34 757 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Verzamelwet IenM 2018)

Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 24 augustus 2017

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel II wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 51c, eerste lid, wordt «maakt Onze Minister gebruik van door Onze Minister erkende examinatoren» vervangen door: maakt Onze Minister onderscheidenlijk degene onder wiens gezag binnen het hoofdspoorwegsysteem de veiligheidsfunctie van machinist met volledige bevoegdheid of van machinist met beperkte bevoegdheid wordt uitgeoefend, gebruik van door Onze Minister erkende examinatoren.

B

Na artikel VII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIa

In bijlage IA bij de Waterwet komt de rij beginnend met «45-2» te luiden:

45-2

154906

463364

160892

474315

 

ARTIKEL VIIb

Na artikel 83b van de Kernenergiewet wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 83c

De Autoriteit is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, voor zover het het werkterrein van de Autoriteit betreft en voor zover die bevoegdheid niet al voortvloeit uit andere voorschriften van deze wet.

Toelichting

Artikel II, onderdeel Aa

De wijziging van artikel 51c van de Spoorwegwet is een noodzakelijk uitvloeisel van de reeds in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 51a, vierde lid, onder b, Spoorwegwet. Hierin wordt bepaald dat beoordelingen in het kader van het verplichte bevoegdheidsbewijs voor machinisten, worden verricht door spoorwegondernemingen. Dit overeenkomstig richtlijn nr. 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PbEU L 315/51) (hierna: de Machinistenrichtlijn). Bij deze beoordelingen moet de spoorwegonderneming gebruik maken van een erkende examinator, zoals blijkt uit artikel 25, eerste lid, onder b, van de Machinistenrichtlijn. Hier werd in de memorie van toelichting reeds naar verwezen. In het wetsvoorstel was hierin nog niet goed voorzien. Daarom is artikel 51c, eerste lid, van de Spoorwegwet aangevuld in die zin dat niet enkel de Minister, maar ook de spoorwegonderneming die het bevoegdheidsbewijs verleent gebruik maakt van de erkende examinatoren.

Artikel VIIa

Via de wijziging van bijlage IA bij de Waterwet wordt een kleine, technische wijziging voorgesteld. Het betreft een voorstel tot wijziging van de rijksdriehoekscoördinaten van het beginpunt van dijktraject 45–2 in bijlage IA bij de Waterwet. De betreffende coördinaten bleken in de praktijk licht af te wijken van de feitelijke situatie. Via deze nota van wijziging worden die coördinaten aangepast.

Artikel VIIb

Dit artikel voegt een artikel toe aan de Kernenergiewet. Het voorziet erin dat de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS), sinds 1 augustus 2017 een zelfstandig bestuursorgaan, beschikt over een eigen algemene bevoegdheid om een last onder bestuursdwang te kunnen opleggen ter handhaving van de kernenergiewetgeving. Deze handhavingsmogelijkheid ontbrak abusievelijk nog.

De bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen is beperkt tot het werkterrein van de ANVS. Een last onder bestuursdwang kan onder andere worden opgelegd als activiteiten worden verricht zonder bijvoorbeeld de op grond van artikel 15 vereiste vergunning van de ANVS. Een last onder bestuursdwang houdt in dat de ANVS de activiteit ongedaan kan maken als de overtreder dat niet zelf doet, waarbij de kosten op de overtreder verhaald worden.

De artikelen 22 en 33 van de Kernenergiewet bevatten reeds specifieke mogelijkheden voor de ANVS om een last onder bestuursdwang op te kunnen leggen. Die hebben betrekking op de situatie dat iemand die daartoe niet bevoegd is, splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen in bezit krijgt of heeft. In dat geval kan het wenselijk zijn dat die overtreding niet louter ongedaan gemaakt wordt, maar dat de ANVS bepaalt aan welke instelling of persoon de stoffen moeten worden overgedragen (artikelen 22, vierde lid, en 33, vierde lid).

Momenteel is de ANVS door de Minister van Infrastructuur en Milieu gemandateerd om deze last onder bestuursdwang op te kunnen leggen. Gelet op de Europeesrechtelijk vereiste onafhankelijkheid van de ANVS is deze mandaatconstructie echter ongewenst.

Dat het opleggen van de last onder bestuursdwang door de ANVS beperkt is tot haar werkterrein, heeft te maken met de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de andere bestuursorganen voor het toezicht op de naleving van de kernenergiewetgeving. Dat zijn de ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Defensie. Hun bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van de bij of krachtens de Kernenergiewet gestelde verplichtingen, voor zover die op hun werkterrein liggen, is gebaseerd op de artikelen 83a van de Kernenergiewet en 5.15, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Ingevolge artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang – in dit geval de ANVS – in plaats daarvan eveneens bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom aan de overtreder om de overtreding te herstellen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Naar boven