Aan de Minister voor Rechtsbescherming
Den Haag, 12 juni 2018
Bij brief van 6 april 20182 heeft u – mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken – een reactie gegeven op
de brief van de Eerste Kamer3, d.d. 13 februari 2018, over het aangescherpte boetebeleid van de Europese Commissie
bij te late implementatie van richtlijnen. Naar aanleiding van uw brief wil de Kamer
graag nog enkele opmerkingen maken.
In voornoemde brief van de Eerste Kamer is uiteengezet dat zij waarde hecht aan het
beginsel van het primaat van de nationale wetgever. Zij wenst dit te benadrukken,
omdat u schrijft dat – wanneer het gaat om richtlijnimplementatie – het opnemen van
een delegatiegrondslag in een wet in formele zin eerder wenselijk en toelaatbaar zou
kunnen zijn dan bij wetgeving van zuiver nationale herkomst.4 De belangrijkste normstelling behoort volgens de Kamer in beginsel op het niveau
van een wet in formele zin te liggen. Het heeft haar dan ook verheugd, gelezen uw
brief van 6 april jl., dat ook u het primaat van de nationale wetgever onderschrijft,
ook wanneer het de implementatie van richtlijnen betreft.
De Eerste Kamer leest in uw brief dat wanneer in voorkomende gevallen te voorzien
valt dat bepaalde elementen van een implementatiewetsvoorstel in de toekomst gewijzigd
worden en daarbij het primaat van de nationale wetgever niet of nauwelijks aan de
orde is, er een delegatiegrondslag in het wetsvoorstel opgenomen kan worden. Zij maakt
uit deze formulering op dat u prudent en goed gemotiveerd zal omgaan met delegatiegrondslagen.
De implementatiewetsvoorstellen worden daarnaast voorgelegd aan de Kamer en zij zal
deze dan ook op hun merites beoordelen. Daarbij wil zij graag aan u meegeven dat,
indien gekozen wordt voor het opnemen van een delegatiegrondslag in een implementatiewetsvoorstel,
deze zeer nauwkeurig geformuleerd wordt (omvang en doel). Een heldere motivering in
de memorie van toelichting ten aanzien van de delegatie mag daarbij volgens de Kamer
dan ook niet ontbreken. Op deze wijze kan de Kamer een oordeel vormen over de noodzaak
en wenselijkheid van de delegatiegrondslag.
In uw brief schrijft u voorts dat, wanneer door middel van gedelegeerde regelgeving
richtlijnwijzigingen worden geïmplementeerd, eventueel voorhang van de gedelegeerde
regelgeving kan plaatsvinden. De Eerste Kamer wil u graag meegeven dat zij de voorhang
van deze regelgeving noodzakelijk acht, en dan met name wanneer de regelgeving verder
strekt dan een louter technische aanpassing.
De Eerste Kamer ziet uw reactie – bij voorkeur voor 3 juli 2018 – met belangstelling
tegemoet.
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, A. Broekers-Knol