34 641 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het opnemen van een specifieke strafuitsluitingsgrond voor opsporingsambtenaren die geweld hebben gebruikt in de rechtmatige uitoefening van hun taak en een strafbaarstelling van schending van de geweldsinstructie en wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het opnemen van een grondslag voor het doen van strafrechtelijk onderzoek naar geweldgebruik door opsporingsambtenaren (geweldsaanwending opsporingsambtenaar)

M MOTIE VAN HET LID DITTRICH C.S.

Voorgesteld 20 april 2021

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in gevallen waarin er vragen zijn gerezen over het politieoptreden in een concrete situatie, de korpschef een beslissing kan nemen ten aanzien van het disciplinaire traject;

constaterende, dat dit disciplinaire traject een interne procedure is die exclusief wordt gestuurd door de politieleiding via de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK);

overwegende, dat deze procedure niet transparant is, omdat de toetsing, de beoordeling en het sanctiebesluit alleen kenbaar zijn voor de politieambtenaar zelf, waardoor de organisatie als geheel er nu te weinig van leert, de burger buiten spel staat en er regionale verschillen ontstaan in de afhandeling van disciplinaire zaken;

overwegende, dat burgers geen tuchtrechtzaken kunnen starten tegen individuele agenten, terwijl dit binnen andere beroepsgroepen zoals advocaten, psychologen en accountants goed geregeld is;

overwegende, dat in het politierapport «Kwaliteit interne onderzoeken» van 29 oktober 2020 geadviseerd wordt een landelijk organisatorische voorziening in te richten (eventueel met een flexibele schil met in- en externe experts) ten behoeve van grotere, complexere, politiek gevoelige of eenheidsoverstijgende onderzoeken;

spreekt als haar mening uit dat een vorm van tuchtrecht voor het optreden van individuele politieambtenaren gewenst is met inachtneming van beginselen van openbaarheid, onafhankelijkheid, specifieke deskundigheid, transparantie en waarin een formele rol voor de burger/het slachtoffer is weggelegd;

verzoekt de regering met inachtneming van bovenstaande de mogelijkheden te onderzoeken van een nieuw disciplinair systeem van onderzoek naar en beoordeling van de wijze waarop de politieambtenaar in concrete situaties onjuist heeft gehandeld, en de Eerste Kamer daarover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Dittrich

Veldhoen

Vos

Backer

Janssen

Nicolaï

Talsma

Naar boven