34 735 Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met het oog op het optimaliseren van het accreditatiestelsel (Wet accreditatie op maat)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 31 mei 2018

Op 29 mei 2018 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van uw Kamer het nader voorlopig verslag vastgesteld in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel accreditatie op maat. De leden van de D66-fractie hadden nog enkele vragen en de leden van de fracties van de VVD, SP, PvdA en ChristenUnie hebben zich bij die vragen aangesloten. Ik dank de leden van de genoemde fracties voor de gestelde vragen.

Gevraagd wordt te reageren op de standpunten en beleidsvoorkeuren van vertegenwoordigers van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen, over het accreditatiestelsel, de van dit wetsvoorstel te verwachten lastenvermindering, en over de in het sectorakkoord gedane toezegging van een «verkenning».

In het bijzonder zouden de leden van de D66-fractie graag van de regering de verzekering krijgen dat de toegezegde verkenning binnen afzienbare tijd (zeg, een jaar) voltooid zal worden en dat onder meer de twee voorkeursvarianten van de VSNU en de VH daarin ruimschoots aandacht zullen krijgen.

In de memorie van antwoord heb ik aangegeven dat enige terughoudendheid gepast is ten aanzien van prognoses over concrete lastenverlichting. Een reductie van de ervaren lasten vergt niet alleen wetswijziging maar vraagt ook om inzet vanuit de onderwijsgemeenschap zelf om de ruimte die dit wetsvoorstel bij visitaties biedt ook echt te benutten. Ik heb gemerkt dat daarover binnen de onderwijsgemeenschap inmiddels ook constructieve discussies worden gevoerd. Er worden voorstellen uitgewerkt voor een meer vruchtbare vormgeving van de visitaties in de geest van het wetsvoorstel. Dit sterkt mijn vertrouwen dat de onderwijsgemeenschap deze handschoen ook zal oppakken.

In de sectorakkoorden met Vereniging Hogescholen en met de VSNU heb ik de afspraak gemaakt om te verkennen hoe een betere balans gegeven kan worden tussen kwaliteitsborging van opleidingen enerzijds en werkdruk anderzijds. Ik verwacht het resultaat van deze verkenning met de Tweede Kamer te kunnen delen voor de zomer van 2019. De optie van instellingsaccreditatie (met verplichte opleidingsvisitaties) zal in de verkenning ruimschoots de aandacht krijgen, alsook de mogelijkheid voor onderwijsinstellingen om te kiezen tussen accreditatie op instellings- en opleidingsniveau.

In afwachting daarvan vragen de genoemde leden de regering om de inspanningen in tijd en geld binnen het stelsel de komende tijd nauwkeurig te blijven volgen, om de impact van mogelijke veranderingen zo accuraat mogelijk in kaart te kunnen brengen.

De inspanningen die instellingen en opleidingen verrichten ten behoeve van accreditatie hebben mijn aanhoudende aandacht. Het evaluatierapport van de Inspectie van het onderwijs waarin zij eind vorig jaar haar tussentijdse bevindingen heeft gepresenteerd, waaronder over de lasten, biedt daarbij een goede indicatie. Over de opvolging van de aanbevelingen van de inspectie, de aanpassingen van het accreditatiekader en welke effecten dit oplevert blijf ik in gesprek met de verschillende actoren in het stelsel. Bovendien heb ik, in het kader van het experiment instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie, een monitorgroep ingesteld waarin vertegenwoordigers van deelnemende instellingen, de NVAO en het Ministerie van OCW met elkaar periodiek bespreken hoe de nieuw ontstane ruimte wordt benut en ervaren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven