34 740 Wijziging van de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met het moderniseren van de faillissementsprocedure (Wet modernisering faillissementsprocedure)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 13 juni 2018

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van de Eerste Kamer. Graag ga ik in op de door de fractie van de PvdA gestelde vragen over de verhouding tussen het onderhavige wetsvoorstel en het programma KEI. Verder vragen deze leden in hoeverre de maatregelen die in het bijgaande wetsvoorstel zijn opgenomen, voldoen aan de drie zaken die van wezenlijk belang zijn om te kunnen doorgaan met KEI. Het betreft hier de voorwaarden die ik geformuleerd heb in mijn brief van 13 april 2018 («neuzen dezelfde kant op», «juiste mensen op de juiste plek» en «heldere besturing en governance»).1 De leden van de SP-fractie hebben zich bij de gestelde vragen aangesloten.

Voor het faillissementsrecht is met name het onderdeel «KEI-toezicht» van belang. Sinds november 2015 is het systeem KEI-toezicht werkend. Dit systeem bevat een digitale archivering van faillissementsdossiers en stelt de curator en de rechter-commissaris in staat om binnen een beveiligde omgeving met elkaar te communiceren. Zo kan de curator zijn periodieke faillissementsverslag en alle machtigingsverzoeken via het systeem KEI-toezicht indienen bij de rechter-commissaris. Op zijn beurt kan de rechter-commissaris het systeem gebruiken om de voortgang van de faillissementsafwikkeling te bewaken, en verzoeken van de curator goed- of afkeuren. Via het genoemde systeem zijn ook alle faillissementsverslagen van de curator digitaal voor crediteuren beschikbaar. Sinds invoering zijn ongeveer 18.000 faillissementszaken digitaal aangemaakt en behandeld, waarvan 5.000 zaken ook al weer zijn afgedaan. Er resteren nu nog een afnemend aantal, momenteel 3.000, dossiers in papieren vorm. Dit zijn veelal grotere faillissementen die langere tijd geleden zijn uitgesproken en die op termijn zullen worden afgewikkeld. In ongeveer 75% van alle zaken wordt volledig digitaal gewerkt. Momenteel wordt met name het portaal voor curatoren, dit wordt gebruikt door 800 advocaat-gebruikers, gebruiksvriendelijker gemaakt, op basis van input die eind 2017 van deze gebruikersgroep is ontvangen. Een afvaardiging van curatoren en Recofa2 is hierbij betrokken. De door de Raad voor de rechtspraak aangekondigde «reset» van KEI, waarop ik in mijn brief van 13 april 2018 ben ingegaan gereageerd, heeft geen betrekking op KEI-toezicht.3

Graag ga ik in op de relatie tussen het KEI-programma en het wetsvoorstel modernisering faillissementsprocedure. Het wetsvoorstel modernisering faillissementsprocedure is geen onderdeel van het KEI-programma of van de werking van KEI afhankelijk. Een van de doelen van het bijgaande wetsvoorstel sluit wel aan bij het doel van KEI, namelijk het faciliteren van het gebruik van digitale hulpmiddelen tijdens het faillissementsproces. Belangrijk verschil met het KEI-traject is dat het bijgaande wetsvoorstel digitalisering faciliteert, maar niet in alle gevallen verplicht stelt. Verder ziet het voorstel met name op de communicatie tussen de curator en de schuldeisers, waar KEI-toezicht hoofdzakelijk is gericht op de communicatie tussen de rechter-commissaris en de curator. Het voorliggende wetsvoorstel regelt onder meer de wijze waarop de schuldeisers door de curator worden geïnformeerd, bijvoorbeeld wanneer zij hun vordering moeten indienen (artikelen 108, 109 jo. 127 Fw). De curator mag voortaan kiezen of hij schuldeisers per brief of bijvoorbeeld per e-mail informeert over wanneer zij hun vordering moeten indienen. Het nieuwe artikel 80a Fw regelt voorts dat de rechter-commissaris bepaalt op welke wijze een vergadering van schuldeisers plaatsvindt. Vergaderen met schuldeisers kan na de inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging digitaal, maar ook nog steeds fysiek, ter keuze aan de rechter-commissaris. Ook de aankondiging van de vergadering kan desgewenst via de digitale weg plaatsvinden. Daar waar de wet nog verwijst naar bijvoorbeeld een oproeping van of kennisgeving aan de schuldeisers per brief (onder meer artikel 84 Fw en artikel 109 Fw) wijzigt het bijgaande wetsvoorstel dit in «schriftelijk». De term «schriftelijk» maakt het mogelijk voor de curator om schuldeisers per brief of op elektronische wijze, zoals per e-mail te informeren.

Verder voorziet het wetsvoorstel in een grotere rol voor het centrale insolventieregister om daarmee schuldeisers beter op de hoogte te houden van de voortgang van het faillissementsproces. De achterliggende gedachte is dat het centrale insolventieregister voor schuldeisers eenvoudig elektronisch via http://insolventies.rechtspraak.nl/ is te raadplegen. Er wordt een verplichting toegevoegd (het voorgestelde artikel 127 lid 4 Fw) om in het register de uiterste dag op te nemen waarop de schuldeiser een vordering kan indienen bij de curator. Deze datum wordt door de griffier ingeschreven in het insolventieregister. Deze nieuwe verplichting kan binnen het huidige register worden uitgevoerd. Mij is bekend dat de Raad voor de rechtspraak gaat werken aan betere toegankelijkheid en ontsluiting van het insolventieregister. Met deze ontwikkeling zal ik rekening houden wanneer ik ga werken aan de algemene maatregel van bestuur (het voorgestelde artikel 19 lid 2, onderdeel 7 Fw), waarbij stukken kunnen worden aangewezen die in het register worden opgenomen. Het doel hiervan is om schuldeisers beter en sneller te informeren over relevante ontwikkelingen binnen het faillissement. Gedacht kan worden aan belangrijke beschikkingen van de rechter-commissaris waarbij bijvoorbeeld het ontslag van werknemers wordt goedgekeurd of waarbij de verkoop van de bedrijfsinventaris wordt goedgekeurd. Bij de uitwerking van deze algemene maatregel van bestuur zal ik in overleg treden met de Raad.

De hiervoor genoemde maatregelen sluiten aan bij de door KEI-toezicht ingezette digitalisering van het faillissementsproces, maar zijn, als gezegd, geen onderdeel van het programma KEI-toezicht en zijn er ook niet van afhankelijk. Indien uw Kamer met het wetsvoorstel instemt, voorzie ik dan ook inwerkingtreding van het wetsvoorstel op 1 januari 2019. Dit geeft voldoende ruimte aan de praktijk om zich voor te bereiden op deze wet. De Raad voor de Rechtspraak en Recofa hebben mij desgevraagd aangegeven dat dit voor hen goed haalbaar is. Op één punt hebben zij nadere voorbereidingstijd gevraagd. Dit betreft de verplichting om het faillissement zo snel mogelijk, op de dag zelf, te publiceren en vergt volgens de rechtspraak een behoorlijk ingrijpende wijziging van het werkproces bij de rechtbanken. Bij de huidige stand van zaken onderken ik dat het nu niet de juiste tijd is om op dit punt, op relatief korte termijn, tot een dergelijke wijziging in de werkprocessen van de (griffie van de) rechterlijke macht over te gaan. Ik zal de wijzing in Artikel I, onderdeel D, subonderdeel 2, van het wetsvoorstel daarom nog niet per 1 januari 2019 in werking laten treden. Ik zal te zijner tijd, in overleg met de Raad voor de Rechtspraak en Recofa, bepalen wanneer dit onderdeel van het voorstel in werking kan treden.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2017–18, 29 279, nr. 420.

X Noot
2

Recofa is een overlegorgaan van rechters-commissaris in faillissementen en valt onder verantwoordelijkheid van de Raad voor de Rechtspraak.

Naar boven