34 735 Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met het oog op het optimaliseren van het accreditatiestelsel (Wet accreditatie op maat)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 12 maart 2018

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Accreditatie op maat. Zij beschouwen het wetsvoorstel als een nieuwe poging om de verworvenheden van het accreditatieproces voor hoger onderwijs veilig te stellen en tezelfdertijd de lasten die tegenover deze evidente baten staan wezenlijk te verlichten. Juist omdat eerdere pogingen daartoe niet of nauwelijks succesvol waren, past hierbij een kritische opstelling. Deze leden onderschrijven de vereenvoudigingsdoelstellingen van de regering, maar alleen al de resterende complexiteit van de voorgelegde regelgeving doet vrezen dat ook het aangepaste accreditatiestelsel vele betrokkenen in het veld zal blijven treffen als onnodig bureaucratisch. De leden van de D66-fractie stellen daarom een aantal vragen en maken een aantal opmerkingen, waarbij de leden van de SP-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie zich aansluiten.

Accreditatie is bedoeld om de kwaliteit van een professioneel proces maatschappelijk te borgen. Onderwijs en gezondheidszorg zijn de belangrijkste voorbeelden van domeinen waar de behoefte daartoe al geruime tijd bestaat. Peer review is overal een kerningrediënt van het accreditatieproces, maar de verdere inrichting ervan en de mate van gedetailleerde overheidsbemoeienis ermee verschillen sterk van deeldiscipline tot deeldiscipline en van land tot land, in vermoedelijke afhankelijkheid van het lokale maatschappelijke vertrouwen in de achterliggende (deel)professie. De leden van de fractie van D66 ondersteunen van harte eerder gedane suggesties voor een spoedige fundamentele herbezinning op het onderhavige accreditatieproces, en vragen de regering daarvoor het zojuist geschetste brede perspectief te hanteren en zo te profiteren van aangrenzende ervaringen. Zij achten het niet uitgesloten dat die analyse de wenselijkheid van een verdere internalisering van dat accreditatieproces zal ondersteunen en (bijvoorbeeld) behulpzaam zal kunnen zijn bij de vormgeving ervan binnen het mbo. Welk vervolg staat de regering zelf nu precies voor ogen?

De leden van de fractie van D66 kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de beoogde vereenvoudiging, die het hoofddoel van het wetsontwerp heet te zijn, in de praktijk op de werkvloer zal tegenvallen. Zoals ook de Raad van State constateert, blijft een zesjarige opleidingsvisitatie, met alle notoir tijdrovende beslommeringen van dien, de kern van die praktijk. Studentenbetrokkenheid is natuurlijk een goede zaak, maar de voorgestelde grote rol van de opleidingscommissies zal alleen iets opleveren waar deze commissies goed functioneren – en dat is lang niet overal het geval. Hoe zou de regering in laatstgenoemde situatie de betrokkenheid van studenten toch willen veiligstellen? Zou de regering nog eens willen onderbouwen waaraan het vertrouwen wordt ontleend dat de thans voorspelde lastenverlichtingen echt haalbaar zullen blijken te zijn, terwijl deze prognoses bij eerdere vereenvoudigingspogingen al snel door de mand vielen? Welk deel van deze lastenverlichtingen slaat eigenlijk neer bij de docenten op de werkvloer?

Het accreditatieproces voor hoger onderwijs is georganiseerd in uitzonderlijk nauwe samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. Ongetwijfeld ligt de goede vergelijkbaarheid van de twee achterliggende onderwijsstelsels daaraan ten grondslag. Dat maakt het des te opvallender dat Vlaanderen aanzienlijk verder gevorderd is dan Nederland in de richting van een enkelvoudig instellingsaccreditatieproces dat de aparte opleidingsaccreditaties overbodig zou kunnen maken. De leden van de fractie van D66 hebben de indruk dat met name de Nederlandse universiteiten met verlangen uit zouden zien naar zo’n wezenlijke vooruitgangsstap. Zij constateren slechts schaarse belangstelling voor een pilot die een wel zeer beperkte kans bood om daarmee te experimenteren. Hoe duidt de regering zelf het uitblijven van enige participatie aan deze pilot door enige Nederlandse universiteit? Juist onlangs, op 9 februari, werd bekend dat de Vlaamse regering het kwaliteitszorgstelsel voor de periode 2019–2025 nu reeds conform bovenstaand principe heeft vastgesteld. Ziet de regering, die zich in de Tweede Kamer verschool achter het toen nog uitblijven van een definitief Vlaams oordeel, daarin aanleiding een royaler experiment dan thans voorgesteld toe te staan? En zouden de Nederlandse studenten die zeggen te twijfelen aan de wenselijkheid van een verschuiving in deze richting daarbij kunnen leren van de rol die hun Vlaamse collega’s zal worden gegund?

De richting die de regering zegt in te willen slaan in de voorgestelde aanpassing van het accreditatieproces geniet op zichzelf de sympathie van de leden van de fractie van D66. Het zijn resterende twijfels over de effectiviteit van deze stap en belangstelling voor een mogelijke aanscherping en versnelling die hen uit doen zien naar de reactie van de regering op bovenstaande vragen.

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman


X Noot
1

Samenstelling: Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), De Vries-Leggedoor (CDA), (voorzitter), Ganzevoort (GL), Martens (CDA), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Köhler (SP), Nooren (PvdA), Pijlman (D66), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Schnabel (D66), (vice-voorzitter), Bikker (CU), Klip-Martin (VVD), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV) en Van Zandbrink (PvdA).

Naar boven