Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2017
Thans is bij uw Kamer aanhangig het voorstel voor de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse
en ondergrondse netten en netwerken (WIBON; Kamerstukken 34 739). Mij terdege realiserend welke inspanning ik hiermee van uw Kamer vraag, verzoek
ik uw Kamer te bezien of afhandeling van het wetsvoorstel dit jaar alsnog mogelijk
is. De reden hiervoor is gelegen in het volgende.
De WIBON bevat onder meer een voorziening waarmee wordt voorkomen dat ingevolge artikel 20.5,
tweede lid, van de Telecommunicatiewet per 1 januari 2018 de gedoogplicht vervalt
voor ongebruikte telecomkabels die dan ten minste 10 jaar in de grond liggen (artikel 36,
onderdelen E en P, van de WIBON). Daarmee wordt tegengegaan dat telecomaanbieders
ongebruikte kabels die nog geschikt kunnen zijn voor breedband opruimen om precarioheffing
te voorkomen. Zonder deze voorziening zouden gemeenten, provincies of waterschappen
met ingang van 1 januari 2018 namelijk precariorecht kunnen heffen van de telecomaanbieder
als deze de ongebruikte kabels zou laten liggen. Ook zou de gedoogplichtige de telecomaanbieder
dan kunnen verzoeken om de ongebruikte kabels op te ruimen. Met het oog op het behalen
van de doelstelling van richtlijn 2014/61/EU (richtlijn kostenreductie breedband)
is het evenwel juist van belang dat ongebruikte kabels die nog geschikt kunnen zijn
voor breedband nog kunnen blijven liggen.
Indien artikel 36, onderdelen E en P, van de WIBON later in werking treedt dan 1 januari
a.s. betekent dit feitelijk dat voor een groot deel van de ongebruikte telecomkabels
de gedoogplicht vervalt.
Dan blijft het risico aanwezig van opruiming van ongebruikte telecomkabels die nog
geschikt kunnen zijn voor breedband, terwijl de in die artikelonderdelen opgenomen
voorziening die situatie juist beoogde te voorkomen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer