34 693 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met dedefinitieve invoering van begeleid rijden

Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Ontvangen ter Griffie op 29 september 2017.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur is aan de Kamer overgelegd tot en met 31 oktober 2017.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder worden gedaan dan op 1 november 2017.

Bij het opstellen van de termijntekst is rekening gehouden met de recesperiode.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2017

Hierbij bied ik u aan het ontwerpbesluit1 tot wijziging van het Reglement rijbewijzen in verband met de definitieve invoering van het begeleid rijden, en een enkele redactionele wijziging en van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer in verband met enkele technische aanpassingen. Voor de inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik u naar de ontwerpnota van toelichting2.

Voor de duidelijkheid hecht ik eraan een enkel punt specifiek toe te lichten.

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet in verband met de definitieve invoering van begeleid rijden (Kamerstuk 34 693) is gevraagd naar maatregelen om te voorkomen dat een begeleider die zich niet aan de regels houdt, door kan gaan met het begeleiden van de jonge bestuurder (Handelingen II 2017/18, nr. 2, Definitieve invoering van begeleid rijden).

Om aan deze zorgen van de Kamer tegemoet te komen worden in bijgevoegd ontwerpbesluit, in combinatie met het wetsvoorstel, de politie voldoende handvatten geboden om ervoor te zorgen dat de begeleider die niet meer voldoet aan de eisen die aan de begeleider worden gesteld niet langer kan begeleiden. Op grond van de voorstellen kan de politie, zodra zij constateert dat een begeleider toch als begeleider naast de bestuurder zit, terwijl hij niet mag begeleiden, hiervoor proces-verbaal opmaken. Op deze wijze wordt het onmogelijk voor de begeleider die niet meer aan de eisen voldoet, om te begeleiden.

Ter toelichting merk ik het volgende op.

In het bijgevoegde ontwerpbesluit zijn in artikel I, onderdeel E, in het voorgestelde nieuwe artikel 49d, de gevallen omschreven waarin het de begeleider verboden is te begeleiden, ook al staat hij nog op de begeleiderspas.

Het gaat hier om de volgende gevallen:

  • a. hij niet langer beschikt over een geldig rijbewijs voor de categorie B;

  • b. ten aanzien van hem tijdens het begeleiden proces-verbaal is opgemaakt ten aanzien van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of vijfde lid, van de wet;

  • c. ten aanzien van hem een vordering tot overgifte is gedaan op grond van de artikelen 130, tweede lid, of 164, eerste lid, en hij daaraan geen gehoor heeft gegeven, dan wel dat het rijbewijs niet is teruggegeven;

  • d. de geldigheid van het rijbewijs is geschorst op grond van artikel 131, tweede lid, onderdeel a;

  • e. hij nog niet naar tevredenheid van het CBR uitvoering heeft gegeven aan de hem door het CBR opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of

  • f. op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering van het aan hem afgegeven rijbewijs is gevorderd.»

Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld. Daarvoor is overtreding van artikel 49d expliciet als strafbaar feit aangemeld (zie de voorgestelde aanpassing van artikel 198 in onderdeel K). Op grond van het reeds bestaande artikel 177, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 is de maximale strafbedreiging hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Daarnaast wordt het op grond van het wetsvoorstel mogelijk om de begeleider die onder invloed is een begeleidings- (en rij-)verbod op te leggen. Rijden tijdens een dergelijk begeleidingsverbod wordt ook strafbaar (zie artikel I, onderdeel I, van het wetsvoorstel; maximale strafbedreiging is een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie).

Op deze wijze is voorzien in een systematiek die direct en primair is gericht op de begeleider en die tot doel heeft te voorkomen dat een begeleider die niet meer aan de eisen voldoet, toch nog kan blijven begeleiden, ook zonder dat zijn naam van de begeleiderspas wordt geschrapt.

De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure op grond van artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994 en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd en vervolgens zal worden vastgesteld.

Op grond van de aangehaalde bepalingen geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Hierbij zal indien nodig rekening worden gehouden met artikel 43a van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven