34 629 Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 28 juni 2018

Met belangstelling heeft de Minister voor Medische Zorg, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet. De regering dankt de leden van de commissie voor hun spoedige inbreng. De regering gaat graag in op de vragen die zijn gesteld. Bij het beantwoorden van de vragen is voor de leesbaarheid de volgorde van de vragen uit het verslag aangehouden.

Last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten (LOB)

De leden van de VVD-fractie vragen zich samen met de afdeling advisering van de Raad van State af of het oordeel over het al dan niet voortduren van de LOB niet beter aan de tuchtrechter kan worden overgelaten dan aan de bestuursrechter.

De LOB is een bestuursrechtelijk instrument voor de inspecteurs van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) om snel in te kunnen grijpen bij beroepsbeoefenaren die blijk hebben gegeven van ernstig laakbaar gedrag, waarvan het belang van de volksgezondheid verlangt dat hun handelen eerst wordt getoetst door de tuchtrechter, alvorens zij eventueel hun werkzaamheden voortzetten. De regering is van oordeel dat instrumenten die door inspecteurs in hun hoedanigheid van bestuursorgaan worden ingezet, getoetst dienen te worden door de bestuursrechter. De bestuursrechter is immers de aangewezen rechter om te beoordelen of een bestuursorgaan op juiste wijze van zijn bevoegdheden gebruik heeft gemaakt. Daarbij toetst de bestuursrechter onder andere aan het subsidiariteitsbeginsel. In concreto betekent dat bijvoorbeeld dat wanneer een LOB is opgelegd en de inspecteur had met een bevel kunnen volstaan, de LOB zal worden vernietigd. De bestuursrechter oordeelt ook over al bestaande bestuursrechtelijke maatregelen als bevelen en aanwijzingen. De tuchtrechter daarentegen heeft met name expertise in het oordelen over beroepsmatig handelen van een beroepsbeoefenaar. De tuchtcolleges, die bestaan uit juristen en beroepsgenoten, dienen naar het oordeel van de regering niet te gaan over de vraag of een inspecteur op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. Zij zijn ingesteld om specifiek het beroepsmatig handelen van beroepsbeoefenaren te beoordelen. Met de keuze voor de bestuursrechter als het gaat om de beoordeling van de LOB wordt dus aangesloten bij een reeds bestaande, logische taakverdeling tussen de bestuursrechter en de tuchtrechter.

De leden van de VVD-fractie vragen of een samenloop van bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke procedures niet onnodig inefficiënt is en of dit tot incongruente uitspraken zou kunnen leiden.

De regering wijst er in het kader van deze vraag graag op dat er weliswaar sprake is van een gemeenschappelijk feitencomplex, maar dat er daarmee nog geen sprake is van samenloop van bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke procedures. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de omstandigheden of de inspecteur terecht heeft besloten een beroepsbeoefenaar op non-actief te stellen totdat de tuchtrechter heeft geoordeeld. De tuchtcolleges oordelen of er beroepsinhoudelijke redenen zijn een beroepsbeoefenaar (verstrekkende) beperkingen op te leggen, zoals een beroepsverbod. Juist om te voorkomen dat die procedures gaan samenlopen, kiest de regering ervoor het bestuursrechtelijke instrument van de inspecteur om een LOB op te leggen, te laten toetsen door de bestuursrechter. Dit houdt de procedures zuiver. De tuchtrechter dient zich te beperken tot een oordeel over het handelen van een beroepsbeoefenaar. Het handelen van een inspecteur staat daar buiten. Daarnaast wijst de regering erop dat omgekeerd het oordeel of de LOB rechtmatig is opgelegd los staat van het oordeel van de tuchtrechter of een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd. De regering is dan ook van mening dat door de procedures en rollen zuiver te houden er juist efficiënt wordt gewerkt en uitspraken elkaar niet in de weg zullen zitten.

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast wat de mogelijke consequenties zijn voor betrokkenen, wanneer het tuchtcollege op basis van de inhoudelijke toetsing tot een uitspraak komt die de door de bestuursrechter opgelegde LOB niet onderschrijft.

Het tuchtcollege zal oordelen over een door de inspecteur ingediende tuchtklacht. Het tuchtcollege oordeelt immers niet over een door de inspecteur opgelegde LOB. Gezien deze systematiek is het al dan niet onderschrijven van een LOB door de tuchtrechter dus niet aan de orde. Indien de bestuursrechter tot het oordeel komt dat een LOB terecht is opgelegd maar het tuchtcollege op basis van de tuchtklacht niet besluit tot doorhaling uit het BIG-register, heeft dat tot gevolg dat de LOB komt te vervallen en de beroepsbeoefenaar, al dan niet met beperkingen, weer aan de slag kan. Dat is bijvoorbeeld het geval als de beroepsbeoefenaar weliswaar een stevige fout heeft begaan, maar de tuchtrechter niettemin de overtuiging en het vertrouwen heeft dat de beroepsbeoefenaar toch zijn werk weer goed zal doen.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat met de in de wetsbehandeling aangehaalde extreme voorbeelden ten aanzien waarvan de LOB kan worden opgelegd, patiënten en BIG-geregistreerden onvoldoende helderheid hebben wanneer de inspectie dit middel gaat inzetten en vragen om een verduidelijking op dit punt. De vraag daarbij is hoe voorkomen kan worden dat de inspectie de LOB gaat inzetten onder druk van verhalen en klachten in de media, terwijl mogelijke tekortkomingen in de zorg nog niet getoetst zijn en waarbij hoor en wederhoor nog niet is toegepast.

De leden van de PvdA-fractie uiten hun zorgen dat de LOB een maatregel is die wordt ingezet voordat er een oordeel van een rechter aan te pas is gekomen. De inspecteurs kunnen ook nu al bestuursrechtelijke maatregelen opleggen. Bestuursrechtelijke maatregelen worden achteraf getoetst door de bestuursrechter. Dat is met de LOB niet anders dan met de huidige bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten waarbij een beroepsbeoefenaar gedwongen wordt zijn werk stil te leggen. Bevelen en aanwijzingen kunnen immers ook vergaande bevoegdheidsbeperkingen inhouden. Bovendien is de LOB nu juist bedoeld voor die gevallen waarbij het oordeel van een rechter niet eerst kan worden afgewacht.

De regering heeft in de wetsbehandeling verschillende extreme voorbeelden aangehaald ten aanzien waarvan de LOB kan worden opgelegd. De LOB is een ingrijpend en vergaand instrument dat volgens de wettelijke criteria alleen in ernstige gevallen kan worden ingezet. Bij minder extreme voorbeelden is dan ook niet snel denkbaar dat de LOB kan worden ingezet, omdat in zulke gevallen het subsidiariteitsbeginsel al snel met zich mee zal brengen dat kan worden gekozen voor een minder ingrijpende bestuursrechtelijke maatregel, zoals een aanwijzing of bevel.

De LOB is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuurswet. Daarop zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Dat brengt mee dat besluiten zorgvuldig moeten worden voorbereid en dienen te berusten op een deugdelijke motivering. De inspectie komt op deskundige, onpartijdige en onafhankelijke wijze tot bevindingen, oordelen en handhaving. Daarbij past niet dat een inspecteur onder druk van verhalen en klachten in de media een LOB oplegt. De inspecteur zal zich ervan dienen te vergewissen dat het noodzakelijk is de LOB toe te passen. De inspecteurs doen dat al zo bij de bestaande bestuursrechtelijke maatregelen en de regering heeft er alle vertrouwen in dat zij dat ook zullen doen bij de LOB. Daarnaast kan een LOB getoetst worden door de bestuursrechter. Indien daarbij zou blijken dat, om welke reden dan ook, de inspecteur te lichtvaardig tot het opleggen van een LOB heeft besloten, zal de bestuursrechter de LOB vernietigen.

De leden van de PvdA-fractie vragen tevens op welke wijze het eerherstel wordt bewerkstelligd van een beroepsbeoefenaar bij wie de LOB onterecht is opgelegd. Zij vragen wat daarbij van de inspectie verwacht mag worden.

De criteria om een LOB op te leggen zijn streng omdat de LOB een ingrijpende maatregel is. Hoewel door die strenge criteria de kans dat een LOB ten onrechte wordt opgelegd zeer klein is, is nooit op voorhand uit te sluiten dat dat toch gebeurt. Voor de toetsing van de LOB en de vraag of deze onterecht is opgelegd, kan een beroepsbeoefenaar bij de bestuursrechter op korte termijn een voorlopige voorziening tegen de LOB vragen en bezwaar en beroep instellen. Net als bij andere besluiten kan de bestuursrechter zo nodig dus corrigerend optreden. Bij vernietiging van een LOB zal de inspectie dat via haar website openbaar maken en daarbij de reden van de vernietiging aangeven. Voor zover er sprake is geweest van aantasting van de eer, is die daarmee ook hersteld.

De Algemene wet bestuursrecht kent daarnaast de mogelijkheid om tot een bedrag van € 25.000,- via een verzoek schadevergoeding te vorderen die de beroepsbeoefenaar lijdt ten gevolge van onrechtmatig handelen van de inspecteur.

Overschrijdt de schade dat bedrag, dan staat de weg via de civiele rechter open om de schade vergoed te krijgen. Het civiele recht kent geen maximumbedrag dat aan schade kan worden toegewezen.

Reikwijdte tuchtnormen

De leden van de PvdA-fractie vragen in het kader van de gedragingen in de privésfeer die onder het tuchtrecht komen te vallen, of de regering kan toelichten wat onder de norm «betamelijkheid» gaat vallen en waar de grens komt te liggen wat betreft gedragingen die niet getolereerd worden van beroepsbeoefenaren die onder de Wet BIG vallen.

Gedragingen in de privésfeer komen onder het tuchtrecht te vallen indien tussen die gedragingen en de beroepsuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een BIG-geregistreerde in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de beroepsuitoefening ondermijnen. Het is aan de regionale tuchtcolleges om invulling te geven aan deze norm. Het ligt in de lijn der verwachting dat zij het door hen, in het kader van de thans nog geldende tweede tuchtnorm, ontwikkelde weerslagcriterium verder zullen uitwerken. Bij handelingen in de privésfeer kan sprake zijn van schending van de tweede tuchtnorm, indien het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.

Het is typerend voor het tuchtrecht, dat getoetst wordt aan open normen die mede door beroepsgenoten worden getoetst. Juist zij zijn in staat te beoordelen wanneer sprake is van onbetamelijk handelen en dus om de grens te bepalen. Het tuchtrecht biedt de mogelijkheid dat het tuchtcollege in een grensgeval de klacht gegrond verklaart zonder dat het een maatregel oplegt. Op die manier kan de betamelijkheidsnorm worden ingevuld, zonder dat de betrokken beroepsbeoefenaar wordt geconfronteerd met een maatregel en openbaarmaking van die maatregel. De beroepsbeoefenaren kunnen vervolgens kennis nemen van de vastgestelde norm en daar in de toekomst rekening mee houden. Het tuchtcollege kan bij latere, soortgelijke normschendingen dan zwaardere maatregelen opleggen. Tuchtrechtelijke uitspraken waarbij de klacht gegrond wordt verklaard, worden altijd (geanonimiseerd) openbaar gemaakt.

Deze leden stellen ook de vraag of bij de tuchtrechtelijke betamelijkheidsnorm moet gaan om gedragingen waarvoor de betreffende BIG-professional strafrechtelijk veroordeeld is. Zo ja, betekent dit dan dat er niet gehandeld kan worden zolang iemand verdachte is?

De betreffende BIG-geregistreerde hoeft niet strafrechtelijk te zijn veroordeeld. Als de gedraging tuchtrechtelijk bewezen is kan het tuchtcollege een uitspraak doen. Het tuchtrecht en het strafrecht dienen verschillende doelen: het tuchtrecht is primair gericht op het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, het strafrecht is gericht op afschrikking en vergelding.

Welk afwegingskader gaat de tuchtrechter gebruiken om te bepalen of er consequenties (en zo ja, welke) aan gedragingen in de privésfeer moeten worden gekoppeld?

De tuchtnormen worden ingevuld aan de hand van beroepsnormen en maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen. Wat betreft gedragingen in de privésfeer toetst de tuchtrechter of de gedragingen van dien aard en ernst zijn dat de beroepsbeoefenaar een gevaar voor patiënten vormt of het vertrouwen in de beroepsuitoefening ernstig schaadt. Het wordt aan de beoordeling van de tuchtcolleges (en dus mede aan het oordeel van de beroepgenoten) overgelaten of een handeling van dien aard en ernst is dat er sprake is van schending van de voorgestelde tweede tuchtnorm. Er zal altijd sprake moeten zijn van gedragingen die een weerslag op de individuele gezondheidszorg hebben en vaak zal er sprake zijn van gedragingen die indien strafrechtelijk bewijsbaar tevens een strafbaar feit opleveren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat een geregistreerde ook buiten werktijd kan handelen in strijd met het belang van een goede uitoefening van zijn beroep. Bijvoorbeeld in gevallen waarin hij misbruik maakt van de relatie die hij heeft met patiënten en cliënten. De vaststelling van dat misbruik kan evenwel lastig zijn en daarmee ook de vaststelling van de gegrondheid van een klacht. Hoe objectief kan die situatie gemaakt worden, mede om BIG-geregistreerden te beschermen tegen lichtvaardige en ongegronde klachten?

Ik deel de veronderstelling van de leden van de fractie van de ChristenUnie dat het vaststellen van de feiten in een privésituatie lastig kan zijn. Voor een tuchtrechter overgaat tot het geven van een oordeel, zal hij – net als iedere andere rechter – eerst een grondig onderzoek naar de feiten doen en pas nadat hij de juistheid daarvan heeft kunnen vaststellen, kan hij tot een beoordeling van de klacht overgaan. Daarbij kan de tuchtrechter ook de klager horen, wat voor de hand ligt als de tuchtrechter inschat dat de tuchtklacht lichtvaardig is ingediend. Indien geen zekerheid bestaat over de aan de klacht ten grondslag gelegde feiten, kan de tuchtrechter niet tot een gegrondverklaring overgaan. In die zin verschilt de behandeling van een klacht die betrekking heeft op gedragingen buiten werktijd niet van de behandeling van een klacht over zuiver beroepsmatig handelen. Ook daar zal de tuchtrechter eerst een onderzoek doen naar de feiten, alvorens hij tot de inhoudelijke beoordeling van de klacht overgaat. Mocht een beklaagde van oordeel zijn dat een tuchtrechter een feit te lichtvaardig als vaststaand heeft aangenomen, dan heeft hij de mogelijkheid van het hoger beroep.

De advisering van tuchtklachtfunctionaris aan de klager over het formuleren of wijzigen van de tuchtklacht is erop gericht dat tuchtklachten worden ingediend waarvoor het tuchtrecht bedoeld is.

De tuchtklachtfunctionaris heeft dus de taak om te voorkomen dat te lichtvaardig tuchtklachten worden ingediend, ongeacht of de klacht betrekking heeft beroepsmatige of niet-beroepsmatige gedragingen.

Tuchtrechtspraak

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering een reflectie te geven op de vraag of met dit wetsvoorstel de rol en functie van de tuchtrechtspraak voor de normontwikkeling in de gezondheidszorg zal toenemen.

De advisering van de tuchtklachtfunctionaris aan de klager over formulering van de tuchtklacht moet ertoe leiden dat de tuchtcolleges tuchtklachten ontvangen waarvoor het tuchtrecht bedoeld is en die beter geformuleerd zijn. Het griffierecht van € 50 is erop gericht om de klager een afweging te laten maken of hij gebruik moet maken van het tuchtrecht of van een ander middel (zoals mediation) dan wel een andere procedure (zoals de klachtprocedure). Dat voorkomt klachten die in het tuchtrecht niet thuis horen en draagt eraan bij dat de tuchtcolleges zich meer kunnen richten op de klachten waarvoor het tuchtrecht bedoeld is. Daarnaast wordt door de invoering van de voorzittersbeslissing bereikt dat zaken die ten onrechte een relatief groot beslag leggen op de capaciteit van de tuchtcolleges voortaan op een efficiëntere wijze kunnen worden afgedaan. Ook dat draagt eraan bij dat de tuchtcolleges zich meer kunnen richten op de klachten waarvoor het tuchtrecht bedoeld is.

Deze maatregelen bevorderen het aantal relevante tuchtrechtelijke uitspraken en op die manier zal de rol en functie van de tuchtrechtspraak voor de normontwikkeling in de gezondheidszorg toenemen. Het gaat uiteindelijk niet om de hoeveelheid uitspraken, maar om de impact van de uitspraken. Overigens is het van belang dat de beroepsbeoefenaren kennis nemen van relevante tuchtrechtelijke uitspraken. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de beroepsorganisaties om de tuchtrechtelijke jurisprudentie te analyseren, om te publiceren over voor de beroepsgroep relevante uitspraken en om, indien de tuchtrechtelijke jurisprudentie daar aanleiding toe geeft, richtlijnen te ontwikkelen of aan te passen. Daarnaast dient in de opleidingen voldoende aandacht te worden besteed aan het tuchtrecht en tuchtrechtelijke uitspraken.

Toegang tot tuchtrechter

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering onderzoek heeft gedaan naar het effect van griffierechten op de geneigdheid van patiënten om een zaak voor te leggen aan de tuchtrechter. Zo nee, hoe heeft de regering dan bepaald dat een hoogte van € 50 adequaat is? Kan de regering zich voorstellen dat juist voor mensen met een kleine beurs griffierechten de drempel naar de tuchtrechter verhogen, zo niet onneembaar maken?

Er is geen onderzoek gedaan naar het effect van griffierechten op de geneigdheid van patiënten om een zaak voor te leggen aan de tuchtrechter. Wat betreft de invoering van griffierecht is aangesloten bij het tuchtrecht voor de juridische beroepen. In het tuchtrecht voor die beroepen geldt een griffierecht van € 50.

Omdat het tuchtrecht niet gericht is op rechtsbescherming van de klager (maar op de kwaliteit van de beroepsuitoefening) is een hardheidsclausule voor het niet kunnen betalen van het griffierecht niet aan de orde. Als een klager het griffierecht niet kan betalen, kan hij zich wenden tot het Landelijk Meldpunt Zorg dat de klager informeert over de mogelijkheden die een klager heeft om zijn klacht onder de aandacht te brengen. Een van de mogelijkheden is dat klager een melding doet bij de inspectie. De inspectie weegt op basis van de beoordeling van feiten en een risico-inschatting of een tuchtklacht een passend instrument is. De inspectie dient een tuchtklacht in bij ernstig normoverschrijdend gedrag waarbij de kans op herhaling substantieel is. Daarnaast kan de inspectie een tuchtklacht indienen om een breder effect te bereiken. Dit is aan de orde als zij een norm van het professionele handelen wil verduidelijken en/of aanscherpen (rechtsontwikkeling), of als de inspectie wil dat beroepsgroepen kennis nemen van een oordeel van het tuchtcollege (generale preventie).

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering in lijn met de adviezen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, zoals verwoord in het rapport «Weten is nog geen doen, een realistisch perspectief op redzaamheid», heeft onderzocht wat de voorgestelde wijzigingen in de Wet BIG betekenen voor mensen met verminderd «doenvermogen»? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom heeft zij dit niet onderzocht?

Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar wat de voorgestelde wijzigingen in de Wet BIG betekenen voor mensen met verminderd «doenvermogen». Zoals hiervoor aangegeven is het tuchtrecht niet gericht op rechtsbescherming van de klager. Het wetsvoorstel voorziet evenwel in ondersteuning van de klager door de tuchtklachtfunctionaris. Deze functionaris kan de klager adviseren over het opstellen en wijzigen van de tuchtklacht. Daarnaast geeft het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) advies en informatie over de afhandeling van klachten over de kwaliteit van zorg. Het LMZ lost zelf geen klachten op maar helpt klagers verder. Het LMZ biedt een luisterend oor, beantwoordt vragen van de klager en adviseert hem over eventuele vervolgstappen. Er zijn dus diverse voorzieningen die mensen met een verminderd doenvermogen extra kunnen helpen bij het indienen van een klacht.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering bereid is het effect van het invoeren van griffierechten op de toegang tot de tuchtrechter te monitoren en daarbij specifiek te letten op de effecten voor mensen met lagere inkomens en mensen met verminderd doenvermogen.

Het effect van het invoeren van griffierechten op de toegang tot de tuchtrechter zal gemonitord worden aan de hand van de cijfers in de jaarverslagen van de tuchtcolleges. Het is niet mogelijk om onderzoek te doen naar de effecten voor mensen met lagere inkomens en mensen met verminderd doenvermogen omdat dergelijke gegevens niet bekend zijn bij het tuchtcollege. Het tuchtcollege heeft deze gegevens ook niet nodig voor de uitvoering van zijn taak.

BIG-registratie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke maatregelen zijn getroffen om de vindbaarheid in het BIG-register te verbeteren.

In de tweede evaluatie van de Wet BIG werd aanbevolen een wettelijke plicht op te nemen voor BIG-geregistreerden tot vermelding van hun BIG-nummer op websites en rekeningen.

De gedachte hierachter is om de vindbaarheid van BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren in het register te verbeteren. In de praktijk blijkt dat het BIG-register het makkelijkst doorzoekbaar is met het BIG-nummer van een beroepsbeoefenaar.

De laatste jaren zijn belangrijke verbeterslagen gemaakt in de vindbaarheid van beroepsbeoefenaren. Zo is de zoekfunctie verbeterd, zodat beroepsbeoefenaren beter vindbaar zijn op basis van beperkte informatie. Ook is er meer uitleg toegevoegd aan de website, alsmede een specifiek onderdeel voor consumenten.

Desalniettemin is het soms moeilijk om zonder het BIG-nummer een beroepsbeoefenaar te vinden. Te denken valt aan gevallen waarin een beroepsbeoefenaar in de praktijk zijn of haar getrouwde achternaam voert, maar in het BIG-register met eigen achternaam staat ingeschreven. Of aan gevallen waarin een beroepsbeoefenaar zzp-er is en in meerdere plaatsen werkt, maar in het BIG-register met zijn woonplaats staat ingeschreven. Om te zorgen dat het BIG-nummer beter bekend is bij patiënten wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat beroepsbeoefenaren verplicht zijn om bij ministeriele regeling aan te wijzen gevallen hun BIG-nummer te vermelden. Doen zij dit niet, dan kan de inspectie een bestuurlijke boete opleggen.

Strafrechtelijke ontzetting

Met betrekking tot de rechtsgelijkheid vragen de leden van de VVD-fractie of de strafrechter ook bij andere beroepsgroepen, zoals leraren, beroepsverboden als extra straf kan opleggen en of daar cijfers over zijn (zowel voor de zorg als voor andere beroepen).

De strafrechter kan in specifieke bij wet aangewezen gevallen een beroepsverbod als bijkomende straf opleggen. In beginsel kan een beroepsverbod worden opgelegd voor elk beroep. Een beroepsverbod kan worden opgelegd aan artsen en therapeuten, maar ook aan beroepsbeoefenaren als leraren, accountants of conservatoren. Cijfers over het aantal opgelegde beroepsverboden zijn niet voorhanden.

De Minister voor Medische Zorg en Sport, B.J. Bruins

Naar boven