regelmatig gecombineerd met een rechtskeuze voor het materiële recht van het land van de gekozen rechter. Dat heeft als voordeel dat de door partijen gekozen rechter het materiële recht toepast waarmee hij het meest vertrouwd is. Indien partijen bij de Nederlandse overheidsrechter een beslissing in de Engelse taal kunnen krijgen, zal dat ertoe kunnen leiden dat partijen in internationale handelsgeschillen waarbij een van de partijen in Nederland gevestigd is, vaker kiezen voor de Nederlandse rechter en toepassing van het Nederlands burgerlijk recht op hun overeenkomst.
Hieronder worden de door de fracties gestelde vragen beantwoord, in beginsel in de volgorde waarin ze zijn gesteld in het verslag.
De leden van de D’66-fractie vragen of kennis van de Engelse juridische taal voldoende aanwezig is onder Nederlandse rechters.
Bij de selectie van rechters, raadsheren, stafjuristen en griffiemedewerkers voor de NCC wordt veel waarde gehecht aan een uitstekende beheersing van de Engelse taal. Binnen de rechtspraak werken voldoende personen die het Engels zeer goed beheersen: (near) native speakers, ervaren arbiters in internationale arbitrages, rechters die als solicitor in Londen werkzaam zijn geweest, alsook rechters die werkzaam zijn geweest bij Angelsaksische advocatenkantoren.
De leden van de D’66-fractie vragen of kennis van verschillende Engelstalige rechtsculturen en van bepaalde juridische concepten die in de diverse Engelstalige gebiedsdelen een verschillende betekenis kunnen hebben aanwezig is en of er, waar nodig, ingezet zal worden op scholing.
Bij de vertaling van juridische begrippen uit het Nederlands (proces)recht naar de Engelse taal moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat in de voornaamste Engelstalige jurisdicties (het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) – anders dan in Nederland – het common law rechtstelsel geldt. De Raad voor de rechtspraak is zich daarvan bewust. Om de praktijk zoveel mogelijk te voorzien van een eenduidig begrippenkader is door een werkgroep van de Raad voor de rechtspraak (waarin naast vertegenwoordigers uit de rechterlijke macht ook een vertaler en een editor zitting hadden), een tweetalige juridische woordenlijst opgesteld als bijlage bij het NCC-procesreglement. Ook het NCC-procesreglement zelf is zowel in het Nederlands als het Engels beschikbaar. Uit de ervaringen met Nederlandse arbitrageprocedures gevoerd in de Engelse taal volgt overigens dat de toepassing van in het Engels vertaalde civil law begrippen niet tot noemenswaardige problemen heeft geleid. Indien nodig, zullen de rechters die bij de NCC worden ingezet, worden bijgeschoold in Engels juridisch taalgebruik.
De leden van de SP-fractie vragen of concurrentie tussen rechtsstelsels kan leiden tot een onwenselijke verlaging van sociale en juridische standaarden op termijn en een zogenaamde «race to the bottom», om zoveel mogelijk partijen naar het eigen rechtssysteem te lokken. Zij vragen hoe na inwerkingtreding van deze wet wordt gewaarborgd dat sociale en juridische standaarden niet worden verzwakt.
De mogelijkheid om in het Engels te procederen, al dan niet eindigend in een beslissing in de Engelse taal, wordt momenteel in meerdere lidstaten van de Europese Unie overwogen (zie het antwoord op de vraag over de (voornemens voor) commercial courts in diverse landen onder punt 3). Dit onderstreept dat ondernemingen in de internationale juridische handelspraktijk kennelijk de behoefte hebben om in het Engels te kunnen procederen. De geschillen waar de NCC zich op richt, zijn bij uitstek complexe handelsgeschillen tussen – samengevat – gelijkwaardige partijen. Voor dit soort partijen is in hun onderlinge verhouding vooral van belang of het door hen aangewezen materiële recht voldoende rechtszekerheid voor hun onderlinge afspraken biedt en of zij kunnen vertrouwen op een effectieve en efficiënte beslechting van geschillen. Dat Nederland een modern Burgerlijk Wetboek heeft, een efficiënt procesrecht en een uitstekende juridische infrastructuur kent, zijn factoren die kunnen pleiten in het voordeel van een keuze voor Nederlands recht en beslechting van geschillen door de Nederlandse rechter. Voor de duidelijkheid zij hier herhaald dat het wetsvoorstel – afgezien van de hoogte van het griffierecht en de taal van de uitspraak – geen wijzigingen doorvoert in het Nederlands procesrecht, noch in het Nederlandse materiële privaatrecht. Ook het internationaal privaatrechtelijke kader aan de hand waarvan de geldigheid van een eventuele rechtskeuze en/of forumkeuze wordt beoordeeld, wordt niet geraakt door dit wetsvoorstel.
De NCC zal verder bij de geschilbeslechting Nederlands burgerlijk procesrecht toepassen. Het enkele feit dat bij de NCC de procedure in beginsel in de Engelse taal wordt gevoerd, zegt niets over het materiële recht dat de NCC zal toepassen. Welk recht materieel gesproken op het internationale geschil van toepassing is, wordt bepaald door de regels van het bestaande internationaal privaatrecht inzake toepasselijk recht zoals dit is neergelegd in de Rome I en Rome II verordening1 of een verdrag. Indien noch een EU-verordening, noch een verdrag van toepassing is, wordt het toepasselijk recht bepaald aan de hand van de internationaal privaatrechtelijke regels in Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek. Een door partijen gemaakte rechtskeuze is slechts mogelijk voor zover deze regelingen een rechtskeuze toelaten. Ook thans is de Nederlandse rechter regelmatig gehouden buitenlands recht toe te passen. Dit is het geval als partijen een geldige rechtskeuze hebben gemaakt voor een bepaald buitenlands recht of als de regels van internationaal privaatrecht een buitenlands recht als toepasselijk recht aanwijzen.
Een wijziging in de sociale en juridische standaarden is niet aan de orde. Eventuele toekomstige wijzigingen van het nationale procesrecht of het nationale materiële recht zullen steeds op hun eigen merites moeten worden beoordeeld door regering en het parlement. Het laatste woord is daarbij aan het parlement door wetsvoorstellen – al dan niet in geamendeerde vorm – aan te nemen of te verwerpen.
De leden van de SP-fractie vragen of in ieder geval één van de partijen die betrokken is bij een geschil dat aan het NCC/NCCA kan worden voorgelegd in Nederland gevestigd moet zijn of dat er ook geschillen aanhangig kunnen worden gemaakt bij het NCC/NCCA tussen louter buitenlandse partijen. Zij vragen, wanneer dit laatste het geval is, waarom hiervoor is gekozen en of daarmee niet feitelijk het Nederlandse recht aan buitenlandse bedrijven wordt verkocht, en of dat wenselijk is.
Het wetsvoorstel brengt geen wijziging in de mogelijkheden voor buitenlandse partijen om bij de Nederlandse rechter te kunnen procederen. Of dit kan, wordt veelal bepaald door de bevoegdheidsbepalingen van de Brussel I bis verordening2 of van specifieke verdragen, zoals het Haags Forumkeuzeverdrag. Hoofdregel in het internationaal privaatrecht is dat de rechter van de woonplaats van verweerder bevoegd is. Daarnaast kunnen er alternatieve bevoegdheidsgronden zijn, zoals de rechter van de plaats waar het contract ten uitvoer moet worden gelegd of waar de schade zich voordoet. Of er kunnen exclusieve bevoegdheidsgronden bestaan, zoals bij geschillen over onroerende zaken, waarbij de rechter van het land waar de onroerende zaak is gelegen bevoegd is, of bij octrooigeschillen, de rechter van het land waar het octrooi is verkregen. Voor de internationale handelspraktijk is de mogelijkheid van een forumkeuze belangrijk. Door het doen van een exclusieve forumkeuze verkrijgen partijen rechtszekerheid over waar eventuele geschillen zullen worden beslecht en kunnen zij hiermee bij hun bedrijfsvoering rekening houden. Daarbij kunnen ook heel praktische overwegingen een rol spelen, zoals de reisafstand tot het gerecht en het prijsniveau van de plaatselijke juridische dienstverleners.
Op grond van artikel 25 van de Brussel I bis verordening kunnen partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat aanwijzen voor de kennisneming van geschillen in de zin van de Brussel I bis verordening die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan. Het door de forumkeuze aangewezen gerecht is dan bevoegd om het geschil te beslechten. Een forumkeuze kan nooit exclusieve bevoegdheidsgronden doorkruisen. Ook toetst de rechter of de forumkeuze rechtsgeldig is gemaakt. Een forumkeuze kan ongeldig zijn bijvoorbeeld omdat zij is overeengekomen in strijd met de regels van aanbod en aanvaarding, wegens wilsgebreken of vanwege nietigheden zoals strijd met de openbare orde of goede zeden.
De forumkeuzeregeling van artikel 25 van de Brussel I bis verordening is van toepassing ongeacht de woonplaats van partijen. Indien het een geschil betreft dat onder het toepassingsgebied van de Brussel I bis verordening valt, kunnen partijen desgewenst dus – ook in het geval zij beiden buiten Nederland gevestigd zijn – beroep doen op de Nederlandse rechter. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de Brussel I bis verordening. Nederland kan hier niet op grond van een nationale wet van afwijken. Voor partijen die van oudsher zijn aangemerkt als zwakkere partij (kort gezegd, verzekeringsnemers, werknemers en consumenten) gelden beschermende bepalingen op grond van de Brussel I verordening. Zo kan bijvoorbeeld een forumkeuze met zo’n zwakkere partij alleen rechtsgeldig worden overeengekomen nadat het geschil al is ontstaan; dat vermindert de kans dat hij ondoordacht instemt met beslechting door een buitenlandse rechter.
De regeling van de forumkeuze in de Brussel I bis verordening sluit aan op de bepalingen van het Haags Forumkeuzeverdrag dat tot stand gekomen is in het kader van de Haagse Conferentie en waartoe de Europese Unie in 2015 is toegetreden.3
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden aangegeven in hoeverre de doorstroming van reguliere zaken met de invoering van het NCC/NCCA wordt bevorderd.
De Raad voor de rechtspraak is ervan overtuigd dat de instelling van de NCC geen negatieve gevolgen heeft voor de doorlooptijd van de niet NCC-zaken. Die overtuiging is gebaseerd op de verwachting dat – zeker in de beginperiode – zaken aan de NCC worden voorgelegd die, als er geen NCC was geweest, zouden zijn voorgelegd aan de reguliere Nederlandse rechter. Per saldo wordt er dan geen extra beroep op de rechter gedaan. Bovendien ontstaat er doordat deze complexe zaken aan de NCC worden voorgelegd, bij de rechtbanken en hoven waar deze zaken anders in behandeling zouden zijn genomen, ruimte voor de afdoening van niet NCC-zaken. Na verloop van tijd zullen er ook zaken aan de NCC worden voorgelegd waarbij partijen, als er geen NCC was geweest, mogelijk voor een buitenlands gerecht of arbitrage zouden hebben gekozen. De Raad gaat ervan uit dat tegen die tijd uit de griffieopbrengsten van de NCC zo nodig extra rechters kunnen worden aangesteld. De exacte effecten op de doorlooptijden zullen moeten worden afgewacht. Vanzelfsprekend zullen die gevolgen goed in de gaten worden gehouden.
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de keuze dat een eventuele cassatie bij de Hoge Raad niet in het Engels, maar in het Nederlands zal worden afgehandeld. Zij vragen hoe vaak er verwacht wordt dat partijen in cassatie gaan.
Uitgaand van cijfers in de periode 2014–2016 wordt volgens de Raad voor de rechtspraak gemiddeld in ongeveer 6% van de handelszaken cassatie ingesteld. Nu de NCC-zaken veelal betrekking zullen hebben op complexe zaken met een groot financieel belang, wordt er rekening mee gehouden dat het percentage zaken waarin cassatie wordt ingesteld bij NCC-zaken iets hoger zal zijn dan het hiervoor genoemde gemiddelde. Hoe vaak er in de toekomst cassatie wordt ingesteld, moet worden afgewacht.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of het internationale partijen zal afschrikken om te kiezen voor de NCC(A) omdat zij in cassatie niet in het Engels mogen procederen. Zij verwijzen naar de Hoge Raad die, in een voorkomend geval, op eenparig verzoek van partijen kan toestaan dat de (incidentele) cassatiemiddelen of verweerschriften in de Engelse taal worden ingediend en vragen op grond waarvan dit mogelijk is. Zij vrezen dat daarbij afstand wordt genomen van het standpunt dat de rechtspraak van de Hoge Raad met het oog op rechtseenheid en rechtsontwikkeling voor iedereen in Nederland toegankelijk en begrijpelijk dient te zijn en vragen of het gevaar bestaat dat op termijn bij vrijwel alle zaken die voortkomen uit een zaak voor de NCC(A) bij de Hoge Raad in het Engels zal worden geprocedeerd. Ook de leden van de D66-fractie vragen of het mogelijk is dat de Hoge Raad cassatiemiddelen of verweerschriften in het Engels zal toestaan indien een zaak afkomstig is van de NCC(A).
Voorop staat dat de rechtspraak van de Hoge Raad met het oog op de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling toegankelijk moet zijn voor burgers en bedrijven in de Nederlandse rechtspraktijk. De invoering van de NCC-procedure bij de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam wijzigt dit niet. Het arrest van de Hoge Raad zal dus in het Nederlands worden opgesteld, ook als de Hoge Raad gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om partijen toe te staan in de Engelse taal opgestelde cassatiemiddelen of verweerschriften in te dienen. Partijen zijn hier van meet af aan mee bekend en worden hier dus niet door overvallen.
De mogelijkheid voor gerechten om in een andere dan de Nederlandse taal opgestelde processtukken toe te staan, dan wel partijen toe te staan tijdens zittingen in een andere taal dan de Nederlandse taal het woord te voeren, vloeit voort uit de ruimte die het Nederlands civiel procesrecht laat aan de gerechten. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de eisen van een goede procesorde zijn daarbij steeds leidend. Over in de procedure gebrachte producties heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 januari 2016 expliciet beslist dat de rechter acht moet slaan op behoorlijk in het geding gebrachte producties in de Engelse, Franse of Duitse taal waarop door een partij een beroep is gedaan. De rechter kan een vertaling eisen als hij dat nodig vindt voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.4
Ten overvloede merk ik op dat de door de partijen ingediende processtukken niet vrij toegankelijk zijn voor anderen dan de procespartijen. Dat geldt voor alle gerechten inclusief de Hoge Raad en ook na de invoering van het digitale procesdossier op grond van de KEI-wetgeving voor digitaal procederen. Een en ander vloeit voort uit de vereiste bescherming van de privacy van partijen.
De leden van de CDA-fractie vragen in verband met de mogelijkheid van forumkeuze of rekening is gehouden met overeenkomsten tussen een grote onderneming en een kleine(re) onderneming waarbij een grote onderneming kan onderhandelen vanuit een positie van macht en daarmee kan afdwingen dat enig geschil zal worden behandeld door de NCC en de NCCA. Zij vragen of het vaak voor komt dat zwakkere rechtsdeelnemers worden beschermd (bijvoorbeeld op basis van artikelen 101 jo 108 Rv en artikel 23 Brussel I bis-verordening) door de rechter waar het gaat om forumkeuze.
Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de regeling van de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Ten aanzien van de forumkeuze zijn in de Brussel I verordening voor bepaalde groepen rechtsdeelnemers beschermende bepalingen opgenomen. Het gaat daarbij om verzekeringnemers (dan wel verzekerden of begunstigden), consumenten en werknemers, zie respectievelijk de artikelen 15, 19 en 23 van de Brussel I bis verordening. De geldigheid van het forumkeuzebeding wordt door de rechter beoordeeld aan de hand van het materiële recht dat op de overeenkomst van toepassing is. Indien Nederlands recht van toepassing is zal een forumkeuzebeding – evenals ieder ander contractueel beding – vernietigd kunnen worden indien aan de totstandkoming een wilsgebrek kleeft, zoals bedrog, dwaling of misbruik van omstandigheden. Een partij die meent dat de procedure niet in het Engels voor de NCC gevoerd dient te worden, kan dit verweer in het Nederlands voeren en tegen het reguliere griffierecht (zie artikel 30r, vierde lid, tweede volzin Rv jo. artikel 9a, eerste lid, eerste volzin Wgbz). Een kleine onderneming die meent dat de forumkeuze niet rechtsgeldig tot stand is gekomen of die niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met in het Engels procederen bij de NCC, kan dit verweer dus tegen het reguliere griffierecht en in de Nederlandse taal voeren.
Overigens is gekeken of grotere ondernemingen op dit moment Engelstalige arbitrage via de algemene voorwaarden in overeenkomsten opleggen aan kleine partijen. Wij hebben geen signalen dat dit gebeurt of dat dit tot problemen leidt. Er is geen reden om aan te nemen dat dit bij de NCC anders zal zijn. Voor de volledigheid merk ik op partijen uitdrukkelijk moeten overeenkomen dat ze willen procederen bij de NCC in de Engelse taal; anders dan bij arbitrage is het enkel opnemen van een bepaling in de algemene voorwaarden van een van de partijen daarvoor onvoldoende.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er is gekozen voor griffierechten van maximaal 15.000 euro in eerste aanleg en maximaal 20.000 euro voor beroepszaken. Voorts is de verwachting dat het aantal zaken per jaar op termijn op 100 in eerste aanleg en 25 in hoger beroep zal uitkomen. Deze leden vragen of het klopt dat de opbrengst uit griffierechten dan maximaal 2 miljoen euro zal zijn (100 keer 15.000 plus 25 keer 20.000 euro). Is twee miljoen euro wel voldoende om alles budgetneutraal aan te bieden, aldus deze leden.
Bij zaken voor de rechtbank en het gerechtshof zijn door zowel de eiser als de verweerder griffierechten verschuldigd. Dit betekent dat bij 100 zaken in eerste aanleg en 25 zaken in hoger beroep en ervan uitgaande dat beide partijen het griffierecht voldoen, het totaalbedrag aan opbrengsten uit griffierechten NCC en NCCA per jaar 4 miljoen euro zou zijn. Zoals hieronder nader uiteen wordt gezet, verwacht de Raad voor de rechtspraak dat een dergelijk gemiddelde instroom (met de bijbehorende griffierechtenopbrengsten) voldoende is om na de opstartfase de procedure budgetneutraal te kunnen aanbieden.
De Raad voor de rechtspraak houdt rekening met een opstartfase van tien jaar omdat niet kan worden verwacht dat onmiddellijk in de eerste jaren al het verwachte aantal zaken zal worden voorgelegd aan de NCC (en dus zullen gedurende de opstartfase ook de inkomsten uit de griffierechten navenant lager zijn).
De leden van de VVD fractie begrijpen dat gebruik zal worden gemaakt van de bestaande voorzieningen van het gebouw van het Gerechtshof Amsterdam. Zij vragen om een nadere financiële onderbouwing waaruit blijkt dat de griffierechtenopbrengsten volstaan voor de opleiding van de rechters, de extra ondersteuning voor het hof en de eventuele vertaling van stukken die naar de Hoge Raad gaan, rekening houdend met ingewikkelde zaken die veel tijd van de rechters vragen. Ook de leden van de CDA-fractie achten het van belang dat hogere kosten ten gevolge van procederen in de Engelse taal niet ten laste komen van het budget van de rechtspraak, zoals het wetsvoorstel ook beoogd en achten de verhoging van de griffierechten voor dergelijke zaken een probaat middel. Zij vragen hoe deze extra kosten zijn opgebouwd en waar bij de extra inspanningen van de rechtspraak aan moet worden gedacht. Ook de leden van de fractie van D66 hebben vragen gesteld over de (aanloop)kosten en het verhoogde griffierecht.
.De Raad voor de rechtspraak heeft in november 2015 een Plan tot oprichting van de Netherlands Commercial Court gepubliceerd, inclusief een kosten-batenanalyse.5 Deze kosten-batenanalyse is gebaseerd op aannames die voortvloeien uit een verkenning die in opdracht van de Raad voor de rechtspraak in 2015 door de Boston Consulting Group (BCG) is uitgevoerd. Hierbij stond het inschatten van de behoefte aan een procedure zoals thans wordt voorgesteld, centraal. In het Plan tot oprichting worden de eenmalige aanloopkosten (bestaande uit de kosten die gemaakt worden voor de ingebruikname van de NCC en de kosten die in de eerste tien jaar na de ingebruikname worden gemaakt) voor het inrichten van de NCC en de NCCA op 3,8 miljoen euro geraamd. De geraamde aanloopkosten bestaan voor € 800.000 uit de kosten voor de bouw van een Engelstalig ICT systeem, € 1.100.000 aan kosten voor het positioneren van de NCC en € 1.900.000 aan organisatorische kosten. De Raad voor de rechtspraak verwacht dat deze eenmalige aanloopkosten gedurende de eerste tien jaar kunnen worden terugverdiend uit de griffierechtenopbrengsten.
Zodra er 125 zaken per jaar worden aangebracht, gaat de Raad voor de rechtspraak thans van de verwachtinguit van een vast deel aan organisatorische kosten (€ 800.000 per jaar) en variabele zaaksgerelateerde kosten (gemiddeld € 19.000 per zaak in eerste aanleg en € 28.000 per zaak in hoger beroep).
De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat voor de organisatorische kosten niet alleen gedacht moet worden aan (additionele opleidings)kosten van rechters maar ook aan kosten van «overig personeel zoals managementassistenten. Daarnaast gaat het om kosten voor vaktechnisch overleg en kantoorvoorzieningen (huur van werkplekken en computers), de kosten voor het opleiden van (ondersteunend) personeel inzake het gebruik van de Engelse taal en overige additionele opleidingskosten.
Bij de Hoge Raad is het uitgangspunt dat er in het Nederlands wordt geprocedeerd. De kosten voor de eventuele vertaling van stukken die naar de Hoge Raad gaan, komen voor rekening van de procespartij die de stukken inbrengt.
De leden van de CDA-fractie vragen waar de verwachting van 100 zaken in eerste aanleg en 25 zaken in hoger beroep op is gebaseerd.
Zoals hiervoor vermeld zijn de aannames gebaseerd op een verkenning die in opdracht van de Raad voor de rechtspraak in 2015 door BCG is uitgevoerd.6 Op basis van een enquête en interviews met advocaten en bedrijfsjuristen die in Nederland werkzaam zijn in de internationale juridische handelspraktijk, komt de BCG tot een aanname van op termijn gemiddeld 50 tot 100 zaken die in eerste aanleg bij de NCC zullen worden aangebracht (waaronder ook kort gedingen worden begrepen). Op basis daarvan en op basis van de inschatting van bedrijfsjuristen en advocaten wordt door de Raad voor de rechtspraak thans uitgegaan van op termijn 100 zaken in eerste aanleg. Niet alle aangebrachte zaken eindigen met (eind)vonnis. Aangenomen wordt dat 25% zal worden geschikt nadat de procesinleiding is uitgegaan en dat nog eens 25% zal worden geschikt nadat er een regiezitting heeft plaatsgevonden. Van het totaal aantal zaken dat eindigt met een eindvonnis – de helft van het aantal aangebrachte zaken – zal de helft naar verwachting beroep instellen. Dit komt neer op 25 zaken in hoger beroep.
Ook de leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over het verhoogde griffierecht dat geldt voor partijen die willen procederen bij de NCC en de NCCA. Deze leden lezen dat op deze manier de NCC-procedure niet ten laste komt van het budget voor de reguliere rechtspraak en zij vinden dit een goed uitgangspunt. Wel roept het bij hen de vraag op of er kleinere partijen zijn die graag zouden willen procederen bij de NCC, maar het verhoogd griffierecht niet zullen kunnen dragen.
Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat ondernemingen (klein of groot) die in het Engels zouden willen procederen, dat niet doen omdat zij het verhoogde griffierecht als een drempel ervaren. Een onderneming die in een internationaal geschil in het Nederlands procedeert, maakt vaak kosten om bijvoorbeeld de door de advocaat in het Nederlands opgestelde processtukken in het Engels te laten vertalen. Een dergelijke vertaling kan nodig zijn als de stukken moeten worden afgestemd met bijvoorbeeld een hoofdkantoor in het buitenland. Afhankelijk van de omvang van het procesdossier, kan dit ook een forse kostenpost opleveren. Het is aan de onderneming om een keuze te maken of procederen in het Engels of in het Nederlands voordeliger is. Bedrijven die grensoverschrijdend ondernemen – of ze nu groot of klein zijn – gebruiken in hun handelsverkeer veelal het Engels als voertaal: contracten en correspondentie (over het geschil) zijn in het Engels gesteld. Het ligt voor de hand dat deze bedrijven er dan ook belang bij hebben om ook de geschilbeslechting in het Engels te laten plaatsvinden.
De leden van de D66-fractie vragen in welke uitzonderingsgevallen de rechter het griffierecht met het oog op artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal kunnen matigen en of hieromtrent bepalingen worden opgenomen in het procesreglement.
Uit artikel 127a Rv volgt dat de rechter de gedaagde ontslaat van instantie indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, met veroordeling van de eiser in de kosten van de procedure. Ontslag van instantie is een eindvonnis waardoor de procedure definitief afgesloten wordt. In eerste aanleg heeft dit geen fatale gevolgen omdat de eiser (afgezien van eventuele verval- of verjaringstermijnen) de vordering opnieuw kan instellen. De rechter kan afzien van ontslag van instantie als hij van oordeel is dat de toepassing van de bepaling gelet op het belang van een of meer partijen bij de toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit is de zogeheten hardheidsclausule. Deze hardheidsclausule van artikel 127a, derde lid Rv, is bedoeld voor uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld wanneer de betaling door eiser wel tijdig is verricht, maar door fouten bij de administratieve verwerking van de betaling of een computerstoring bij de rechtbank of bankinstelling te laat op de juiste plek is aangekomen.7 Het niet tijdig betalen van het griffierecht door de eiser leidt in de praktijk dan ook bijna altijd tot verval van instantie. Het procesreglement zal een bepaling van gelijke strekking bevatten. Ook in NCC-zaken zal de rechter slechts in uitzonderlijke gevallen tot matiging van het griffierecht over kunnen gaan. Dit zou bijvoorbeeld kunnen spelen indien een derde wil tussenkomen of in vrijwaring wordt opgeroepen in een procedure tussen twee andere partijen die hebben gekozen voor de NCC, terwijl deze derde niet voor in het Engels procederen bij de NCC heeft gekozen en het bijbehorende griffierecht onmogelijk kan betalen. De mogelijkheid van tussenkomst bestaat in ons procesrecht als een geschil tussen anderen de belangen van een derde rechtstreeks raakt. Alleen door zelf partij te worden in de procedure tussen de andere partijen, kan deze derde zijn belangen dan veilig stellen. Artikel 127a, derde en vierde lid, Rv is van overeenkomstige toepassing op niet tijdig voldoen van het griffierecht door de verweerder (zie artikel 128, zevende lid, Rv) en de partij die tussenkomt (zie artikel 219a Rv).
De leden van de D66-fractie vragen wanneer door middel van de hogere griffierechten de extra investeringen zullen worden teruggewonnen.
Ik verwijs naar het hiervoor gegeven antwoord op de vragen van leden van de VVD- en CDA-fractie over de geschatte kosten in de aanloopfase (voor ingebruikname) en de opstartfase (kosten in de eerste 10 jaar na ingebruikname). Deze kosten worden geschat op in totaal 3,8 miljoen euro. Op welk moment deze aanloopinvesteringen daadwerkelijk zullen zijn terugverdiend, is afhankelijk van het daadwerkelijk aantal aangebrachte zaken.
De leden van de D’66-fractie vragen tevens naar de hoogte van de verhoogde griffierechten en hoe deze zich procentueel verhouden tot de reguliere griffierechten. Ook vragen zij waaruit de eerste investeringen, zoals het ontwikkelen van een nieuw Engelstalig ICT systeem, zullen worden bekostigd.
De griffierechten voor een procedure in eerste aanleg zullen € 15.000 bedragen, voor een procedure in hoger beroep € 20.000. Bij de gewone handelskamer is het griffierecht afhankelijk van de hoogte van de vordering. Voor rechtspersonen bedraagt het griffierecht voor een procedure inzake een vordering met een beloop van meer dan € 100.000 momenteel € 3.894 in eerste aanleg en € 5.200 in hoger beroep. Bij de NCC zal het griffierecht dus grofweg vier keer zoveel bedragen.
De kosten voor het ICT-systeem worden door de Raad voor de rechtspraak voorgefinancierd door het Bureau van de Raad. De investering gaat niet ten laste van het budget voor de gerechten.
De leden van de SP-fractie vragen of de capaciteit voor de nieuw op te richten NCC en NCCA zal moeten komen uit de al bestaande capaciteit in de rechtspraak en hoeveel extra rechters er zullen worden aangesteld als gevolg van dit voorstel. Zij vragen of een toename van het aantal NCC-zaken leidt tot een tekort aan rechters op andere gebieden. Voorts vragen zij of er een maximum aan het aantal zaken is dat het NCC/NCCA jaarlijks zal behandelen.
De capaciteit voor de nieuw op te richten NCC en NCCA zal vooralsnog komen uit de bestaande capaciteit in de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak verwacht dat dit zonder gevolgen kan blijven voor de afhandeling van reguliere zaken. Naar verwachting gaat het – zeker in de eerste jaren – voornamelijk om zaken die toch al bij de Nederlandse overheidsrechter zouden zijn aangebracht. De NCC neemt deze complexe handelsgeschillen (vaak tijdrovende «zand-in-de-machine»-zaken) dan in behandeling in plaats van de reguliere handelskamers. Per saldo betekent dit dan geen extra belasting voor de rechtspraak omdat deze zaken anders door handelsrechters in de reguliere gerechten zouden zijn afgedaan. Indien na de beginperiode ook zaken aan de NCC(A) worden voorgelegd die zonder NCC aan een buitenlandse rechter of arbiters zouden zijn voorgelegd, zouden de extra griffierechteninkomsten zo nodig kunnen worden gebruikt voor het aantrekken van rechters voor reguliere zaken. Overigens gaat de Raad voor de rechtspraak er vanuit dat voor de op termijn verwachte 100 zaken in eerste aanleg en 25 zaken in hoger beroep minder dan 4% van de totale capaciteit aan handelsrechters zou moeten worden ingezet (uitgaande van het huidige aantal FTE aan rechterlijke capaciteit). Logischerwijs gaat het in de aanloopfase om minder zaken en dus een lager percentage.
Evenals bij reguliere zaken die bij de rechter worden aangebracht, is er geen maximum aan het aantal zaken dat de NCC/NCCA jaarlijks in behandeling kan nemen. En evenals bij reguliere zaken zal moeten worden bezien hoe te handelen als er onverwacht meer zaken binnenkomen dan voorzien. Kortom, er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen NCC-zaken en reguliere zaken.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen eventuele problemen met de huidige griffierechten binnen het bestaande systeem op te lossen. Voorts vragen deze leden waarom het wetsvoorstel NCC is ingediend terwijl er nog geen voorstellen zijn voor de «gewone» Nederlandse burger.
Het recht dient burgers en bedrijven in staat te stellen om hun geschillen zoveel mogelijk in onderling overleg op te lossen met waar nodig gerichte tussenkomst van de rechter. In de afgelopen periode is veel aandacht besteed aan het vereenvoudigen en digitaliseren van de procesvoering in burgerlijke geschillen via de KEI-wetgeving. De implementatie van deze wetgeving krijgt momenteel gefaseerd zijn beslag. Het waarborgen van een efficiënte wijze van geschiloplossing is een voortdurend onderwerp van aandacht voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dat blijkt ook uit de in het regeerakkoord opgenomen onderwerpen op dit terrein. Zo zullen ter uitvoering van het regeerakkoord, in het kader van het programma Maatschappelijke Effectieve Rechtspraak, experimenten mogelijk worden gemaakt ten behoeve van het opzetten van zogenoemde buurtrechters of schuldenrechters. In het regeerakkoord is vermeld dat deze buurtrechters regelmatig zitting zullen hebben in de buurt, een klein bedrag aan griffiekosten vergen en zich richten op juridisch eenvoudige zaken. De buurtrechters zullen bestaan uit (kanton)rechters die ook in de gewone rechtspraak werkzaam zijn of waren. Het regeerakkoord bepaalt voorts dat een schuldenrechter op basis van de experimenteerbepaling meerdere zaken van de schuldenaar geconcentreerd kan behandelen. Kortom, er wordt zowel aandacht geschonken aan de beslechting van complexe internationale handelsgeschillen van ondernemingen als aan de juridische geschillen waar veel burgers mee in aanraking komen. Ook internationaal opererende bedrijven maken deel uit van de Nederlandse rechtspraktijk zodat ook een verbetering in de afwikkeling van complexe internationale handelsgeschillen door de Nederlandse overheidsrechter aandacht behoeft.
Indien met de huidige griffierechten dergelijke voorzieningen zouden worden aangeboden, komt dit ten laste van het reguliere budget. Met de verhoogde griffierechten wordt juist beoogd te voorkomen dat de inrichting van de NCC ten laste komt van het budget dat beschikbaar is voor de afhandeling van reguliere zaken. Het hanteren van een vast bedrag aan griffierechten voor een specifieke procedure sluit overigens goed aan bij het bestaande systeem van de Wet griffierechten burgerlijke zaken dat immers ook een vast bedrag aan griffierechten per procedure hanteert.
Tot slot merk ik op dat de Nederlandse maatschappij als internationale handelsnatie als geheel profiteert van een voorziening waarbij geschilbeslechting in de Engelse taal bij de Nederlandse overheidsrechter mogelijk wordt.
De leden van de D66-fractie vragen naar aanleiding van opmerkingen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) of het ontstaan van een tekort aan rechters een ongewenst effect is van de oprichting van de NCC en NCCA en zo ja, op welke wijze door de regering dit probleem wordt opgelost.
Met betrekking tot de uitspraak van de NVvR verwijs ik naar het persbericht dat is uitgegaan door de Raad voor de rechtspraak naar aanleiding van soortgelijke opmerkingen van de NVvR in het dagblad Trouw. De Raad geeft hierin aan dat er geen sprake is van een tekort aan rechters maar dat deze cijfers betrekking hebben op de aanstelling van extra rechters die bovenop de reguliere sterkte worden aangetrokken.8 Overigens ziet de aanstelling van extra rechters op alle rechtsgebieden (civiel, bestuurs- en strafrecht) en ziet dus niet specifiek op het aantrekken van handelsrechters, laat staan op het ontstaan van een tekort daaraan.
Ten aanzien van de belasting van de rechterlijke capaciteit gaat de Raad voor de rechtspraak ervan uit dat in het eerste jaar na ingebruikname van de NCC 2,5 FTE aan rechters in eerste aanleg (op een totaal van 331 FTE aan handelsrechters) en 0,5 FTE in hoger beroep (op een totaal van 105 FTE aan raadsheren met vakgebied handelsrecht) ingezet wordt. Dit zal naar verwachting in het tiende jaar oplopen naar een inzet van 10 FTE aan rechters bij de NCC en 4 FTE aan raadsheren bij de NCCA. Op het totale aantal van rechters dat zich bezig houdt met de beslechting van handelsgeschillen gaat het in de beginjaren om minder dan 1 procent en op termijn (op basis van het huidige aantal FTE aan rechterlijke capaciteit) minder dan 4 procent van het totale aantal rechters. Zoals hiervoor opgemerkt zal het daarbij zeker in de eerste jaren gaan om zaken die bij gebreke van een NCC toch aan de Nederlandse rechter zouden zijn voorgelegd, zodat de inzet in dat geval niet neerkomt op een extra beslag op de rechterlijke capaciteit. Mocht na verloop van enige jaren extra zaken in behandeling worden genomen dan zouden met de inkomsten die met de verhoogde griffierechten ontstaan extra rechters kunnen worden aangesteld.
Rechters die NCC-zaken behandelen blijven verbonden aan reguliere gerechten: ze worden slechts parttime ingezet bij de NCC. Zij blijven dus ook zaken behandelen bij de gerechten waarbij zij zijn aangesteld. Indien er geen of minder procedures dan verwacht, bij de NCC worden aangebracht zijn deze rechters inzetbaar voor de afhandeling van reguliere zaken. Indien er meer procedures dan verwacht binnenkomen dan zal de Raad voor de rechtspraak hiermee omgaan op dezelfde wijze als dat er omgegaan wordt met een groter aantal zaken dan verwacht bij de reguliere procedures. Hierbij zal dus geen onderscheid gemaakt worden tussen NCC-zaken en reguliere zaken.
De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van het opiniestuk van de heren Pietro Otolani en Bas van Zelst in het Financieel Dagblad van 3 oktober 2017 of de Nederlandse rechtsorde door de oprichting van het NCC/NCCA te maken krijgt met tweeklassenrechtspraak.
De NCC en de NCCA maken net als iedere andere Nederlandse rechterlijke instantie die civielrechtelijke geschillen beoordeelt, voor de beslechting van de aan hen voorgelegde geschillen gebruik van het Nederlands civiel procesrecht zoals neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De overheid heeft tot taak om burgers en bedrijven in staat te stellen hun geschillen te beslechten, waarbij zij indien nodig gebruik kunnen maken van tussenkomst van een Nederlandse overheidsrechter. Dat is niet beperkt tot burgers maar geldt ook voor bedrijven die zich gesteld zien voor complexe internationale handelsgeschillen. De invoering van de NCC-procedure maakt dat de taal van de procedure én uitspraak voor deze bedrijven geen beletsel meer is in de keuze voor de Nederlandse overheidsrechter. Hiermee kunnen zij dus naast arbitrage of een procedure bij een Engelstalig buitenlands gerecht nu ook kiezen voor de Nederlandse overheidsrechter. Het feit dat de toegang tot de overheidsrechter voor een bepaalde groep bedrijven wordt verbeterd, betekent niet dat dit ten koste gaat van de toegang tot de rechter voor andere burgers en bedrijven. Temeer nu de meerkosten die gepaard gaan met de invoering van deze voorziening gedragen worden door de partijen die profijt hebben van de voorziening. Kortheidshalve wijs ik u op de reactie in het artikel in Het Financieele Dagblad van 11 oktober 2017 van Eddy Bauw, hoogleraar privaatrecht en rechtspleging aan de universiteiten van Utrecht en Amsterdam en Xandra Kramer, hoogleraar internationaal privaatrecht en Europees civiel procesrecht aan de universiteiten van Utrecht en Rotterdam, waar ik mij in kan vinden.9 Ik verwijs daarnaast naar het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over de kostendekkende griffierechten. Daarin ik heb genoemd welke maatregelen in het regeerakkoord staan om de rechter dichter bij de burger te brengen, zoals de experimenten met de buurt- en schuldenrechter. Het kabinet wil dat het mogelijk is om rechtspraak op maat te leveren waarin iedere burger en bedrijf het soort voorziening van de overheidsrechter kan krijgen die hem het beste helpt zijn juridische geschillen op te lossen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de ervaring in andere steden in het buitenland (onder andere Londen, Dubai en Singapore) met commercial courts. Daarnaast vragen zij of andere commercial courts ook hogere griffierechten hanteren zodat de procedure budgetneutraal kan worden aangeboden. De leden willen graag weten of het de bedoeling is dat de NCC concurreert met deze andere commercial courts.
Logischerwijs is van oudsher zowel in Ierland (Commercial Court te Dublin) als in het Verenigd Koninkrijk (London Commercial Court) Engelstalige geschilbeslechting mogelijk. Met name het Commercial Court te Londen (hierna: LCC) beslist regelmatig in internationale handelszaken. In de periode van 2016–2017 was bijna 72% van de procespartijen bij de LCC afkomstig van buiten het Verenigd Koninkrijk waarbij 15% uit andere EU-lidstaten. Nederland staat daarbij in de top 10 (op plek 8) van LCC-procespartijen gerangschikt op basis van het land van herkomst.10 Ter illustratie, de bijdrage van deze sector aan de Britse economie is gegroeid van 10,6 miljard pond in 2001 naar 22,6 miljard pond in 2013.11 Daarnaast is mij bekend dat in Duitsland en Frankrijk nagedacht wordt over het inrichten van een Engelstalige procedure, terwijl sinds kort in België een «Brussels International Business Court» («BIBC») in voorbereiding is.12
Buiten de Europese Unie zijn er ook meerdere initiatieven. Zo kent Qatar sinds 2009 een International Court and Dispute Resolution Centre 13 en is het vanaf oktober 2011 mogelijk om in civiele of handelszaken geschillen op basis van een forumkeuze aan de Dubai International Financial Centre Courts (DIFC Courts) in de Engelse taal te laten beslechten.14 In Singapore is het Singapore International Commercial Court (SICC) op 5 januari 2015 van start gegaan. Naar verluidt heeft het SICC nog geen zaak behandeld op basis van een expliciete forumkeuze van partijen.15 Mij is niet bekend of voor de hiervoor genoemde procedures een bijzonder griffierechttarief wordt geheven. Het is bijzonder lastig om vergelijkingen te maken omdat de bekostiging van de rechtspraak (en daarmee de hoogte van eventuele griffierechten) van land tot land verschilt.
Zoals eerder gemeld is door het universele toepassingsbereik van de forumkeuzeregeling in de Brussel I bis verordening in combinatie met het Haags Forumkeuzeverdrag het, ongeacht hun vestigingsplaats, mogelijk dat ondernemingen bij overeenkomst een Nederlandse overheidsrechter aanwijzen voor de beslechting van hun geschil. In de praktijk kiezen partijen echter vaak voor een rechter waarmee een of beide partijen reeds bekend zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen de aanstaande Brexit heeft voor de Commercial Court in Londen.
Het is nog te vroeg om te zeggen welke gevolgen de Brexit zal hebben voor de LCC. Veel zal afhangen van de vraag of, en zo ja welke regeling er getroffen gaat worden met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van civiele gerechtelijke beslissingen van het Verenigd Koninkrijk (en dus van de LCC) in de lidstaten van de Europese Unie en omgekeerd. Uit het Position Paper inzake de Brexit16 blijkt dat het Verenigd Koninkrijk de wens heeft om nadat het de Europese Unie heeft verlaten, toe te treden tot het verdrag van Lugano17 opdat de judiciële civiele samenwerking in de post-Brexit periode zo soepel mogelijk zal verlopen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op dit moment uitsluitend staten partij zijn bij het verdrag van Lugano die ook meedoen met het vrij verkeer van personen.
De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op de Britse campagne om het rechtsstelsel van Engeland en Wales zoveel mogelijk de «go to legal destination» te maken voor internationale deals, en dan in het bijzonder op de rol van de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) hierin.18 Zij vragen of de EBRD hetzelfde zou willen doen voor het Nederlandse rechtsstelsel, zeker gelet op de NCC.
Ik heb geen oordeel over de campagne van een buitenlandse juristenvereniging (i.c. de Law Society van Engeland en Wales) om het eigen recht onder de aandacht te brengen. Het is mij onduidelijk waarom (de Legal Counsel van) de EBRD heeft meegewerkt aan een video ter promotie van het Engelse recht. Overigens heeft de Raad voor de rechtspraak begrepen dat zij voor het bekendheid geven aan de mogelijkheid om in het Engels bij de NCC(A) te procederen, gebruik kan maken van de voorzieningen van de gemeente Amsterdam en van de landelijke voorzieningen ter bevordering van de internationale handel.
De leden van de SP-fractie vragen of uitspraken van het NCC/NCCA ook in andere (Europese) landen geaccepteerd zullen worden en of het Europese Hof van Justitie hiervoor bepaalde criteria aan rechtbanken stelt.
De erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in civiele zaken afkomstig van de ene lidstaat van de Europese Unie in een andere lidstaat is geregeld in de Brussel I bis verordening. Uitgangspunt daarbij is dat dergelijke beslissingen worden erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat daarvoor nadere formaliteiten hoeven te worden vervuld. Een belanghebbende partij die meent dat de beslissing niet erkend of ten uitvoer gelegd kan worden dient dit in een procedure in het land van erkenning of tenuitvoerlegging voor te leggen aan de rechter. De Brussel I bis verordening somt in artikel 45 limitatief de gronden op voor niet-erkenning en weigering van de tenuitvoerlegging op. Voor zover de vraag betrekking heeft op de kwalificatie van de NCC als gerecht geldt dat de NCC een kamer is van de rechtbank Amsterdam: uitspraken van de NCC zijn derhalve uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Dat de rechtbank of het gerechtshof Amsterdam binnen de Europese Unie zal worden aanvaard als een gerecht in de zin van de Brussel I bis verordening staat buiten twijfel.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of en wanneer het NCC/NCCA geëvalueerd wordt en of de Kamer van deze evaluatie op de hoogte wordt gebracht.
Ik kan u zonder meer toezeggen dat de wet zal worden geëvalueerd en dat het parlement over de uitkomst van deze evaluatie zal worden geïnformeerd. De Raad voor de rechtspraak gaat voor de NCC(A) uit van een aanlooptermijn van tien jaar. Ik stel voor dat een eerste evaluatie plaatsvindt na bijvoorbeeld vijf jaar zodat halverwege de aanlooptermijn een voorlopige balans kan worden opgemaakt.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) en Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II).
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Besluit van de Raad van 4 december 2014 betreffende de goedkeuring namens de Europese Unie van het Haags Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze (2014/887/EU), PB L353/4 van 10 december 2014. Momenteel zijn naast de Europese Unie, Mexico en Singapore partij bij dit verdrag. De Verenigde Staten en China hebben het verdrag ondertekend maar nog niet geratificeerd.
https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/plan-netherlands-commercial-court.pdf. De inschattingen in het Plan tot oprichting dateren uit 2015 en zijn sindsdien door de Raad voor de rechtspraak enigszins bijgesteld.
De resultaten van dit verkennend onderzoek zijn meegenomen in de Plan tot oprichting van de Netherlands Commercial Court van de Raad voor de rechtspraak uit november 2015.
https://fd.nl/opinie/1221646/commercial-court-is-uitkomst-voor-complexe-internationale-handelszaken.
https://www.thecityuk.com/research/uk-legal-services-2015-legal-excellence-internationally-renowned.
Convention on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters Pb EU van 21 december 2007 L339/3.
Zie het artikel «Global Legal Centre campaign stepped up as Brexit looms» in The Law Society Gazette van 28 september 2017, https://www.lawgazette.co.uk/law/global-legal-centre-campaign-stepped-up-as-brexit-looms/5062982.article#.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34761-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.