34 719 EU-voorstel: Richtlijn evenwicht tussen werk en privéleven COM (2017) 253

Nr. 15 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2019

Naar aanleiding van het besprokene in het ordedebat van 9 april j.l. heeft het lid Gijs van Dijk mij verzocht om u per brief te informeren over de invoering van de betaling van 2 maanden ouderschapsverlof (Handelingen II 2018/19, nr. 29, item 3). De binnenkort in werking tredende Europese richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven van ouders en mantelzorgers verplicht de lidstaten daartoe. Voor de volledigheid attendeer ik u erop dat ik u reeds op 8 februari jl. heb toegezegd om u in het voorjaar per brief nader te informeren over de implementatie van het richtlijnvoorstel1. De brief van heden geeft tevens invulling aan deze toezegging.

Op 24 januari 2019 hebben de Europese Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie een principeakkoord bereikt over het onderhavige richtlijnvoorstel van de Europese Commissie. De formele goedkeuring van het voorstel door de Europese Raad en het Europees parlement vindt op korte termijn plaats, waarna de richtlijn vermoedelijk in juni zal worden getekend. Daarna volgt publicatie en 20 dagen daar weer na treedt de richtlijn in werking. Vervolgens hebben de lidstaten 3 jaar om tot volledige implementatie te komen. Ik ga uit van inwerkingtreding van betaling van 2 maanden ouderschapsverlof per juli 2022.

Op dit moment vindt een inventarisatie en eerste beoordeling plaats van de diverse mogelijkheden om aan de verplichting inzake de betaling van ouderschapsverlof te voldoen met inachtneming van de ruimte die de richtlijn aan de lidstaten laat, maar ook binnen de beperkingen die de richtlijn stelt. Die ruimte bestaat o.a. ten aanzien van de wijze van financiering van de betaling van het ouderschapsverlof. Deze wordt geheel aan de lidstaten overgelaten. Voorts is het aan de afzonderlijke lidstaten om te bepalen tot aan welke leeftijd van het kind het recht op betaling van ouderschapsverlof bestaat (met als uiterste de 8e verjaardag). Ook is het aan de lidstaten om de hoogte van de verlofuitkering of het percentage loondoorbetaling vast te stellen. Deze ruimte is tegelijkertijd beperkt door de richtlijnoverweging dat het betalingsniveau het opnemen van ouderschapsverlof moet ondersteunen. Daarnaast vormt de uitvoering van deze richtlijn geen rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden.

Voorts is er nog de zogenaamde passerelle-bepaling. Dit houdt in dat bestaande verlofregelingen benut kunnen worden om aan de richtlijnbepalingen invulling te geven. Bekeken wordt of en in hoeverre deze passerelle-bepaling voor de Nederlandse situatie van toepassing kan zijn.

Op dit moment worden deze mogelijkheden uitgewerkt. Uitgaande van inwerkingtreding per juli 2022 en rekening houdend met een implementatietermijn voor de uitvoering van circa 2 jaar ben ik voornemens om het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2020 aan u aan te bieden. De implementatie start na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstuk 34 0719, nr. 14.

Naar boven