34 682 Nationale Omgevingsvisie

35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 183 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2023

Om de natuur in balans te brengen met de leefomgeving wordt samen met provincies voortvarend gewerkt aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), ik bedank de provincies daarbij voor de prettige samenwerking. Het NPLG is gericht op een toekomstbestendige inrichting van het landelijk gebied. Daarin is een belangrijke plek voor toekomstbestendige landbouw, leefbaarheid en omgevingskwaliteit. Samen met provincies, sectorpartijen en bovenal de inwoners en ondernemers in de gebieden maken we de juiste keuzes met het oog op het veranderende klimaat (water en bodem sturend), een veerkrachtige natuur en een toekomstbestendige agrarische sector.

Voor de natuur en de samenleving is het van belang om voortgang in de ontwikkeling van het NPLG te houden zodat provincies hun gebiedsprogramma’s verder vorm kunnen geven. Daar komt bij dat het NPLG een belangrijke bouwsteen is voor de bredere ruimtelijke puzzel die het komend jaar wordt gelegd in het kader van NOVEX en het voeden van de nieuwe nota Ruimte. Deze maand verschijnen ook andere bouwstenen: het ontwerp programma Integraal riviermanagement (IenW), de brief over de uitwerking van mobiliteitsdoelen visie 2050 (IenW), de beleidslijn Grip op grootschalige bedrijfsvestigingen (EZK en BZK) en visie Voedsel op zee en andere grotere wateren (LNV). Daarnaast is ook de notitie reikwijdte en detailniveau voor het programma Ruimte voor Defensie gereed, als onderdeel van de M.e.r-procedure voor dat programma. Door het ontwerp NPLG nu te publiceren kunnen de belangen van natuur, landbouw, water en bodem op een volwaardige manier worden meegewogen in de bredere ruimtelijke puzzel.

De ministerraad heeft daarom op 15 december jl. ingestemd met het ter inzageleggen van het ontwerpNationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Ik bied uw Kamer, mede namens de Ministers van BZK en IenW, hierbij een afschrift van het ontwerpNPLG aan. Hiermee voldoe ik tevens aan het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 13 december 2023 om inzicht te bieden in de laatste stand van zaken rond het NPLG1. De termijn voor het indienen van zienswijzen loopt van 16 januari 2024 tot

26 februari 2024. Door de terinzagelegging kunnen ideeën en opvattingen over het NPLG uit de samenleving worden opgehaald. Parallel daaraan worden bijeenkomsten voor maatschappelijke organisaties georganiseerd om over het ontwerpNPLG in gesprek te gaan. Gelijktijdig met het ontwerpNPLG is ook de planMER gepubliceerd.

De terinzagelegging is daarmee nadrukkelijk geen finale besluitvorming over het NPLG. De kennis en informatie die wordt opgehaald kunnen enerzijds gebruikt worden om het NPLG en de PPLG’s verder vorm te geven en kunnen anderzijds dienen als belangrijke input voor de formatie en het volgende kabinet om keuzes te maken over de opgaven binnen het landelijk gebied. In een nieuwe fase kan het NPLG, uiteraard na het gesprek met uw Kamer, worden vastgesteld door het nieuwe kabinet. De terinzagelegging van het ontwerpNPLG helpt om de besluitvorming hierop voor te bereiden. Doordat we dit nu doen wordt geen tijd verloren met de gebiedsgerichte aanpak.

Om de doelen binnen het NPLG te behalen is alleen het NPLG onvoldoende. Ik begrijp de oproep van de medeoverheden en gebiedspartners goed om binnen afzienbare tijd meer invulling te geven aan onder andere de ontwikkelrichtingen van de landbouw, vergoedingen voor groenblauwe diensten en generieke normen bijvoorbeeld ten aanzien van de veedichtheid. Het Kabinet betreurt het dat het landbouwakkoord niet gesloten is. Het landbouwakkoord had een groot deel van de gevraagde duidelijkheid kunnen geven. Het is dan ook van groot belang dat finale besluitvorming over het vaststellen van het NPLG gepaard gaat met een helder perspectief voor de landbouwsector en de benodigde financiële kaders om deze transitie vorm te geven. De komende periode bekijkt het kabinet samen met de provincies of er nu al onderdelen zijn waar we gezamenlijk in op kunnen trekken binnen de kaders van de demissionaire status van dit kabinet.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om u te informeren over het nakomen van een toezegging en de uitvoering van een vijftal moties.

Motie van het lid Bisschop, R. (SGP) Kamerstuk 36 277, nr. 48; 16-5-2023.

Deze motie gaat over de beoordeling van aanvragen voor het Groenfonds en fieldlabs. De motie verzoekt om geen gebruik te (gaan) maken van (ligging in) een zone rond stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden als afwijzingsgrond/-criterium. Bij de beoordeling van aanvragen voor fieldlabs en ook voor aanvragen van het Groenfonds is er (tot op heden) geen sprake van of sprake geweest van een beoordelingscriterium «gelegen binnen een zone rond stikstofgevoelig Natura 2000-gebieden». Duurzame bedrijfsontwikkeling wordt dus niet tegengehouden doordat bovenstaande aanvragen worden afgewezen bij ligging rond een Natura 2000-gebied. Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.

Motie van het lid Van Esch, E.M. (PvdD); Kamerstuk 29 383, nr. 371; 27-09-2022.

Deze motie verzoekt de regering, alvorens de ruimtelijke puzzel te gaan leggen, duidelijkheid te scheppen over wat de ruimtelijke consequenties van het stikstofbeleid zullen zijn.

Het ontwerp-NPLG omvat internationale water-, klimaat- en natuurdoelen die de kaders vormen waar provincies, na oplevering van de eerste provinciale gebiedsprogramma’s op 1 juli 2023, verder mee aan de slag kunnen vanuit hun rol als gebiedsregisseur. Provincies brengen daarbij ook de ontwikkelmogelijkheden van gebieden in kaart. De richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per provincie uit het ontwerp-NPLG worden door provincies ruimtelijk uitgewerkt als onderdeel van de verdere verfijning van de provinciale programma’s landelijk gebied (PPLG’s). Provincies geven met hun gebiedspartners op deze manier invulling aan het «hoe». Pas na de oplevering van verbeterde gebiedsprogramma’s gedurende 2024 kan nauwkeuriger inzichtelijk worden gemaakt wat de ruimtelijke consequenties van het stikstofbeleid zullen zijn.

Beoordeling van de PPLG’s vindt in het najaar 2024 plaats aan de hand van het dan vastgestelde NPLG. De door provincies uitgewerkte ruimtelijke puzzels hierin zullen ook een plek krijgen in de ruimtelijke arrangementen die Rijk en provincies gaan maken in het kader van het Programma NOVEX. Structurerende keuzes van verschillende opgaven komen dan uiteindelijk samen in de nieuwe Nota Ruimte. De provinciale ruimtelijke puzzels of voorstellen vormen hier een belangrijke bouwsteen voor. Naast de route via het NPLG kent ook de piekbelastersaanpak stikstof een ruimtelijke component. Het ruimtelijk effect zal volgend jaar duidelijk worden, wanneer aanvragen voor de LBV+ beoordeeld worden. Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.

Motie van de leden Campen, A.A.H. (VVD); Boswijk; MA, ing. D.G. (CDA); Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 118; 10-5-2022.

Deze motie verzocht te onderzoeken hoe een uitdaagrecht in de gebiedsgerichte aanpak kan worden opgenomen zodat agrarisch natuurbeheer in eigen bezit, extensivering, omschakeling, innovatie, legalisering en verplaatsing volwaardige opties zijn al naar gelang de opgave in een gebied.

Bij het uitdaagrecht kunnen bewoners, maatschappelijke organisaties e.a. taken van gemeenten, provincies of waterschap overnemen als zij menen dat beter, goedkoper of anders te kunnen doen. Concreet betekent dit dat iedereen met een goed plan de uitvoerende taken (in het geval van het landelijk gebied meestal de gebiedsregisseur provincie) overneemt op gebied van natuur, water of landschap. Daarbij kunnen rijksmiddelen die met het gebiedsprogramma zijn meegekregen of eigen provinciale middelen gebruikt worden. Dat kunnen dus juist ook vormen van agrarisch natuurbeheer zijn of opgaven in de landbouwbedrijfsvorming analoog aan het trappetje van Remkes: innoveren, extensiveren, verplaatsen en stoppen. Een goed voorbeeld van een uitdaagrecht dat momenteel in uitvoering is, is het Friese programma «Natuer mei de Meinskip» waarbij door boeren samen met natuurorganisaties 500ha nieuwe natuur wordt gerealiseerd. In landelijke en regionale bijeenkomsten over het NPLG zal deze aanpak (voortdurend) onder de aandacht gebracht worden. Ik beschouw de motie hiermee als afgedaan.

Motie van de leden Tjeerd de Groot, T.C. (D66) en Grinwis, P.A. (CU); Kamerstuk 34 682, nr. 116; 23-02-2023.

Deze motie verzoekt de regering na 1 juli te rapporteren aan de Kamer hoe de individuele gebiedsprogramma’s bijdragen aan het verminderen van dierziekten, zoönosen, fijnstof en geurhinder.

Het ontwerp-NPLG onderschrijft het belang van deze opgaven en vraagt de provincies om die mee te wegen in hun gebiedsprogramma’s. Deze onderwerpen worden in de eerste versies van de provinciale gebiedsprogramma’s nog niet echt meegewogen, die concentreren zich vooral op de hoofddoelen van het NPLG. De verwachting is dat bij verdere uitwerking van de gebiedsprogramma’s en de maatregelpakketten ook concreter zicht zal ontstaan op de invloed zij hebben op dierziekten, zoönosen, fijnstof en geurhinder. In het algemeen geldt dat de aanpassingen in ruimtegebruik die nodig zijn voor het realiseren van de NPLG-doelen veelal een positieve invloed zullen hebben op deze onderwerpen. Dit effect kan verder worden versterkt door bij de keuzes in de gebiedsprogramma’s en de verdere uitwerking daarvan ook gericht te letten op het resultaat dat dit oplevert voor deze onderwerpen. Daarnaast kunnen keuzes in de (uitwerking van de) gebiedsprogramma’s in sommige gevallen juist leiden tot een groter risico of tot afwenteling of verslechtering op deze thema’s. Het meewegen van deze onderwerpen in de gebiedsprogramma’s is daarom belangrijk. Ik blijf hier aandacht voor houden, bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling van de gebiedsprogramma’s. Bij het aannemen van deze motie heb ik toegezegd om de Kamer hierover te rapporteren als onderdeel van het jaarlijks programmaboek bij de begroting van het transitiefonds.

Motie van de leden Koekkoek, M. (Volt); Bromet, L. (GL); Kamerstuk 33 576, nr. 314; 23-06-2022.

Deze motie verzoekt de regering om te bewerkstelligen dat boeren die vragen hebben over de verduurzaming van hun bedrijfsvoering of over de benodigde transitie, een duidelijk aanspreekpunt krijgen in de gebiedsgerichte aanpak. Onderzoeksbureau Wing heeft hiertoe, via een quick-scan, het bestaande landschap aan loketten en informatiepunten in beeld gebracht. De oogst is een breed en gevarieerd landschap aan aanspreekpunten, op landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal niveau, waarbij alle facetten van de landbouwtransitie aan bod komen (van bedrijfseconomische vragen en financiële knelpunten, juridische kwesties, inspiratie bij verduurzaming tot aan mentale hulp en begeleiding). In relatie tot de gebiedsgerichte aanpak verwachten de onderzoekers dat er meer begeleiding bij de transitie van de agrarische sector nodig is. De ervaring leert dat voor dit soort vraagstukken de regionale en lokale aanspreekpunten als belangrijk baken functioneren.

Kennis van zaken en kwaliteit zijn hierbij belangrijk. Dat maakt dat het bundelen van aanspreekpunten niet altijd effectief is, zo laten de onderzoekers zien. Als er voor een bepaalde vraag een specifiek loket nodig is, dan heeft dit de voorkeur boven alles bundelen in één loket dat de agrariër onvoldoende bedient. Keerzijde hiervan is dat in de veelheid aan aanspreekpunten het de agrariërs ontbreekt aan overzicht, en ze niet precies weten wáár ze moeten aankloppen. De onderzoekers adviseren daarom dat de aanspreekpunten nog scherper worden over hun eigen rol en profiel. Ze benadrukken bovendien dat het belangrijk is dat de verschillende aanspreekpunten dit overzicht wél hebben en indien nodig naar elkaar kunnen doorverwijzen. Daarbovenop is, gezien de versnippering, een voorportaal of spelverdeler nodig die boeren de weg kan wijzen. De onderzoekers doen hiervoor enkele suggesties.

Hoewel het voor boeren dus lang niet altijd niet duidelijk is bij welk aanspreekpunt ze (voor de gebiedsgerichte aanpak of anderszins) moeten zijn, concluderen de onderzoekers dat de bestaande aanspreekpunten nochtans goed lijken te werken. Dat laat echter onverlet dat een nieuw loket voor tijdelijke programma’s, thema’s en regelingen volgens hen niet per se verkeerd hoeft te zijn. Maar, zo voegen de onderzoekers daar meteen aan toe, zo’n nieuw aanspreekpunt moet niet worden gezien als oplossing voor een hortende communicatie tussen overheid en agrariër, moet deskundig zijn, en moet makkelijk door agrariërs gevonden kunnen worden.

Een goed voorbeeld zijn de zaakbegeleiders bij de uitvoering van de aanpak piekbelasting. Deze zaakbegeleiders fungeren als vast contactpersoon vanuit de overheid en begeleiden en ondersteunen agrarische ondernemers richting een toekomstperspectief met minder stikstofuitstoot. De zaakbegeleider kan noodzakelijke verbindingen leggen tussen medeoverheden, complexe vraagstukken die leven bij de ondernemer bij de overheid agenderen en belemmeringen richting het nieuwe toekomstperspectief wegnemen. Deze gehanteerde werkwijze waarin de ondernemer centraal staat wordt waardevol ervaren en het breder inzetten hiervan is een eventuele mogelijkheid in de toekomst.

De conclusies en aanbevelingen uit het rapport neem ik mij zeer ter harte. Het belang van een goed aanspreekpunt is evident, zo laat het rapport zien. Ze kunnen een belangrijke rol spelen in het ondersteunen van de boer bij belemmeringen en knelpunten in hun transitie naar een duurzame landbouw. Vandaar dat ik met de relevante partijen zal bepalen welke concrete acties als eerste in gang zijn te zetten om de herkenbaarheid van aanspreekpunten en de wisselwerking tussen aanspreekpunten te verbeteren. De Kamer wordt over de voortgang van de acties geïnformeerd in Q2 2024.

Het onderzoeksrapport van Wing is bijgevoegd.

Toezegging aan de heer Grinwis 5740 (CD Landbouw en Visserijraad, 15 maart 2022).

Ik heb toegezegd te kijken wat er voor de gebieden met de beekdalen mogelijk is middels de gebiedsgericht aanpak. Dit naar aanleiding van vragen van boeren over beperkingen die in beekdalen gaan gelden als gevolg van de maatregel beekdalherstel en de mogelijkheden voor compensatie bij afwaardering van grond.

In het ontwerp-NPLG is grootschalig herstel van de beekdalen, met als uitgangspunt de ontwikkeling van bufferstroken van 100 tot 250 meter aan beide zijden van de beek, als een structurerende keuze opgenomen. Aan provincies met beekdalen op zandgronden waar de waterkwaliteit nog niet op orde is, is gevraagd deze keuze uit te werken in hun gebiedsprogramma’s. Daarbij is het aan provincies om de breedte van de zone voor herstel te bepalen en daarbij ook een passend regime te bepalen. Voor beekdalherstel zijn middelen uit het transitiefonds geoormerkt. Onderdeel van deze middelen is het compenseren van de waardedaling (veelal benoemd als afwaardering) van de agrarische grond.

Met de publicatie van het ontwerp-NPLG zetten we een belangrijke stap in de beleidsontwikkeling voor de transitie van het landelijk gebied. Ik kijk uit naar het gesprek met uw Kamer over de verdere vormgeving van het NPLG, het belang van het NPLG bij het behalen van de Nederlandse doelen en de keuzes die u daarin ook gegeven de nieuwe samenstelling wil maken.

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink

Naar boven