34 641 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het opnemen van een specifieke strafuitsluitingsgrond voor opsporingsambtenaren die geweld hebben gebruikt in de rechtmatige uitoefening van hun taak en een strafbaarstelling van schending van de geweldsinstructie en wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het opnemen van een grondslag voor het doen van strafrechtelijk onderzoek naar geweldgebruik door opsporingsambtenaren (geweldsaanwending opsporingsambtenaar)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 november 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In Artikel I, onderdeel C, wordt in artikel 372 «artikel 7, eerste lid,» vervangen door «artikel 7, eerste of negende lid,».

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De rechtbank Midden-Nederland is bij uitsluiting bevoegd indien een ambtenaar, aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste of zevende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend, wordt vervolgd naar aanleiding van het in de uitoefening van zijn functie gebruiken van geweld.

2. In onderdeel C, wordt in artikel 511a, eerste lid, «artikel 7, eerste lid,» vervangen door «artikel 7, eerste of negende lid,».

3. In onderdeel C, wordt in artikel 511aa, derde lid, onderdeel a, na «lichamelijk letsel» ingevoegd «of de dood».

C

Artikel III komt te luiden:

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

Deze nota van wijziging bevat enkele wijzigingen van technische aard en een meer inhoudelijke wijziging, te weten het toevoegen aan het wetsvoorstel van een concentratiebepaling voor de behandeling van zaken tegen opsporingsambtenaren die in hun functie geweld hebben gebruikt. In verband met die bepaling is de nota van wijziging voor advies voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), het College van procureurs-generaal (OM) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). De Rvdr en het OM hebben een advies uitgebracht.1 Op deze adviezen zal hieronder bij de toelichting op onderdeel B worden ingegaan.

A

Dit betreft een technische wijziging. Hiermee wordt buiten iedere twijfel gesteld dat door Onze Minister op grond van artikel 7, negende lid, Politiewet 2012 aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren onder de reikwijdte van het voorgestelde artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht vallen.

B

Met onderdeel 1 wordt in het Wetboek van Strafvordering een wijziging aangebracht in de relatieve competentie van rechtbanken, door de rechtbank Midden-Nederland exclusief bevoegd te maken wanneer een ambtenaar, aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste lid of zevende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend, wordt vervolgd naar aanleiding van het in de uitoefening van zijn functie gebruiken van geweld. Deze concentratie vormt in het licht van het doel van onderhavig wetsvoorstel – het beter toespitsen op de positie, taak en bevoegdheid van opsporingsambtenaren van de wettelijke systematiek van het onderzoek naar door hen toegepast geweld en de vervolging en berechting van de betrokken opsporingsambtenaren – een logisch sluitstuk. Met deze concentratie wordt tevens uitvoering gegeven aan de hiermee overeenstemmende doelstelling in het regeerakkoord.

De rechterlijke indeling is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd door de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart. Als gevolg daarvan zijn er nu nog elf rechtbanken (voorheen negentien) en vier gerechtshoven (voorheen vijf). Met deze schaalvergroting is beoogd dat de gerechten in beginsel over voldoende zaken, mensen en middelen zullen beschikken om de kwaliteit van de rechtspraak voor de toekomst te borgen en meer maatwerk mogelijk te maken. Ook kan op specialistische gebieden meer expertise worden opgebouwd en behouden. Dit laatste betekent dat er, in vergelijking tot voorheen, minder behoefte is aan wettelijke concentratie van zaken bij gespecialiseerde rechtbanken. Op een beperkt aantal gebieden is de behoefte aan concentratie er nog wel. Dat is volgens het Toetsingskader Wettelijke Concentratie van de Raad voor de rechtspraak2 het geval als een bepaalde categorie zaken bijzondere rechterlijke expertise vereist en daarnaast sprake is van ten minste één van de volgende omstandigheden:

  • er is jaarlijks een beperkt aantal zaken van die categorie;

  • aanwezigheid van omgevingspartners op een bepaalde locatie maakt concentratie op die locatie wenselijk;

  • concentratie draagt bij aan de efficiency van de procesgang.

Als uitgangspunt blijft gelden dat iedere rechtbank iedere zaak dient te kunnen behandelen. De hier voorgestelde concentratie vormt een door de regering wenselijk geachte en in het regeerakkoord tot uitdrukking gebrachte uitzondering hierop, om de reden dat jaarlijks een beperkt aantal opsporingsambtenaren wordt vervolgd en de beoordeling van deze feiten vraagt om specifieke deskundigheid op het gebied van zowel de voor opsporingsambtenaren toepasselijke wettelijke bepalingen die het geweldgebruik normeren – waaronder de bepalingen in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren –, als de wijze waarop opsporingsambtenaren worden getraind in het gebruiken van geweld en de praktijk van het politiewerk, waaronder de complexiteit van de situaties waarin opsporingsambtenaren hun werk moeten verrichten en de (on)mogelijkheden van het gebruik van de verschillende geweldsmiddelen. De beslissing om in een concreet geval over te gaan tot het gebruik van geweld vindt vrijwel steeds plaats in een complexe, niet altijd goed overzienbare situatie, terwijl deze in een zeer beknopt tijdsbestek moet worden genomen en de beslissing nauw luistert gelet op de gevolgen van het geweldgebruik. Het is dan ook van groot belang dat deze beslissing en de wijze waarop het geweld is gebruikt achteraf worden getoetst door een rechter die niet alleen gedegen kennis heeft van de regels omtrent het gebruik van geweld en van alle omstandigheden waaronder door opsporingsambtenaren geweld moet worden ingezet, waaronder de omstandigheden waaronder zij tot een beslissing moeten komen, maar ook ruime, meer dan gemiddelde, ervaring heeft in het toetsen hiervan. Het OM plaatst hierbij in zijn advies vraagtekens; het stelt dat concentratie van de hier bedoelde zaken niet nodig is, omdat de beoordeling van deze zaken geen bijzondere rechterlijke expertise vereist. Het kabinet meent evenwel dat zaken waarin opsporingsambtenaren geweld hebben gebruikt per definitie anders zijn dan zaken waarin anderen – die geen geweldsbevoegdheid hebben – geweld hebben gebruikt. Deze zaken dienen vanuit een andere invalshoek te worden bekeken. Daarbij is het cruciaal dat inzicht bestaat in de context waarin het geweld is gebruikt. Naar het oordeel van het kabinet kan het aanwijzen van een rechtbank voor de behandeling van deze zaken hieraan een grote bijdrage leveren, doordat bij de rechtbank door het regelmatiger behandelen van dergelijke zaken kennisopbouw zal plaatsvinden. Bovendien biedt het de rechtbank de mogelijkheid om gerichter te investeren in scholing op dit gebied. Nu het landelijk om een beperkt aantal zaken per jaar gaat, kan deze kennisopbouw door het regelmatiger met de beoordeling van dergelijke zaken van doen te hebben alleen worden bewerkstelligd door die zaken te concentreren bij één rechtbank. Het kabinet is dan ook van oordeel dat daarmee is voldaan aan de vereisten voor concentratie zoals die zijn neergelegd in bovengenoemd toetsingskader.

De Rvdr kan zich verenigen met de nota van wijziging en stelt dat deze niet leidt tot substantiële gevolgen voor de werklast of organisatie van de rechtspraak als geheel. De Rvdr stelt in zijn advies dat de keuze voor concentratie niet de zijne is, omdat de behandeling van de in het wetsvoorstel bedoelde zaken naar zijn verwachting niet bijzonder complex zal zijn, maar legt zich neer bij de keuze van het kabinet. Mede in aanmerking genomen dat het gaat om slechts een klein aantal zaken per jaar, komt de Rvdr tot de conclusie dat het belang niet gewichtig genoeg is om anders te adviseren.

De keuze voor concentratie bij de rechtbank Midden-Nederland is allereerst ingegeven door de centrale ligging van deze rechtbank, waardoor de toegankelijkheid van de rechtspraak – ook voor slachtoffers – blijft gewaarborgd. Daarnaast biedt de schaalgrootte van deze rechtbank de mogelijkheid tot de gewenste specialisatie van de betrokken rechters. De concentratie van zaken bij deze rechtbank betekent dat de vervolging van deze zaken wordt geconcentreerd bij het arrondissementsparket Midden-Nederland. Dit volgt uit de relatieve competentiebepaling van artikel 9, eerste lid, Sv.

Onderdeel 2 betreft een technische wijziging. Deze aanvulling wordt om dezelfde reden voorgesteld als de wijziging die is opgenomen in onderdeel A. Verwezen zij naar de toelichting op dat onderdeel.

Met onderdeel 3 wordt verduidelijkt dat de in artikel 511aa, eerste lid, Sv, opgesomde bevoegdheden ook kunnen worden uitgeoefend in een feitenonderzoek naar aanleiding van geweldgebruik dat de dood tot gevolg heeft gehad.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Te vinden op www.rechtspraak.nl

Naar boven