34 714 EU-voorstel: Commissiemededeling EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing C(2016)86001

F BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2018

Bij brief van 12 juni 2018, kenmerk 162797U/ABK/jz, reageerde u op mijn schrijven d.d. 6 april 2018, dat ik u mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken zond. In deze brief gaf u aan mijn reactie met belangstelling tegemoet te zien, bij voorkeur voor 3 juli 2018. Abusievelijk is de beantwoording van uw brief langer blijven liggen dan noodzakelijk, waarvoor ik mijn verontschuldigingen aanbied.

In uw brief reageert u specifiek op het element in onze eerdere brieven over het opnemen van een delegatiegrondslag in implementatiewetten ten behoeve van implementatie van toekomstige wijzigingen in die richtlijn door middel van gedelegeerde regelgeving. Wij gaven daarbij aan dat, gegeven de toegenomen noodzaak om tijdig te implementeren, bij de afweging tussen het realiseren van toekomstige wijzigingen in een richtlijn door middel van een formele wet dan wel door gedelegeerde regelgeving, de tweede optie nadrukkelijker bezien moet worden. Daarbij blijft het beginsel van het primaat van de nationale wetgever onverkort gelden.

In uw reactie merkt u op uit deze brief op te maken dat het kabinet prudent en goed gemotiveerd zal omgaan met delegatiegrondslagen. Dit bevestig ik gaarne. Ook uw opvatting dat, indien gekozen wordt voor het opnemen van een delegatiegrondslag in een implementatiewetsvoorstel, deze zeer nauwkeurig geformuleerd en gemotiveerd dient te worden, onderschrijf ik. Het is niet de strekking van ons voorstel dat standaard, zonder specifieke motivering, delegatiebepalingen opgenomen zouden moeten worden in implementatiewetgeving. Wel is het wenselijk dat bij implementatie van een richtlijn al wordt nagedacht over hoe de regelgeving van de EU met betrekking tot het betreffende onderwerp zich in de toekomst zal ontwikkelen. Indien zo’n analyse de wenselijkheid van een delegatiebepaling toont, zal dat onder opgave van de argumenten daarvoor bij gelegenheid van het eerste implementatiewetsvoorstel direct ook voorgesteld worden. Dat moet er aan bijdragen dat bij de eerste implementatie direct een goede nationale regelgevingsstructuur wordt opgezet. Daarmee kan worden voorkomen dat dat vraagstuk eerst nadien, bij een wijziging van de richtlijn, onder ogen wordt gezien terwijl op dat moment wederom formele wetgeving vereist is.

Ik heb goede nota genomen van uw standpunt over de noodzaak in dergelijke gevallen een voorhangbepaling op te nemen, met name wanneer de regelgeving verder strekt dan een louter technische aanpassing. Daarbij merk ik wel op dat de delegatiebepalingen waar we hier over spreken, naar mijn inschatting in de praktijk slechts voorzienbare aanpassingen van technische (dat wil zeggen: niet-wezenlijke) aard zullen betreffen. Gegeven de eis dat een delegatiebepaling beperkt dient worden gehouden en gemotiveerd moet worden, acht ik het niet goed denkbaar dat zo’n bepaling zich zou kunnen uitstrekken tot niet voorzienbare onderwerpen van wezenlijke aard. Het eindoordeel daarover, inclusief de vraag of een voorhangbepaling noodzakelijk is, is vanzelfsprekend aan de kamers.

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zal mijn ambtsgenoten informeren over deze gedachtewisseling, met het verzoek het bovenstaande in acht te nemen.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Zie dossier E170008 op www.europapoort.nl

Naar boven