De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de
volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. De commissie verzoekt
de regering de vragen uiterlijk 13 april 2018 te beantwoorden.
Inleiding
De GroenLinks-fractieleden danken de regering voor de beantwoording. Zij hebben een
aantal nadere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De regering geeft in de beantwoording aan (naar aanleiding van vragen van de leden
van de D66-fractie) dat zij in Europees verband zich ervoor inzet dat het in de toekomst
minder aantrekkelijk moet worden om biobrandstoffen met lage CO2-prestaties of met risico’s voor direct en indirect landgebruik (ontbossing, kap regenwoud)
bij te mengen, ongeacht de grondstof. Zij spreekt over «minder aantrekkelijk worden»2. Deze formulering staat op gespannen voet met de motie-Kröger c.s.3, die uitspreekt dat Nederland zich moet aansluiten bij het standpunt van de milieucommissie
van het Europees parlement, dat palmolie en soja vanaf 2021 niet meer gebruikt mogen
worden voor biobrandstoffen, en dat de regering daarbij moet inzetten op een combinatie
van instrumenten zoals betere sturing op CO2 en ILUC4 en inzet van zeer geavanceerde biobrandstoffen. De GroenLinks-fractieleden vragen
de regering om verduidelijking van haar inzet in Europees verband. Zal zij inzetten
op het stoppen met het gebruik van palmolie en soja voor biobrandstoffen, of op minder
aantrekkelijk maken?
De regering antwoordt dat de huidige EU-richtlijnen geen mogelijkheid bieden om onderscheid
te maken op basis van grondstof. De GroenLinks-fractieleden vragen een toelichting
hierop en wijzen op de greenhouse gases savings approach in Duitsland, die wel onderscheid maakt op basis van grondstoffen en wel mogelijk
is onder de huidige richtlijnen.
De regering wil niet voor een lager percentage, met betrekking tot het aandeel van
voedselgewassen, dan 5 procent gaan, ook al is het huidige aandeel 1,4 à 1,8 procent
in de mix en ook al is de verwachting dat nieuwe Europese regelgeving een veel lager
percentage dan 5 procent zal toestaan. Waarom kiest de regering niet voor een ambitieuze
toekomstbestendige inzet?
De regering wil verder de jaarverplichting tot bijmenging van biomassa in brandstof
niet op maximaal 10 procent zetten, omdat zij dan niet de bijdrage van de transportsector
aan het doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 kan realiseren, zoals afgesproken
in het Energieakkoord. De GroenLinks-fractieleden zien meer mogelijkheden om deze
opgave van de transportsector te realiseren, zoals het versneld invoeren van elektrisch
rijden op duurzame elektriciteit. Heeft de regering andere mogelijkheden onderzocht?
De regering wil voorts geen aanscherping van criteria voor biomassa, zodat het niet
meer mogelijk zal zijn om niet-duurzame biomassa in te zetten, voedselproductie te
verdringen en extra bos te kappen.
Zij beroept zich erop dat onder huidige regelgeving van de EU extra duurzaamheidseisen
niet mogen. Welk initiatief zal de regering nemen om extra duurzaamheidseisen voor
biomassa wel mogelijk te maken?
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien de
antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Nooren
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, De Boer