34 628 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten in verband met een vereenvoudiging van de beslagvrije voet (Wet vereenvoudiging beslagvrije voet)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 13 januari 2017

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave:

ALGEMEEN

1.

Inleiding

2

2.

Aanleiding

4

 

2.1 Achtergronden en voorgeschiedenis

4

 

2.2 Het doel van het wetsvoorstel

4

3.

Vereenvoudiging berekening beslagvrije voet

5

 

3.1 Huidige berekeningswijze

5

 

3.2 Randvoorwaarden vereenvoudiging berekening beslagvrije voet

6

 

3.3 Nieuwe berekening beslagvrije voet

6

 

3.4 Onderscheid naar leefsituaties

6

 

3.5 Onderscheid naar inkomen

7

 

3.6 Berekening van het vaste bedrag

7

 

3.7 Compensatiekop

7

 

3.8 De beslagvrije voet voor inkomens onder of gelijk aan de voor de desbetreffende leefsituatie geldende bijstandsnorm: «5%-regeling»

8

 

3.9 Belastbaar inkomen

8

 

3.10 Verlaging van de beslagvrije voet (artikel 475db Rv)

8

 

3.11 Vaststelling afwijkende beslagvrije voet (artikel 475e)

9

4.

Proces vaststelling beslagvrije voet

9

 

4.1 Algemeen proces

9

 

4.2 Transparantie

9

 

4.3 Afstemming

10

 

4.4 Ruimte voor maatwerk

11

5.

Benodigde gegevens berekening beslagvrije voet

12

 

5.1: BRP: leefsituatie

12

 

5.2 Polisadministratie: inkomensgegevens

12

6.

Inkomenseffecten

12

7.

Gevolgen

13

 

7.1 Uitvoeringskosten

13

 

7.2 Regeldrukeffecten

13

8.

Ontvangen commentaren en adviezen

13

 

8.1 Algemeen

13

 

8.2 Aandachtspunten consultatie

14

 

8.2.1. Eenvoud en transparantie van de berekening van de beslagvrije voet

14

 

8.2.2 Specifieke groepen; ZZP-«ers en niet zelf-redzamen

14

 

8.2.3. Bijzondere incasso-instrumenten, beslagverbod en bankbeslag

14

 

8.2.4 Overige punten: hardheidsclausule, hoge woonlasten en kosten derdenbeslag

15

 

8.3 Reactie van de Belastingdienst

16

 

8.4 Reactie van het UWV

16

9.

Inwerkingtreding en overgangsrecht

16

ARTIKELSGEWIJS

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten in verband met een vereenvoudiging van de beslagvrije voet (Wet vereenvoudiging beslagvrije voet). Deze leden hebben nog enkele vragen over dit wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat de Raad van State (RvS) in haar advies aan geeft dat de beslagvrije voet verschillend kan worden vastgesteld afhankelijk van welke informatie de deurwaarder ter beschikking staat. De RvS wijst daarbij in het bijzonder op de belastingdeurwaarders die uit hoofde van de toepasselijke fiscale wetgeving en die inzake toeslagen beschikken over aanvullende gegevens over de leefsituatie van de schuldenaar en voorst meer relevante inkomensgegevens tot hun beschikking hebben dan gerechtsdeurwaarders. De regering geeft aan deze zorg niet te delen met de RvS. De regering stelt dat de belastingdeurwaarder weliswaar over «iets meer» informatie beschikt om de leefsituatie correct vast te stellen, maar niet over informatie in het kader van de berekening van de beslagvrije voet bruikbare inkomensgegevens. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of dat laatste niet zowel geldt voor belastingdeurwaarders als gerechtsdeurwaarders? Vervolgens willen de leden van de VVD-fractie opmerken dat in het nieuwe systeem het bepalen van de leefsituatie een belangrijke fase is voor het vaststellen van de beslagvrije voet. In het nieuwe systeem zal worden gewerkt met vier onderscheiden leefsituaties. Relevante informatie om de leefsituatie goed vast te stellen is voor zowel gerechts- als belastingdeurwaarders belangrijk. Kan de regering hier een reactie op geven? Eerder hebben de leden van de VVD-fractie al hun zorgen geuit ten aanzien van het goed kunnen vast stellen van de leefsituatie waarbij een gezamenlijk huishouden wordt gevoerd maar waar geen sprake is van schuldenaren die gehuwd, dan wel een geregistreerd partnerschap hebben. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het feit dat een vereenvoudiging van de beslagvrije voet noodzakelijk is. Ook als mensen schulden hebben, moeten zij een absoluut minimum aan besteedbaar inkomen over houden om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Ook overheidsinstanties dragen in het huidige systeem bij aan de situatie dat een schuldenaar in een vicieuze cirkel terecht komt en dat is een onwenselijke situatie voor zowel de schuldenaar als schuldeiser. Met het voorstel wordt veel van de verantwoordelijkheid voor de beslagvrije voet weggehaald bij de schuldenaar en krijgt de deurwaarder een coördinerende rol. De leden van de VVD-fractie vragen hoe met voorliggend voorstel de balans wordt bewaard tussen enerzijds de verantwoordelijkheden van de schuldeiser(s) en anderzijds de grote eigen verantwoordelijkheid bij het aangaan van schulden door de schuldenaar? Kan de regering nader ingaan op hoe dit met dit voorliggende voorstel wordt geborgd? De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat het aangaan van schulden een verantwoordelijkheid is van de schuldenaar. Dit moet ook in het systeem tot uiting komen.

De leden van de PvdA-fractie verwelkomen het onderhavige wetsvoorstel zeer. Deze leden ondersteunen de visie van de regering dat vereenvoudiging van de beslagvrije voet wenselijk is voor onder andere de schuldenaar, de schuldeiser en de deurwaarder. Deze leden zijn dan ook bijzonder te spreken over onderhavig wetsvoorstel. Zij maken van de gelegenheid gebruik om hun vragen te stellen.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering laat onderzoeken hoe bijzondere incasso-instrumenten in de uitvoering gerichter ingezet zouden kunnen worden. Kan de regering nader toelichten wat onder bijzondere incasso-instrumenten verstaan wordt? En kan de regering ook nader toelichten hoe de preferente positie van overheidsorganisaties hierin een rol speelt?

Daarnaast valt ook te lezen dat wijzigingen in de uitvoering van bijzondere incasso-instrumenten vooralsnog niet nodig lijken. Kan de regering nader toelichten waarop deze (voorlopige) conclusie gebaseerd is? Kan de regering de voorlopige resultaten van dit onderzoek delen met de Kamer? Deze leden hechten er namelijk veel waarde aan dat bij de (plenaire) behandeling van onderhavig wetsvoorstel er ook goed gekeken gaat worden naar de samenhang tussen verschillende incasso-instrumenten en incasso-activiteiten. Is de regering bereid om het onderzoek naar bijzondere incasso-instrumenten nog voor de plenaire behandeling van onderhavig wetsvoorstel af te ronden en naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?

Voorts lezen de leden van de PvdA-fractie dat de regering van plan is om een rekentool beschikbaar te stellen voor de uitvoering van de nieuwe berekening van de beslagvrije voet. Kan de regering toelichten wanneer deze rekentool beschikbaar zal zijn? Hoe kijkt de regering ernaar om de rekentool alvast nu online te zetten, zodat deurwaarders en andere organisaties met incasso-activiteiten eraan kunnen wennen en makkelijker en zorgvuldiger de beslagvrije voet kunnen vaststellen? Erkent de regering dat dit nu al in het belang van de schuldenaar zou kunnen zijn?

Verder hechten de leden van de PvdA-fractie zeer veel waarde aan het zo snel mogelijk aansluiten van overheidsorganisaties op het Landelijke Beslagregister. Dit onderhavige wetsvoorstel toont aan dat verdere centralisatie van incasso-activiteiten zal leiden tot een betere en nauwkeurige vaststelling van de beslagvrije voet. De verschillende organisaties die incasso-activiteiten verrichten zullen hierdoor van elkaar weten of er beslag is gelegd bij dezelfde schuldenaar. En omdat de overheid de grootste schuldeiser is, vinden deze leden het belangrijk dat zij zo snel mogelijk aangesloten worden. Hoe staat het hiermee? Wanneer kunnen de leden verwachten dat overheidsorganisaties aangesloten zullen worden? Is de regering bereid om nog voor de plenaire behandeling van onderhavig wetsvoorstel een update te sturen naar de Kamer betreffende de aansluiting van overheidsorganisaties op het Landelijke Beslagregister?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel. De leden constateren dat met dit voorstel getracht wordt om er zorg voor te dragen dat schuldenaren voldoende middelen overhouden om van te kunnen leven.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot vereenvoudiging van de beslagvrije voet en zijn verheugd dat dit wetsvoorstel er nu eindelijk ligt. Vanwege de huidige complexiteit van de berekening van de beslagvrije voet en de vele problemen die dit voor zowel schuldenaren als schuldeisers in de praktijk met zich meebrengt hebben deze leden meermalen om deze noodzakelijke herziening en vereenvoudiging van de beslagvrije voet gevraagd. Zij vinden het belangrijk dat de beslagvrije voet beter wordt beschermd en waarderen dan ook de inzet van de regering om met dit wetsvoorstel de regels rond de beslagvrije voet sterk te vereenvoudigen, zodat mensen met schulden uiteindelijk genoeg overhouden om van te leven, waardoor ze niet verder in de problemen komen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet. Zij vinden het heel erg belangrijk dat mensen met schulden, die te maken krijgen met beslagleggingen, in de basiskosten van hun levensonderhoud kunnen blijven voorzien. Daarom moet de beslagvrije voet worden gerespecteerd door innende partijen. Deze leden hopen dat het onderhavige wetsvoorstel daaraan zal bijdragen. Zij hebben daarover een aantal vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren met de regering dat onder het huidige wettelijke stelsel in 75% van de gevallen de beslagvrije voet te laag werd vastgesteld, met ernstige gevolgen voor heel veel burgers. In welke mate verwacht de regering dat dit met het huidige wetsvoorstel nog het geval zal zijn?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie constateren dat volgens de regering ten aanzien van bijzondere incasso-instrumenten wijziging van de regelgeving vooralsnog niet nodig lijkt. Deze leden vragen een reactie op deze inschatting in het licht van het feit dat verschillende betrokkenen, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa, juist wel bijzondere knelpunten zien in de regelgeving.

2. Aanleiding

2.1 Achtergronden en voorgeschiedenis

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat er al heel lang wordt aangedrongen op vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet. Wil de regering reflecteren op de lange aanloop naar dit wetsvoorstel?

2.2 Het doel van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie zijn met de regering van mening dat met het onderhavige voorstel de beslagvrije voet weliswaar dient te worden vereenvoudigd doch grosso modo niet zou moeten verhogen ten opzichte van een juist vastgestelde beslagvrije voet volgens de huidige wet.

3. Vereenvoudiging berekening beslagvrije voet

3.1 Huidige berekeningswijze

De leden van de CDA-fractie hebben nog wel vragen over de formule die nu gehanteerd wordt bij de beslagvrije voet. De beslagvrije voet mag dan van minder factoren afhankelijk zijn en voor een schuldenaar is de beslagvrije voet misschien gemakkelijk te berekenen met de rekenmodule, maar de formule blijft zeer ingewikkeld. Dit betekent dat deze formule niet gemakkelijk zelf toegepast kan worden door schuldenaren of hulpverleners. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hierop te reflecteren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de regering geen aanleiding ziet om (anders dan om redenen van vereenvoudiging) af te wijken van de huidige hoogte van een juist berekende beslagvrije voet, omdat deze nauwelijks ter discussie staat. Kan de regering inhoudelijk nader onderbouwen op welke gronden zij meent dat de huidige hoogte van een juist berekende beslagvrije voet inderdaad het bedrag is waarmee mensen voldoende kunnen voorzien in de basale kosten voor levensonderhoud?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of nog eens kan worden verhelderd hoe in het kader van de vaststelling van de beslagvrije voet in de praktijk wordt vastgesteld dat mensen een gezamenlijke huishouding voeren? Is dat afhankelijk van informatie die schuldenaren zelf aanleveren? Kan de regering dat proces in de praktijk schetsen? En hoe verhoudt zich dat tot de praktische bezwaren die kleven aan toepassing van de kostendelersnorm?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat voor jong volwassenen en pensioengerechtigden dezelfde bijstandsnorm gaat gelden als voor de groep daartussen. Kan de regering cijfermatig aangeven wat deze wijziging voor die groepen zal betekenen? De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de regering het uitgangspunt introduceert dat mensen met een inkomen op of onder bijstandsniveau, dat netto onder de beslagvrije voet kan liggen, toch 5% van hun inkomen voor aflossing beschikbaar moeten stellen. Gemeenten kunnen als derde-beslagene kiezen of dit via de vakantietoeslag (die ook 5% bedraagt) of via de maandelijkse betalingen wordt ingehouden. Heeft de regering overwogen het recht vast te leggen voor de schuldenaar met een bijstandsuitkering daarin zelf een keuze te maken? Waarom wel of niet? Hebben gemeenten de ruimte een dergelijke keuzemogelijkheid te introduceren? De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat met dit wetsvoorstel de berekening van de beslagvrije voet nog steeds vrij ingewikkeld is, onder andere als gevolg van de diverse toeslagen. Welke beleidsopties heeft de regering overwogen voor een radicalere vereenvoudiging? En waarom zijn deze afgevallen? Op welke wijze is, gelet op het blijvend complexe karakter van de berekening van de beslagvrije voet, naast het beschikbaar stellen van een rekentool, bij de invoering van de wet ondersteuning beschikbaar voor schuldenaren over de rechten en plichten die ze hebben?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe met dit wetsvoorstel de beslagvrije voet voor zzp’ers en ondernemers wordt vereenvoudigd? De regering geeft aan dat naar de positie van zzp’ers nog nader onderzoek wordt gedaan. Wanneer is dat onderzoek gestart? Op welke wijze wordt dit onderzocht? En wanneer mag de Kamer daar resultaten van verwachten?

3.2 Randvoorwaarden vereenvoudiging berekening beslagvrije voet

De leden van de VVD-fractie zijn met de regering van mening dat van de huidige groep «beslaglozen» in het vervolg minimaal 5% van hun inkomen voor beslag in aanmerking komt, zodat deze groep een prikkel voelt om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Kan de regering aangeven in welke mate en in welke gevallen hiermee ook invulling wordt gegeven aan de wens van de leden van de VVD-fractie om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op de beslagvrije voet?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er verschillende randvoorwaarden geformuleerd zijn voor het nieuwe systeem waaronder dat het mensen een reëel minimum moet bieden waardoor zij in de (basale) kosten van levensonderhoud kunnen voorzien. Kan de regering nader toelichten wat er verstaan wordt onder «een reëel minimum»? Waar wordt dit reële minimum op gebaseerd?

Verder lezen de leden van de PvdA-fractie dat de hoogte van een op basis van het huidige systeem juist berekende beslagvrije voet niet of nauwelijks ter discussie staat. Kan de regering toelichten waar dit op gebaseerd is? Welke maatschappelijke organisaties zijn hierbij betrokken geweest? Wat vinden deze organisaties van de hoogte van de (nieuwe) beslagvrije voet? Hoe verhoudt deze hoogte zich tot het bieden van een reëel minimum om te kunnen voorzien in de basale kosten van levensonderhoud?

3.3 Nieuwe berekening beslagvrije voet

De leden van de PvdA-fractie lezen dat behoudens in een beperkt aantal uitzonderingsgevallen de schuldenaar geen informatie meer hoeft aan te leveren voor de berekening van zijn beslagvrije voet. Kan de regering nader toelichten in welke uitzonderingsgevallen de schuldenaar wel informatie moet aanleveren? Hoe groot is naar verwachting de groep schuldenaren die in het nieuwe systeem informatie zal moeten aanleveren? In hoeverre is de regering van mening dat deze mensen ook daadwerkelijk de gevraagde informatie (juist) zullen aanleveren? En in hoeverre denkt de regering dat deze mensen, die vaak door alle problemen geen uitweg meer zien, in staat zullen zijn om de juiste informatie aan te leveren?

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe groot de kans is dat mensen alsnog tussen wal en schip vallen als gevolg van het grofmazige karakter en de vier leefsituaties van het nieuwe rekenmodel.

3.4 Onderscheid naar leefsituaties

De leden van de VVD-fractie geven aan dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat er bij de bepaling van de vier onderscheiden leefsituaties aansluiting is gezocht bij het systeem van de Participatiewet. De memorie van toelichting geeft aan dat in beginsel ook schuldenaren die niet zijn gehuwd, of een geregistreerd partnerschap hebben, maar die wel een gezamenlijke huishouding voeren voor het berekenen van de beslagvrije voet gelijk worden gesteld met een echtgenoot of geregistreerd partner. Voor de vaststelling van een dergelijke situatie is de deurwaarder afhankelijk van de informatie die verkregen kan worden uit de Basisregistratie Personen (BRP), zoals vermeld in paragraaf 5.1 van de memorie van toelichting. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of de gegevens beschikbaar via de BRP voldoende zijn voor een deurwaarder om een situatie van een gezamenlijke huishouding waarbij schuldenaren niet zijn gehuwd, of een geregistreerd partnerschap hebben, onomstotelijk vast te stellen. Kunnen hierbij kwaadwillende schuldenaren niet te gemakkelijk schijnconstructies opzetten en een dergelijke gezamenlijk huishouden aan het zicht onttrekken? Hoe kan de coördinerend deurwaarder met voorliggend voorstel voldoende gegevens achterhalen om bovengenoemde situatie vast te stellen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeveel procent van de beslagleggingen er sprake is van meer dan twee minderjarige kinderen in het huishouden. Welke gevolgen heeft de nieuwe rekenmethode voor deze groep?

3.5 Onderscheid naar inkomen

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er drie te onderscheiden inkomensgroepen zullen ontstaan waaronder de groep met de zogeheten compensatiekop en de groep met een inkomen gelijk of lager aan de voor hen geldende bijstandsnorm. Kan de regering nader toelichten wat de omvang van deze groepen zal zijn?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering in beeld kan brengen hoe sterk de drie onderscheiden inkomensgroepen de afgelopen jaren bij beslagleggingen vertegenwoordigd zijn geweest.

3.6 Berekening van het vaste bedrag

De leden van de PvdA-fractie valt het op dat in de memorie van toelichting voor de tabellen de bedragen uit 2016 worden gebruikt. Is de regering bereid om de tabellen te actualiseren met de bedragen die gelden vanaf 1 januari 2017? Daarnaast hebben deze leden vernomen dat de huidige bestaande rekentool van de rijksoverheid voor het vaststellen van de (oude) beslagvrije voet in het jaar 2016 niet is geactualiseerd. Kan de regering nader toelichten hoe het kan dat het rekenprogramma op 1 januari 2016 en 1 juli 2016 niet geactualiseerd is? Is de regering het eens met deze leden dat de rekentool te allen tijde up-to-date hoort te zijn? Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of de beoogde rekentool voor het vaststellen van de nieuwe beslagvrije voet heeft proefgedraaid. Hebben bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties zoals de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), de Nederlandse Vereniging van Kredietbanken (NVVK), de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) hier al mee kunnen oefenen? Zo ja, welke ervaringen hebben deze organisaties met de nieuwe rekentool? En in hoeverre hebben deze organisaties invoering van de compensatiekop ervaren als een bemoeilijking van de vaststelling van de beslagvrije voet? Zo nee, waarom is niet proef gedraaid met de rekentool? Is de regering alsnog van plan om onder andere deze organisaties door middel van een pilot proef te laten draaien? En zou deze pilot in het overgangsjaar 2017 beëindigd kunnen worden zodat de resultaten voor de beoogde inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel op 1 januari 2018 gedeeld kunnen worden met de Kamer?

3.7 Compensatiekop

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de compensatiekop afhankelijk is van de hoogte van de verschillende toeslagen die onderdeel uitmaken van de formule voor het vaststellen van de nieuwe beslagvrije voet. Betekent dit dat de nieuwe beslagvrije voet in ieder geval elk half jaar opnieuw berekend dient te worden? Hoe worden schuldenaren hiervan op de hoogte gesteld? Is de deurwaarder verantwoordelijk voor deze nieuwe berekeningen? Wat gebeurt er als de deurwaarder hierin in gebreke blijft?

3.8 De beslagvrije voet voor inkomens onder of gelijk aan de voor de desbetreffende leefsituatie geldende bijstandsnorm: «5%-regeling»

De leden van de PvdA-fractie vragen of er met de 5%-regeling sprake zal zijn van een reëel minimum voor de schuldenaar. Waarop is dit gebaseerd en is dit percentage realistisch? Daarnaast lezen deze leden dat 5 procent van de bijstandsuitkering van een schuldenaar beschikbaar is voor aflossing van de schulden en dat deze 5 procent door de gemeente op twee manieren ingehouden kan worden door middel van de vakantiebijslag. Deze leden vinden dit een onnodige vorm van beleidsvrijheid voor gemeenten en dit maakt het proces van inhouding voor de schuldenaar onnodig complexer. Waarom is er niet gekozen voor een uniforme manier van inhouding door alle gemeenten? Kan de regering nader toelichten welke voor- en nadelen er zijn voor elk van de twee manieren van inhouding van de vakantiebijslag voor bijstandsgerechtigden?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering wil dat ook mensen op bijstandsniveau moeten aflossen, ondanks het feit dat ze dan onder het bestaansminimum komen. Kan de regering aangeven in hoeverre de hoogte van de bijstandsnorm van invloed is op de schuldproblemen van deze groep mensen? In hoeverre wordt hiermee de meest kwetsbare groep nog verder in het nauw gedreven?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij overwogen heeft om een ondergrens aan de verhouding tussen gemaakte kosten van schuldeisers en de aflossingscapaciteit vast te stellen, waardoor voorkomen wordt dat hogere kosten gemaakt worden dan er afgelost wordt op de oorspronkelijke schuld. Kan de regering aangeven of het kan voorkomen dat de schuld groeit als gevolg van hogere kosten dan de aflossingscapaciteit?

3.9 Belastbaar inkomen

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer het onderzoek naar uniformering van het begrip belastbaar inkomen op de loonstrook afgerond zal worden.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe zij zich rekenschap geeft van het feit dat het centraal stellen van het belastbaar inkomen voor eenverdieners een aanmerkelijke verslechtering kan opleveren. Deze leden vragen welke flankerende maatregelen op grond van het wetsvoorstel ingezet worden om deze fiscaal kwetsbare groep juist in gevoelige situaties als beslaglegging niet extra te duperen.

3.10 Verlaging van de beslagvrije voet (artikel 475db Rv)

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het wetsvoorstel niet heeft aangegrepen om de regeling voor verlaging van de beslagvrije voet op grond van het inkomen van de partner aan te passen. Deze leden vragen waarom de verlaging bij voorbaat wordt gemaximeerd tot de helft van het inkomen van de partner. Hoe is deze maximering vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid te legitimeren. Namelijk dat de verlaging beperkt wordt, bijvoorbeeld wanneer de schuldenaar zeer beperkte inkomsten heeft, terwijl de partner een hoog inkomen geniet.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering op verschillende plaatsen verwijst naar te ontwikkelen modules of applicaties. Deze leden wijzen erop dat reeds verschillende applicaties beschikbaar zijn en dat het in het kader van het berekenen van de beslagvrije voet met name van belang is dat betrokkenen zelf op toegankelijke wijze inzicht in de berekening verkrijgen en de onderdelen van de berekening duidelijk kunnen controleren. Zij vragen of de regering de toegankelijkheid en inzichtelijkheid van applicaties ook als belangrijk speerpunt meeneemt.

3.11 Vaststelling afwijkende beslagvrije voet (artikel 475e)

De leden van de PvdA-fractie vragen graag een reactie van de regering op twee punten van de LOSR. In hoeverre deelt de regering de mening van de LOSR dat dak- en thuislozen in tegenstelling tot wat in de toelichting van het wetsvoorstel staat er wel degelijk op achteruitgaan doordat ze te maken gaan krijgen met een beslagvrije voet van slechts 47,5 procent? In hoeverre deelt de regering daarnaast de mening van de LOSR dat de normale regels voor de beslagvrije voet ook zouden moeten gelden voor dak- en thuislozen?

4. Proces vaststelling beslagvrije voet

4.1 Algemeen proces

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de positie van de coördinerend deurwaarder vraagt om professioneel optreden. Zij vragen welke middelen deurwaarders hebben om de coördinerende deurwaarder tot actie te manen? Kan de regering aangeven wat er gebeurt als zich tussen de betrokken partijen een verschil van inzicht voordoet? Deze leden constateren dat de regering nog laat onderzoeken «hoe bijzondere incasso-instrumenten in de uitvoering gerichter kunnen worden ingezet». Kan de regering aangeven naar welke bijzondere incasso-instrumenten gekeken wordt?

4.2 Transparantie

De leden van de VVD-fractie vinden het een goede stap dat in het wetsvoorstel wordt bepaald dat de coördinerende deurwaarder de regie voert bij het vaststellen van de beslagvrije voet. Zij vragen waarom er niet tevens voor is gekozen om de gerechtsdeurwaarder bij een vordering ex artikel 19 van de Invorderingswet 1990 de regie te laten voeren. De Rechtbank Maastricht heeft in haar vonnis van 25 augustus 1994 (V-N 1994, 2838) immers bepaald dat een dergelijke vordering niet als een beslag in de zin van artikel 478 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden aangemerkt en daarmee wordt niet alleen de verdelingssystematiek van het genoemde artikel doorkruist, maar ook de door de regering in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde systematiek voor wat betreft het vaststellen van de beslagvrije voet en voor wat betreft de coördinerende rol van de gerechtsdeurwaarder in het algemeen. Graag een reactie van de regering.

De schuldenaar heeft een termijn van vier weken om de deurwaarder op eventuele onjuistheden in de door hem gehanteerde gegevens te wijzen. Mocht naar aanleiding hiervan de beslagvrije voet omhoog dienen te worden bijgesteld, zal dit gelden vanaf de datum van beslaglegging. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat dit in de praktijk zal betekenen? Wat zal de rol van de coördinerende deurwaarder na bijstelling zijn?

De regering geeft aan dat een fout vastgestelde beslagvrije voet met terugwerkende kracht gecorrigeerd dient te worden, indien dit ten voordele van de schuldenaar is. Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat het wetsvoorstel zowel oog dient te hebben voor de belangen van de schuldenaar als ook van de gezamenlijke schuldeisers? Dient de beslagvrije voet eveneens met terugwerkende kracht te worden aangepast, indien dit ten voordele van de schuldeisers is?

De leden van de PvdA-fractie juichen toe dat er gekozen wordt voor een coördinerende deurwaarder. Is de deurwaarder met het oudste executoriale beslag altijd de coördinerende deurwaarder? In welke gevallen wijkt dit af? Hoe wordt er zorg voor gedragen dat deze coördinator de verschillende belangen van alle schuldeisers en de schuldenaar evenwichtig behartigt?

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of deurwaarders elkaar gaan corrigeren op het moment dat er sprake blijkt te zijn van een te lage vaststelling van de beslagvrije voet? Hoe wordt hierin de schuldenaar beschermd? Waar kan de schuldenaar terecht bij (vermoedens van) een te lage vaststelling van de beslagvrije voet? Is de rekentool zo eenvoudig dat schuldenaren dit zelf kunnen doen? Kunnen maatschappelijke organisaties die mensen met schulden bijstaan, gebruik maken van deze rekentool om zo hun cliënt goed te kunnen helpen? Hoe zit het met de borging van de privacy van de schuldenaar? Kan de regering aangeven in welke mate de situatie voorkomt waarin de schuldenaar bijvoorbeeld te maken heeft met twee fluctuerende inkomens, waarbij op moment A inkomen X het hoogste inkomen uit loon is en op moment B inkomen Y? In hoeverre lost de nieuwe methode de situatie afdoende op voor deze groep mensen? Is het beslagregister niet noodzakelijk om volledig inzicht te krijgen?

4.3 Afstemming

De leden van de VVD-fractie geven aan dat onder artikel III in het voorliggende wetsvoorstel wordt de positie van specifieke schuldeisers wordt aangepast. Het gaat hierbij om toeslagen die worden uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen, zoals de huur, zorg- en kinderopvangtoeslag. Met het voorliggende voorstel gaat de beslagvrije voet ook gelden voor deze inkomstenbronnen. De leden van de VVD-fractie vragen waarom hiervoor is gekozen? De genoemde specifieke inkomstenbronnen kunnen alleen worden verkregen wanneer de specifieke kosten worden gemaakt. Oftewel betaling is reden voor ontvangst van de toeslag. Er is een duidelijk doel van de toeslag als tegemoetkoming van de genoemde specifieke kosten. In het huidige systeem worden deze toeslagen niet expliciet als vorderingen tot periodieke betalingen aangemerkt waarop een beslagvrije voet van toepassing is. Hierdoor kunnen huidige verhuurders, zorgverzekeraars en kinderopvanginstellingen beslag leggen op respectievelijk de huur-, zorg- en of kinderopvangtoeslag. In het voorgestelde systeem moeten schuldeisers rekening gaan houden met reeds lopende beslagen en kan het zo zijn dat vanwege de beslagvrije voet op periodieke betalingen het beslag van deze specifieke schuldeisers zinledig is, zoals de memorie van toelichting vermeldt. Graag een reactie van de regering.

In het wetsvoorstel wordt uitgegaan van een verplichte volgorde van inkomensbronnen waarop beslag kan worden gelegd, waarvan slechts beperkt kan worden afgeweken. De leden van de VVD-fractie vragen of het nog mogelijk is om te verrekenen indien de gehele afloscapaciteit van de schuldenaar wordt benut door beslag op een of meer inkomensbronnen, zo ja, in welke gevallen en hoe de «verrekenaar» op de hoogte raakt van het gelegde beslag/de gelegde beslagen en daarmee van het geheel benutten van de afloscapaciteit. Voorstelbaar is immers dat een werkgever die een uitbetaald voorschot verrekent met het loon van zijn werknemer niet op de hoogte is van een gelegd uitkeringsbeslag.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het niet zo is dat juist bij verrekening er vaak problemen ontstaan, waardoor mensen onder de beslagvrije voet uitkomen. Op welke wijze wordt geborgd dat ook verrekeningen zichtbaar zijn voor alle beslagleggers en verrekenaars? Deze leden vragen de regering of de aansluiting van alle beslagleggende partijen op het beslagregister zo snel mogelijk verplicht moet worden gesteld, omdat dit de beste manier is om helder inzicht te krijgen. Is het niet zo dat in het huidige wetsvoorstel er nog steeds sprake is van de kans op beslagen en verrekeningen die niet in beeld zijn?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de verplicht voorgeschreven verhaalsvolgorde onverlet laat «dat bij de uiteindelijke berekening van de beslagvrije voet en aldus de mate waarin de schuldeiser zich mag verhalen op het specifieke inkomen, alle niet beslagen periodieke inkomsten in acht mogen worden genomen», terwijl even daarvoor gesteld wordt dat de schuldeiser «nog steeds het bedrag toe(komt), waarmee het totale inkomen van de schuldenaar de beslagvrije voet ontstijgt.» De leden van de SGP-fractie vragen een bevestiging dat de verplichte verhaalsvolgorde niets afdoet aan de bevoegdheid om verhaal te halen op alle inkomensbestanddelen, met inachtneming van de beslagvrije voet en reeds gelegde beslagen. Deze leden merken op dat het voor het correct toepassen van de verhaalsvolgorde van cruciaal belang is dat beslagleggers over de relevante informatie kunnen beschikken. Deze leden vragen de regering om reactie op de constatering van betrokkenen dat de informatie lang niet in alle gevallen sluitend is. Eveneens vragen zij waarom de regering het toepassen van de verhaalsvolgorde, met bijbehorende sanctie, reeds doorzet ondanks het feit dat de informatievoorziening niet sluitend is, terwijl ten aanzien van het bankbeslag wordt afgezien van een regeling onder verwijzing naar het gegeven dat een sluitende voorziening nog niet voorhanden is.

Deze leden constateren dat op onjuiste toepassing van de verhaalsvolgorde een zware sanctie wordt gesteld, namelijk de nietigheid van het beslag. Deze leden vragen waarom hiervoor gekozen is terwijl bekend is dat beslagleggers nog niet per definitie over alle relevante gegevens kunnen beschikken om de verhaalsvolgorde juist te kunnen toepassen. Eveneens vragen deze leden waarom het verkeerd toepassen van de verhaalsvolgorde volgens de regering op grond van artikel 3:40, tweede lid, BW niet als vernietigbaar zou kunnen worden aangemerkt. Gelet op de ontwikkelingen en verbeteringen die doorgevoerd worden, zou een dergelijke keuze naar de indruk van deze leden beter te begrijpen zijn.

4.4 Ruimte voor maatwerk

De leden van de VVD-fractie geven aan dat het nieuwe grofmaziger systeem op bepaalde onderdelen ruimte geeft tot maatwerk. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat de schuldenaar een beroep kan doen op de hardheidsclausule indien onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Het gaat daarbij om zeer uitzonderlijke, individuele situaties. De kantonrechter bepaalt hierbij het bedrag en de periode.

Voor de leden van de VVD-fractie is nog onduidelijk in welke situaties hier sprake van kan zijn? Wanneer kan er sprake zijn van een zeer uitzonderlijke, individuele situatie? Wanneer kan een situatie onder de hardheidsclausule zich voor doen?

Bij hogere woonkosten kan gedurende maximaal 6 maanden een hogere beslagvrije voet worden vastgesteld. Is de regering van mening dat dit voldoende tijd is om bijvoorbeeld een huis te verkopen? Is de regering van mening dat een schuldenaar zijn huis moet verkopen, ook als met de hogere beslagvrije voet de schuld binnen bijvoorbeeld 9 maanden kan worden afbetaald? Biedt de hardheidsclausule in dergelijke gevallen een uitkomst?

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over het feit dat de hardheidsclausule alleen bij tussenkomst van een kantonrechter in werking gesteld kan worden. Deze leden vragen of dit niet leidt tot een complexe, dure en vertragende werking van de hardheidsclausule? Is de hardheidsclausule op deze manier voor elke schuldenaar toegankelijk? Hoe lang duurt het voordat de kantonrechter overgaat tot een uitspraak?

Voorts vragen deze leden waarom er gekozen is voor minstens een keer herberekenen in twaalf maanden terwijl er halfjaarlijks geïndexeerd wordt? Waarom is er niet gekozen voor minstens een keer herberekenen per half jaar? In het kader hiervan lezen deze leden ook dat er speciale aandacht komt voor de evaluatie voor belasting voor de uitvoering van de herberekeningen. Wanneer zal de evaluatie van de wet plaatsvinden? En is de regering daarbij ook bereid om extra aandacht te besteden aan de gevolgen van het te laat herberekenen van de beslagvrije voet voor de schuldenaar? Is de regering het met deze leden eens dat een te late herberekening zou kunnen leiden tot een langere periode van een te lage beslagvrije voet waardoor mensen met schulden nog verder in de problemen zouden kunnen komen?

5. Benodigde gegevens berekening beslagvrije voet

5.1 BRP: leefsituatie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering een overzicht kan geven in welke gevallen een juiste berekening van de beslagvrije voet in de nieuwe situatie nog afhankelijk is van het aanleveren van gegevens door de schuldenaar.

5.2 Polisadministratie: inkomensgegevens

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over het feit dat het loon gedurende het jaar bij wijzigingen doorgegeven dient te worden aan de Belastingdienst zodat zij opnieuw de hoogte van de toeslagen kan berekenen. Bij het niet doorgeven van wijzigingen valt er meestal in het nieuwe jaar een naheffing op de deurmat. Deze leden kunnen zich voorstellen dat mensen met schulden hier gedurende het jaar niet direct aan denken. In hoeverre heeft het niet (op tijd) doorgeven van wijzigingen in het loon door de schuldenaar gedurende het jaar een effect op de vaststelling van de beslagvrije voet? Kan dit leiden tot een negatief effect op de hoogte van de beslagvrije voet voor de schuldenaar?

6. Inkomenseffecten

De leden van de VVD-fractie geven aan dat in tabel 4 op pagina 41 in de memorie van toelichting het inkomenseffect voor jongeren met voorliggend voorstel wordt aangegeven. De bijstandsnorm voor jongeren (18 tot 21 jaar) zal niet langer gelden, jongeren worden met voorliggend voorstel gelijk getrokken met mensen met een andere leeftijd met hetzelfde inkomen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hier nader op in te gaan? Waarom is er de keuze gemaakt om het op basis van leeftijd gelijk te trekken, in plaats van alleen op inkomen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het denkbaar is dat mensen onder het bestaansminimum zouden kunnen geraken door de 5%-regeling. Kan de regering nader toelichten waarom dit wel/niet zou kunnen?

7. Gevolgen

7.1 Uitvoeringskosten

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kan dat voor de Belastingdienst, die in een groot aantal gevallen van beslag de schuldeiser is, alleen kosten zijn opgenomen voor het uitvoeren van de nieuwe beslagvrije voet? Wat zijn de gevolgen voor het kunnen invorderen door de Belastingdienst van belasting- en toeslagschulden en op welke wijze zijn deze kosten in het wetsvoorstel gedekt?

7.2 Regeldrukeffecten

Ten aanzien van de regeldrukeffecten geven de leden van de VVD-fractie het volgende aan:

In het nieuwe systeem wordt er meer verantwoordelijkheid gelegd bij de deurwaarders en andere partijen die de beslagvrije voet moeten gaan berekenen. De schuldenaar heeft slechts nog een controlerende taak achteraf. Voor deurwaarders en andere partijen brengt dit extra regeldruk en administratieve lasten met zich mee. Kan de regering nader aangegeven wat de effecten van voorliggende voorstel zijn voor deurwaarders en andere partijen? Hierbij willen de leden van de VVD-fractie ook aandacht vragen voor de verplichte jaarlijkse herberekening. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie specifiek in te gaan op de effecten voor de coördinerende deurwaarder?

De effecten voor bedrijven worden geraamd op een besparing van 14 miljoen euro structureel. De eenmalige kosten worden geraamd op 15 miljoen euro. Kan de regering aangeven hoe deze bedragen tot stand zijn gekomen? Hoe zijn deze berekend?

8. Ontvangen commentaren en adviezen

8.1 Algemeen

De leden van de PvdA-fractie zouden graag om tot haar standpunt te komen tot slot zien dat de regering ingaat op ondergenoemde suggesties van de LOSR. Zo pleit de LOSR voor afschaffing van de maximale termijn van 6 maanden voor verhoging van de beslagvrije voet vanwege hoge woonkosten. Hoe kijkt de regering hiernaar?

Daarnaast vindt de LOSR dat de deurwaarder via een bestandskoppeling met de Belastingdienst zelf de hypotheekrente zou moeten kunnen opvragen om de beslagvrije voet bij eigen huis te kunnen verhogen. Hoe kijkt de regering hiernaar?

Daarnaast heeft de LOSR ook commentaar op de periode van twee weken om met terugwerkende kracht de beslagvrije voet aan te passen. De LOSR pleit voor een termijn van een jaar terugwerkende kracht. Hoe kijkt de regering naar deze suggestie?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel breed wordt gedragen door de diverse betrokken organisaties en instellingen die om advies zijn gevraagd. Ook deze leden kunnen in grote lijnen met dit wetsvoorstel instemmen. Zo kunnen zij zich goed vinden in het voorstel om bij het bepalen en toepassen van de beslagvrije voet voortaan zoveel mogelijk aan te sluiten bij gegevens die bij de overheid reeds bekend zijn over inkomen en samenstelling van het huishouden. Hierdoor worden de beslag leggende partijen minder afhankelijk van de informatie van de schuldenaar. Ook vinden zij het positief dat er meer afstemming komt tussen de beslag leggende partijen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden het van belang dat ook bij de Belastingdienst de beslagvrije voet gerespecteerd wordt. Zij constateren dat de Belastingdienst nog niet op het beslagregister zal zijn aangesloten vanaf 1 januari 2018, als het wetsvoorstel moet ingaan. Kan de regering nader aangeven wat daarvan de gevolgen zijn voor het respecteren van de beslagvrije voet door de overheid? Welke andere maatregelen worden genomen om het respecteren van de beslagvrije voet door de overheid te garanderen? De regering geeft aan een slag om de arm te houden voor realisatie van de aansluiting in 2019. Kan de regering aangeven welke risico’s realisatie per 1 januari 2019 in de weg staan?

8.2 Aandachtspunten consultatie

8.2.1 Eenvoud en transparantie van de berekening van de beslagvrije voet

De leden van de CDA-fractie verwachten dat er bij de implementatie van het wetsvoorstel bijzondere aandacht nodig zal zijn in de communicatie richting de schuldenaar en steunen dan ook van harte het voorstel van Actal om een informatienummer (beslagtelefoon) in te voeren. Komt er een «beslagtelefoon»? En zo ja wanneer? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de regering in reactie op het advies van de Raad van State om ook bij bankbeslag de beslagvrije voet te verzekeren schrijft dat dit een complex vraagstuk is en dat de regering niet wil wachten met het wetsvoorstel «totdat vanuit de ingezette verkenning een breed gedragen en uitvoerbaar voorstel kan worden geformuleerd». Tegelijkertijd is de vereenvoudiging van de beslagvrije voet al jaren onderwerp van debat en voorbereiding. Kan de regering precies aangeven wanneer opdracht is gegeven voor het inzetten van de verkenning rond bankbeslag? Op welke wijze is dat gebeurd?

8.2.2 Specifieke groepen; ZZP-«ers en niet zelf-redzamen

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de nadere verkenning op bovengenoemd punt afgerond zal worden. Is dit voor de plenaire behandeling van onderhavig wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie constateren dat vooral schuldenaren met AOW in de nieuwe situatie een lagere beslagvrije voet krijgen. Kan de regering aangeven in welke mate rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van mensen met AOW, die vaak meer dan gemiddeld gebruik moeten maken van zorg en daar eigen bijdragen voor moeten betalen?

De leden van de CDA-fractie geven aan dat het hen niet duidelijk is in hoeverre de nieuwe regels voor de beslagvrije voet ook gaan gelden voor dak- en thuislozen. Kan de regering hier een uitgebreide toelichting op geven?

8.2.3 Bijzondere incasso-instrumenten, beslagverbod en bankbeslag

De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan een explicietere uitleg van de regering waarom er niet gekozen wordt voor afschaffing van bijzondere incasso-instrumenten zoals betoogd door verschillende partijen waaronder de Vereniging VNG, de Vereniging van managers van Sociale diensten (Divosa), de NVVK, LOSR en de Nationale ombudsman.

Kan de regering ook nader toelichten wanneer de nadere verkenning naar het bankbeslag afgerond zal zijn? Aan welke oplossing wordt er nu gedacht en hoe zijn bovenstaande partijen betrokken bij de totstandkoming van een oplossing?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom voorstellen, om ook bij toepassing van (bijzondere) incasso-instrumenten de beslagvrije voet een harde grens te laten zijn, niet meegenomen zijn in dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen de regering in welke mate de preferente positie van verschillende overheidsdiensten en dwangverrekening nog steeds kunnen leiden tot vergroting van de problemen bij schuldenaren. Kan de regering aangeven waarom een algeheel beslagverbod op toeslagen als te verstrekkend wordt beschouwd?

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom geen maatregelen zijn opgenomen om de situatie te voorkomen dat een bankbeslag wordt gelegd, waarbij de schuldenaar onder de beslagvrije voet uit kan komen.

De leden van de SP-fractie vragen of de mogelijkheid om, door met name belastingdeurwaarders, af te wijken van uit de polisadministratie en de basisregistratie personen blijkende gegevens niet uitnodigt om zeer strak op en daardoor mogelijk ook over de grens van de beslagvrije voet te gaan.

De leden van de CDA-fractie vinden het wel jammer te moeten constateren dat de regering geen kans heeft gezien om in dit wetsvoorstel ook een regeling voor te stellen waarbij rekening wordt gehouden met een beslagvrije voet bij bankbeslag. Daarvoor is volgens de regering nadere verkenning noodzakelijk. Kan de regering aangeven wanneer de gesprekken over de verkenning inzake de beslagvrije voet zijn afgerond en met wie deze gesprekken worden gevoerd?

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met het verplicht stellen van afstemming tussen schuldeisers om de beslagvrije voet voldoende te kunnen waarborgen. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en de gerechtsdeurwaarders wordt uitgebreid. Dit is nog steeds niet geregeld, zo constateren deze leden. De regering geeft aan dat aansluiting van de Belastingdienst op 1 januari 2019 zal zijn gerealiseerd. Kan de regering dit garanderen en waarom is dit niet eerder mogelijk?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het UWV, als beheerder van de polisadministratie, volgens het wetsvoorstel de gevraagde gegevens moet leveren aan de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG). Is de regering het met de stelling van het UWV eens dat de bescherming van persoonsgegevens effectiever verzekerd zou kunnen worden bij levering aan een publieke instelling waarvan de taken in de wet zijn verankerd? Betekent dit dat de levering van gegevens via de SNG slechts van tijdelijke aard zal zijn? Graag een uitgebreide toelichting.

8.2.4 Overige punten: hardheidsclausule, hoge woonlasten en kosten derdenbeslag

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering exact kan aangeven op welke inkomenstrajecten de beslagvrije voet verhoogd wordt in verband met de afbouw van toeslagen. Hoeveel bedraagt die verhoging, zowel per toeslag als gecombineerd voor een schuldenaar die meerdere toeslagen ontvangt? Klopt het dat deze factoren voor de toeslagen automatisch meebewegen als de afbouw in de toeslagwetten gewijzigd wordt? Zo ja, wordt dit dan ook meegenomen in de raming van wijzigingen van de toeslagwetten.

8.3 Reactie van de Belastingdienst

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat de Belastingdienst de regering mee geeft dat de gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en gerechtsdeurwaarders nog onvoldoende is geregeld in voorliggend wetsvoorstel. In haar reactie geeft de regering aan dat het de Belastingdienst zal worden aangesloten op het reeds bestaande beslagregister. Doel is deze aansluiting te realiseren op 1 januari 2019. De beoogde inwerkingtreding van het voorliggende voorstel is echter 1 januari 2018. De verbreding van het beslagregister zal bij invoering dus nog niet gereed zijn. De regering geeft aan dit te ondervangen door de concentratie van de beslaglegging bij een enkele inkomstenbron en de uitbreiding van de informatiestroom via de applicatie van de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dit niet de ideale situatie is. Is de noodzakelijke gegevensuitwisseling bij invoering van deze wet op 1 januari 2018 voldoende geregeld?

8.4 Reactie van het UWV

De leden van de VVD-fractie constateren dat het UWV in haar reactie aangeeft om informatie van de deurwaarder te beperken tot een limitatieve opsomming van gegevens waarvan vaststaat dat het UWV deze gegevens ook daadwerkelijk kan leveren. In haar reactie geeft de regering aan dat aan dit verzoek gehoor is gegeven in voorliggend voorstel. In het voorstel is een limitatieve lijst opgenomen. Deze lijst is onder meer terug te vinden onder paragraaf 5 van de toelichting. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of deze limitatieve lijst voldoende is om in alle vier genoemde leefsituaties de beslagvrije voet vast te stellen.

Het UWV geeft daarnaast aan een eigen rekentool te willen ontwikkelen. De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat dit geen probleem is. De leden van de VVD-fractie willen hierbij wel opmerken dat de uitkomsten van de naast elkaar bestaande rekentools niet uiteen mogen gaan lopen. Kan de regering hier nader op in gaan?

9. Inwerkingtreding en overgangsrecht

De leden van de PvdA-fractie hebben zeer veel behoefte aan een nadere uitwerking van hoe het overgangsjaar ingericht zal worden om tot een goede benutting van de tijd te komen om zo op 1 januari 2018 onderhavig wetsvoorstel in te laten gaan. Hoe zal het tijdpad eruit zien? Welke stappen gaan er dit jaar nog genomen worden? Hoe kunnen de verschillende partijen alvast wennen aan de nieuwe berekening van de beslagvrije voet?

Deze leden valt op dat er veel lagere regelgeving nog dient te worden ontworpen. In hoeverre wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de verdere uitwerking van lagere regelgeving? Wanneer verwacht de regering de lagere regelgeving afgerond te hebben?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I. Wetboek van burgerlijke rechtsvordering

Onderdeel B (artikel 475a)

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel bepaalt dat het beslag zich niet uitstrekt tot onkostenvergoedingen, tenzij deze als fiscaal loon van de schuldenaar worden beschouwd. Is hiermee beslag mogelijk op alle (bovenmatige) onkostenvergoedingen die niet per se nodig zijn voor de verwerving van inkomen?

Onderdeel E (artikel 475c)

Eerste Lid

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel bepaalt dat geen beslag mogelijk is op kinderopvangtoeslag. Wat de leden van de VVD-fractie betreft, zou dit niet moeten gelden indien de schuldeiser de kinderopvanginstelling is. Graag een reactie van de regering.

Onderdeel F (artikel 474d)

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat in de memorie van toelichting bij het voorliggende voorstel een aantal keer wordt aangegeven dat de bevoegdheden van het UWV dienen te worden uitgebreid om aan de deurwaarders de juiste gegevens voor de vaststelling van de beslagvrije voet te kunnen verstrekken, onder meer op pagina 65 en 73. Hier is een aanpassing van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) voor nodig. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Kamer dit voorstel mag verwachten? Zal hierbij ook afstemming plaats vinden met de KBvG, vanwege de coördinerende rol die is weggelegd voor de deurwaarder in het nieuwe stelsel? De leden van de VVD-fractie vinden voor een goede werking van het nieuwe systeem het van groot belang dat de informatie uitwisseling goed is geregeld, en dat de coördinerende deurwaarder over de relevante informatie kan beschikken voor de vaststelling van de beslagvrije voet, uiteraard met de waarborgen omtrent privacy.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering voornemens is de Wet SUWI te wijzigen ten einde de bevoegdheid te verruimen om gegevens te verstrekken aan deurwaarders. Deze leden vragen aan welke gegevensverstrekking in aanvulling op het voorgestelde artikel 475ga gedacht wordt en waarom de wijziging van de Wet SUWI niet meteen in dit wetsvoorstel is opgenomen.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het pijlmoment van «de laatste maand waarover bij de deurwaarder gegevens bekend zijn met betrekking tot de bronnen van inkomsten» voldoende duidelijkheid biedt, mede in relatie tot het criterium dat het inkomen «vanwege een incidentele betaling of maandelijkse schommelingen geen reële afspiegeling is». In hoeverre is bij het bepalen van de laatste maand vereist dat de inkomstenbron representatief is voor het inkomen? Kan de deurwaarder bijvoorbeeld als laatste maand hanteren de maand waarin een enkele inkomstenbron bekend is en rust op de schuldenaar dan de verantwoordelijkheid om eventuele aanvullende gegevens te leveren?

Onderdeel N

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op voorbeelden als door de vereniging van gerechtsdeurwaarders in het kader van de consultatie aangevoerd, te weten van een tweede deurwaarder die beslag wil leggen op andere periodieke inkomsten dan waarop door de eerste deurwaarder beslag is gelegd, maar waarop de beslagvrije voet door de kantonrechter van toepassing is verklaard. Welke rol komt in dergelijke situaties toe aan het voorgestelde artikel 478?

De voorzitter van de commissie, Bosman

Adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden

Naar boven