34 664 Wijziging van de Wet op de Europese ondernemingsraden en Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/1794 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 tot wijziging van de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG en 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Richtlijnen 98/59/EG en 2001/23/EG van de Raad wat zeevarenden betreft (PbEU 2015, L 263)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn (EU) 2015/1794 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 tot wijziging van de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/ EG en 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 98/59/EG en 2001/23/EG van de Raad wat zeevarenden betreft (de «richtlijn zeevarenden»).

De richtlijn zeevarenden is in werking getreden op 9 oktober 2015 en dient uiterlijk 10 oktober 2017 geïmplementeerd te zijn in Nederlandse wetgeving.

Er is een transponeringstabel opgenomen waaruit per richtlijnartikel blijkt of implementatie noodzakelijk is en, zo ja, op welke wijze dit wordt voorgesteld.

1. Inleiding

a. Aanleiding van het wetsvoorstel

Het Europees Parlement en de Raad hebben op 6 oktober 2015 de richtlijn zeevarenden aangenomen (2015/1794). Deze richtlijn strekt tot wijziging van een vijftal richtlijnen waardoor deze ook van toepassing worden op zeevarenden. Het gaat om de volgende richtlijnen:

  • 1. 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (de «richtlijn insolventie werkgever»);

  • 2. 2009/38/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (de «richtlijn Europese ondernemingsraad»);

  • 3. 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (de «richtlijn informatie en raadpleging»);

  • 4. 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (de «richtlijn collectief ontslag»);

  • 5. 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (de «richtlijn overgang van ondernemingen»).

deze richtlijnen werden zeevarenden uitgesloten van de werkingssfeer daarvan of werd het de lidstaten toegestaan deze werknemers zonder uitdrukkelijke rechtvaardiging daarvan uit te sluiten. Hierdoor konden zeevarenden worden verhinderd ten volle gebruik te maken van hun recht op rechtvaardige en billijke arbeidsvoorwaarden en van hun recht op informatie en raadpleging of kon de uitoefening van deze rechten worden beperkt. Ook had dit ongelijke behandeling van zeevarenden tot gevolg, al naar gelang lidstaten gebruik maakten van de toegestane uitsluitingen. Een aanzienlijk aantal lidstaten heeft geen of slechts beperkt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot uitsluiting.

De doelstelling van de richtlijn zeevarenden is het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en de informatie en raadpleging van de zeevarenden binnen de onderneming. Aldus wordt gelijke behandeling van zeevarenden in alle lidstaten bewerkstelligd en wordt de maritieme sector voor zeevarenden van de Unie aantrekkelijker gemaakt.

Gezien de bijzondere aard van de maritieme sector en de bijzondere arbeidsvoorwaarden van de werknemers, voor wie de uitsluitingen gelden, is een aantal bepalingen in deze richtlijnen aangepast in het licht van het specifieke karakter van de betrokken sector.

De Europese Commissie heeft de sociale partners in de maritieme sector op Unieniveau geraadpleegd overeenkomstig artikel 154, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De sociale partners in de maritieme sector, de European Transport Workers’ Federation (ETF) en de European Community Shipowners’ Associations (ECSA), hebben op 3 oktober 2014 in het kader van hun sociale dialoog een akkoord bereikt dat van groot belang is voor de richtlijn. Daarbij is volgens de ECSA en ETF een goed evenwicht gevonden tussen de noodzaak om de arbeidsvoorwaarden van zeevarenden te verbeteren en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de sector.1

b. Doelstelling van het wetsvoorstel

Met dit wetsvoorstel wordt de richtlijn zeevarenden omgezet in Nederlandse wetgeving. De richtlijn heeft alleen gevolgen voor de wettelijke regels inzake overgang van onderneming en de Wet op de Europese ondernemingsraden, die een uitzondering kennen voor (de bemanning van) zeeschepen.

c. Nederlandse wetgeving

Overgang van onderneming en zeevarenden

In de Nederlandse wetgeving is een uitzonderingsbepaling voor zeeschepen opgenomen in de regeling inzake de rechten van de werknemer bij overgang van een onderneming (artikel 666, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). De uitzondering is gebaseerd op de richtlijn overgang van ondernemingen en haar voorgangers2. De bepalingen inzake het behoud van rechten van de werknemers bij overgang van onderneming zijn dus niet van toepassing op zeevarenden. De uitzondering heeft tot gevolg dat de rechten en verplichtingen, die voor de werkgever voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst met de zeevarende niet van rechtswege overgaan op de verkrijger, als er sprake is van overgang van onderneming in de zin van deze regeling. De zeevarenden op een zeeschip vallen daarmee niet onder het toepassingsbereik van de beschermende bepalingen voor werknemers die gelden bij een overgang van een onderneming.

De uitzonderingsbepaling voor zeeschepen in de richtlijn 2001/23/EG inzake overgang van ondernemingen is in de richtlijn zeevarenden geschrapt (artikel 5). Hiervoor in de plaats is een bepaling opgenomen die inhoudt dat de overgang van een zeeschip als onderdeel van de overgang van een onderneming (in de zin van de richtlijn) onder de werkingssfeer van de richtlijn wordt gebracht. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de overgang van een rederij met de bijbehorende zeeschepen. Het kan daarbij ook gaan om een vestiging of een onderdeel van een onderneming of vestiging. Daarbij geldt als voorwaarde dat de verkrijger onder de territoriale werkingssfeer van het Verdrag betreffende de Europese Unie valt of dat de overgegane onderneming onder die werkingssfeer daarvan blijft. De richtlijn is niet van toepassing wanneer de overgang uitsluitend een of meer zeeschepen betreft.

Artikel 5 van de richtlijn wordt geïmplementeerd in afdeling 8 van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (rechten van de werknemer bij overgang van een onderneming) en komt in de plaats van de bepaling die zeeschepen uitzondert van deze regeling. Dit betekent dat wanneer een onderneming, bijvoorbeeld een rederij met zeeschepen, verkocht wordt, dit een overgang van onderneming is wanneer voldaan is aan de in de artikelen 7:662, lid 2, en 7:666a BW gestelde vereisten. Het moet gaan om een overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Een economische eenheid is een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit (artikel 7:662, lid 2, BW). Daarbij geldt tevens als voorwaarde dat de verkrijger binnen het territoir van de EU is gevestigd of dat de overgegane onderneming binnen dat territoir blijft. Het gevolg is dat door de overgang de rechten en verplichtingen van zowel werknemers van de rederij aan de wal als van zeevarenden op zeeschepen van de rederij van rechtswege overgaan op de verkrijger. Betreft het een overgang van uitsluitend een of meer zeeschepen dan geldt afdeling 8 niet voor de zeevarenden die op het zeeschip arbeid verrichten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verkoop van één of meer zeeschepen. Dit is een gebruikelijke praktijk in de sector3. Wanneer deze schepen onderdeel zijn van de over te dragen activa van een onderneming dan kan de regeling van toepassing. Er moet dan ook aan de gestelde vereisten voor de overgang van onderneming worden voldaan.

De definitie die in het Burgerlijk Wetboek wordt gehanteerd voor zeeschepen omvat ook zeevissersschepen. Dit betekent dat de regeling ook van toepassing is op zeeschepen in de zeevisserij.

Voor de regering is van belang dat deze aanpassing van de richtlijn is voorgesteld door sociale partners in de maritieme sector op Europees niveau en dat dit gesteund wordt door de nationale sociale partners in die sector.

Medezeggenschapsrechten van de bemanning van zeeschepen

Op basis van Europese regelgeving behoefden de medezeggenschapsrechten van zeevarenden niet per definitie gelijk te zijn aan die van «gewone» werknemers. Artikel 3, derde lid, van richtlijn 2002/14/EG over informatie en raadpleging bevatte de mogelijkheid bemanning van een zeeschip uit te zonderen van medezeggenschapsrechten. De reden hiervoor was gelegen in de aard van het werk, dat zich immers op zee afspeelt en moeilijk verenigbaar is met deelname aan een ondernemingsraad (aan de wal). De aanpassing van de richtlijn houdt in dat deze uitzonderingsmogelijkheid vervalt. Daarbij wordt erkend dat informatie en raadpleging van zeevarenden tegenwoordig ook op afstand kunnen plaatsvinden via vormen van elektronische communicatie. Nederland heeft overigens geen gebruik gemaakt van deze uitzonderingsmogelijkheid in de Wet op de ondernemingsraden (die dus wel van toepassing is op de bemanning van zeeschepen).

Europese ondernemingsraad

De richtlijn Europese Ondernemingsraad (2009/38/EG) kende de mogelijkheid voor de lidstaten om de richtlijn niet van toepassing te verklaren op varend personeel in de koopvaardij. Deze uitzondering hield in dat, ook wanneer deze groep op grond van nationale wetgeving in het algemeen gerechtigd was deel te nemen aan de medezeggenschap, deelname aan een Europese ondernemingsraad voor deze groep kon worden uitgesloten. Het verblijf van het varend personeel op zee of in een buitenlandse haven kon namelijk deelname aan een Europese ondernemingsraad praktisch in de weg staan. Van deze uitzonderingsmogelijkheid van de richtlijn is gebruik gemaakt in artikel 17, tweede lid, derde volzin van de Wet op de Europese ondernemingsraden. Door de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving komt deze volzin te vervallen.

Bij de aanpassing van de richtlijn is de uitzonderingsmogelijkheid vervallen en is (in artikel 10, lid 3, van richtlijn 2009/38/EG) bepaald dat een lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, (of diens plaatsvervanger), die lid is van de bemanning van een zeeschip, het recht heeft deel te nemen aan een vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, of aan elke andere vergadering die volgens een uit hoofde van artikel 6, lid 3, ingestelde procedure wordt georganiseerd, als dat lid of die plaatsvervanger ten tijde van de vergadering niet op zee is of zich bevindt in een haven in een ander land dan waar de scheepvaartmaatschappij is gevestigd. Voor zover mogelijk moeten de vergaderingen zo worden gepland dat de leden of plaatsvervangers, die lid zijn van de bemanning van een zeeschip, er makkelijk aan kunnen deelnemen. Verder bepaalt de aangepaste richtlijn dat wanneer een lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad of diens plaatsvervanger, die lid is van de bemanning van een zeeschip, verhinderd is een vergadering bij te wonen, de mogelijkheid om van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën gebruik te maken, indien mogelijk, in aanmerking wordt genomen. Het laten vervallen van de uitzonderingsmogelijkheid gebeurt dus in de veronderstelling dat men deel kan nemen door middel van elektronische communicatie. Naarmate schepen meer beschikken over nieuwe technologieën voor communicatie op afstand en over internet aan boord wordt ook deelname aan -vergaderingen van de Europese ondernemingsraad vergemakkelijkt. Wanneer gebruik van internet en bijvoorbeeld videoconferencing deel uitmaken van de dagelijkse, zakelijke communicatie aan boord, dan ligt het in de rede dat een lid van de bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad hier ook gebruik van kan maken.

Door deze aanpassing wordt de uitvoering van de richtlijn verbeterd en wordt de gelijke behandeling van werknemers bevorderd alsook eerlijke concurrentievoorwaarden binnen de Unie, want door het vervallen van de uitzonderingsmogelijkheid worden de verschillen tussen nationale regiems verkleind. Voor Nederland is daarbij van belang dat de aanpassing van de richtlijn gesteund wordt door de nationale sociale partners in de maritieme sector.

2. Consultatie

Over de implementatie van de richtlijn zeevarenden is overleg gevoerd met de werkgevers- en werknemersorganisaties uit de maritieme sector. Het voorstel is voorts ter consultatie voorgelegd aan de meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers uit de zeevaartsector, Nautilus International, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), de Vereniging van Waterbouwers en de Sectorraad Visserij.

De sociale partners onderschrijven de doelstelling van de richtlijn zeevarenden waarmee gelijke behandeling van zeevarenden in alle lidstaten wordt bewerkstelligd en de maritieme sector voor zeevarenden van de Unie aantrekkelijker wordt gemaakt.

Er is geen internetconsultatie gehouden over de implementatie van de richtlijn zeevarenden. Dit heeft geen meerwaarde omdat de doelgroep van de regeling al betrokken is via raadpleging en consultatie van sociale partners in de maritieme sector.

3. Gevolgen voor bedrijfsleven en burgers

Het wetsvoorstel bevat geen regeldrukgevolgen voor burgers. De nalevingskosten voor het bedrijfsleven kunnen worden uitgesplitst in administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten. Administratieve lasten zijn de kosten die het bedrijfsleven moet maken om te voldoen aan informatieverplichtingen jegens de overheid, die voortvloeien uit wet- en regelgeving. Het wetsvoorstel brengt geen administratieve lasten met zich, omdat niet wordt voorzien in wettelijke informatieverplichtingen jegens de overheid.

De inhoudelijke nalevingskosten bestaan uit andere kosten die het bedrijfsleven moet maken om aan de verplichtingen te voldoen die nieuwe wet- en regelgeving stelt.

Wanneer er sprake is van een overgang van onderneming van een zeeschip (of zeeschepen) als bedoeld in de regeling dan gaan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst van de zeevarenden van het schip van rechtswege over op de verkrijger. Wanneer er een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld is het normale informatierecht van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing, in een later stadium eventueel uitlopend op het adviesrecht. Indien er in de onderneming geen ondernemingsraad of personeelvertegenwoordiging is ingesteld dient de werkgever zijn werknemers die betrokken zijn bij een overgang van onderneming van een aantal zaken op de hoogte te stellen. Het gaat dan om tijdige kennisgeving over het voorgenomen besluit tot overgang, de voorgenomen datum van overgang, de reden van overgang, de juridische, economische, en sociale gevolgen van de overgang voor de werknemers en de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen. Deze informatieplicht rust zowel op de vervreemder als de verkrijger. Beiden dienen hun eigen werknemers te informeren. Ook de werknemers die betrokken zijn bij de overgang, maar niet mee overgaan, moeten worden geïnformeerd. Ook pensioentoezeggingen gaan in beginsel over op de verkrijger maar hierop is een aantal uitzonderingen gemaakt. Een uitzondering betreft de situatie dat de verkrijger verplicht is deel te nemen aan een bedrijfstakpensioenfonds. In dat geval zullen de werknemers aangemeld moeten worden bij dat bedrijfstakpensioenfonds. Aanmelding bij een andere pensioenuitvoerder en informatieverstrekking over de andere pensioenregeling is noodzakelijk indien de werkgever ervoor kiest met de nieuwe werknemers dezelfde pensioenovereenkomst te sluiten als hij heeft met zijn oude werknemers. De informatieverstrekking over de inhoud van de andere pensioenregeling gebeurt door de pensioenuitvoerder.

Ook onder de huidige regelgeving waar zeeschepen overgaan, maar waar dit thans niet valt onder overgang van onderneming, moet een werkgever zijn werknemers informeren over de gevolgen die dat voor hen heeft en eventuele aan- (of af)meldingen met betrekking tot het pensioen doen. Bovendien geldt op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad4 dat uit het beginsel van goed werkgeverschap voortvloeit dat een werkgever zijn werknemers volledig moet informeren over de gevolgen van de overgang van een onderneming, los van de verplichting die daartoe geldt op grond de wettelijke regeling die hiertoe strekt.

Uit het voorgaande volgt dat dit wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn zeevarenden nalevingskosten met zich brengt voor werkgevers. De omvang waarin dat het geval zal zijn is afhankelijk van de vraag in welke omvang er sprake zal zijn van overgang van onderneming bij het vervreemden van een zeeschip. Sociale partners hebben tijdens de consultatie aangegeven die vraag niet te kunnen beantwoorden. Een berekening van die lasten kan dan ook niet worden gemaakt. Ook is het de vraag in hoeverre gesproken kan worden van extra nalevingskosten. Voor zover het de vervreemder betreft zal dit niet het geval zijn. Immers, zoals hiervoor is weegegeven, bestaat ook onder de huidige regelgeving een informatieverplichting voor de werkgever jegens zijn werknemers en moet hij eventuele aan -(of af)meldingen doen met betrekking tot het pensioen wanneer zeeschepen overgaan.

De Nederlandse maritieme sector kent een zeer gering aantal Europese Ondernemingsraden waardoor er op dit onderdeel geen noemenswaardige administratieve lasten zullen zijn. In de consultatie werd dit bevestigd door sociale partners.

De Nederlandse zeevaartsector bestaat uit een kleine 800 ondernemingen. De sector kent een groot aantal kleine bedrijven waaronder veel zogenaamde kapitein-eigenaren. De handels- en zeesleepvaartvloot onder Nederlands beheer omvatte eind 2014 in totaal 1.988 schepen waarvan 1.066 onder Nederlandse vlag. De zeevaart heeft een sterk internationaal karakter met rederijen die wereldwijd opereren. De vijf grootste rederijen in de maritieme sector in Nederland beschikken ook over vestigingen in het buitenland. De Nederlandse vloot varend onder Nederlandse vlag bestaat uit relatief kleine schepen. Het gaat dan met name om «general cargo» schepen en schepen voor de waterbouw en offshore-toeleveringen, zware ladingsvaart, koel/vriesschepen en chemicalientankers5.

4. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Deze wet heeft onmiddellijke werking op het tijdstip dat de richtlijn volgens artikel 8, eerste lid, dient te zijn omgezet, zijnde 10 oktober 2017 of zoveel later indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na 10 oktober 2017. In dat geval treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en zal dan vanaf de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst onmiddellijke werking hebben.

5. Transponeringstabel behorende bij de richtlijn

Transponeringstabel behorende bij de Richtlijn (EU)2015/1794 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 tot wijziging van de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG en 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 98/59/EG en 2001/23/EG van de Raad wat zeevarenden betreft
 

Artikel, -lid of -onderdeel EU-regeling

Te implementeren in (zo mogelijk artikel + regeling)

Bijzonderheden (voorziene complicaties, belangrijke nationale beleidskeuzen, interdepartementale afstemming. Indien nieuwe regelgeving ter implementatie niet nodig is de reden daarvan opnemen)

 

Artikel 1

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

 
 

Artikel 2

Artikel 17, tweede lid, Wet op de Europese ondernemingsraden aanpassen.

 
 

Artikel 3

Behoeft geen implementatie; bij het instellen van de ondernemingsraad (artikelen 2 tot en met 5 van de Wet op de ondernemingsraden) is geen uitzondering met betrekking tot de zeevaart opgenomen.

 
 

Artikel 4

Behoeft geen implementatie; in artikel 2 van de Wet melding collectief ontslag is geen uitzondering opgenomen met betrekking tot de zeevaart.

 
 

Artikel 5

Artikel 666, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk wetboek vervalt. Artikel 666a wordt toegevoegd.

 
 

Artikel 6

Er vindt geen verlaging van het algemene niveau van bescherming plaats.

 
 

Artikel 7

Betreft actie door de Europese Commissie.

 
 

Artikel 8 tot en met 10

Deze bepalingen behoeven naar hun aard geen implementatie.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel 17, tweede lid, derde volzin komt te vervallen, nu het mogelijk is om als lid van de bemanning van een zeeschip deel te nemen aan medezeggenschap, ook tijdens het verblijf op zee of in een buitenlandse haven. Door de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving komt deze volzin te vervallen.

Het voorgestelde derde lid van artikel 17 van de Wet op de Europese ondernemingsraden geeft het lid of diens plaatsvervanger, als lid van de bemanning op een zeeschip, het recht deel te nemen aan een vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese Ondernemingsraad of aan elke andere raadpleging die wordt georganiseerd, indien dat lid of die plaatsvervanger ten tijde van de vergadering niet op zee is of zich bevindt in een haven in een ander land dan waar de rederij is gevestigd. Geprobeerd moet worden de vergadering zo te plannen dat het lid of diens plaatsvervanger, op eenvoudige wijze deel kan nemen aan de vergadering. Kan dit niet dan moet geprobeerd worden de inbreng van het lid of diens plaatsvervanger op een andere wijze te verkrijgen. Tegenwoordig zijn er voldoende communicatiemogelijkheden aan boord van een zeeschip aanwezig om dit mogelijk te maken.

Artikel II

Onder A

Artikel 7:666, lid 2, wordt geschrapt omdat onder voorwaarden, genoemd in het nieuwe artikel 666a, afdeling 8 «rechten van de werknemer bij overgang van een onderneming» van toepassing is op zeevarenden. Op die manier worden de rechten van zeevarenden beter beschermd.

Onder B

Overgang van een zeeschip als onderdeel van de overgang van een onderneming in de zin van artikel 7:662, lid 3, BW valt onder de regeling van afdeling 8, titel 10, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek inzake de rechten van de werknemer bij overgang van een onderneming. Voorwaarde is wel dat de verkrijger onder de territoriale werkingssfeer van het Verdrag van de Europese Unie valt of dat de overgegane onderneming, deel van de onderneming of vestiging binnen de territoriale werkingssfeer van de EU blijft. Niet in alle gevallen is daarvan sprake, bijvoorbeeld in het geval dat de verkrijger in Rusland gevestigd is. In dat geval geldt de regeling van overgang van onderneming niet. De regeling van overgang van onderneming kan dan toch van toepassing zijn indien de overgegane onderneming (een vestiging of een onderdeel van een onderneming of vestiging daaronder begrepen) onder die werkingssfeer blijft, met andere woorden wanneer de onderneming of vestiging binnen de territoriale werkingssfeer van het Verdrag van de Europese Unie gevestigd blijft. Mocht het zo zijn dat de verkrijger buiten de territoriale werkingssfeer van EU gevestigd is en dat ook de onderneming buiten de EU overgaat, dan is de regeling van overgang van onderneming niet van toepassing. De werkingssfeer is geregeld in artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Afdeling 8 is niet van toepassing wanneer de overgang van onderneming uitsluitend een of meer zeeschepen betreft.

Artikel 2, lid 2, van Boek 8 BW, bevat een definitie van zeeschip die voor het gehele BW geldt, derhalve ook voor de afdelingen 12 en 12a van titel 10 van Boek 7 BW. Volgens deze definitie zijn zeeschepen schepen die als zeeschip te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van Titel 1 van Boek 3 en de schepen die niet te boek staan in die registers en blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor drijven in zee bestemd zijn. Dit betekent dat ook zeevissersschepen onder de definitie van zeeschip vallen.

Artikel III

Het uitgangspunt is dat deze wet in werking treedt op het tijdstip dat de richtlijn volgens artikel 8, eerste lid, dient te zijn omgezet. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na 10 oktober 2017, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Dit wetsvoorstel is na bekrachtiging niet referendabel op grond van artikel 5, onder e, van de Wet raadgevend referendum, nu het uitsluitend implementatie betreft.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondertekent deze memorie van toelichting mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Zie de persverklaring van ECSA en ETF van 3 oktober 2014: http://www.etf-europe.org/files/extranet/-75/43894/Compromise%20Agreement%20on%20Exclusions.pdf.

X Noot
2

Artikel 1 lid 3 van Richtlijn 2001/23 EG van 12 maart 2001 (PbEG 22 maart 2001, L 82/16). En daarvoor in EEG-richtlijn nr. 77/187 van 14 februari 1977, gewijzigd bij Richtlijn 98/50/EG van 29 juni 1998 (PbEG 17 juli 1998, L 201/88), die weer is vervangen door Richtlijn 2001/23.

X Noot
3

COM(2013)798 final.

X Noot
4

HR 26 oktober 2007, CLJN:A29122; zie ook BA 4492.

X Noot
5

Zie De Nederlandse Maritieme Cluster: Monitor 2015, uitgevoerd door Ecorys in opdracht van Ministerie van Infrastructuur en Milieu, pagina 41 e.v.

Naar boven