34 611 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 april 2017

Het voorstel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5.4.4, eerste lid, onderdeel a, wordt «het verschoningsrecht, bedoeld in de artikelen 218 en 218a» vervangen door: een verschoningsrecht.

B

In artikel 5.4.9, derde lid, wordt «rechthebbende» vervangen door: belanghebbende .

C

In artikel 5.4.10, eerste lid, kan na «artikel 125o» Sv vervallen.

D

In artikel 5.4.12, tweede lid, wordt «Ingevallen» vervangen door: In gevallen.

E

In artikel 5.4.26, vierde lid, wordt na «De artikelen 54 en 56, eerste lid» een komma geplaatst.

F

Onder plaatsing van de aanduiding «A» na Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd;, worden na artikel 5.4.31 nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

B

In artikel 5.8.5, onder b, wordt «artikel 5:4:3» vervangen door: artikel 5.8.3.

C

In artikel 5.8.6, derde lid, wordt «artikel 5:4:3, onder b,» vervangen door: artikel 5.8.3, onder b, .

D

In artikel 5.8.7, eerste lid, wordt «artikel 5:4:6, eerste lid,» vervangen door: artikel 5.8.6, eerste lid, .

E

Artikel 5.8.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat het Europees beschermingsbevel heeft gewijzigd, en het gewijzigde verbod of de gewijzigde beperking ressorteren niet onder de in artikel 5.8.3, onder a, bedoelde verboden of beperkingen, of indien met het Europees beschermingsbevel overeenkomstig artikel 5.8.3, onder b, verstrekte informatie onvolledig is of niet binnen de door de officier van justitie overeenkomstig artikel 5.8.4, vierde lid, is aangevuld, dan weigert de officier van justitie voor zover nodig dit verbod of deze beperking te handhaven.

2. In het derde lid wordt «artikel 5:4:6, eerste lid» vervangen door: artikel 5.8.6, eerste lid.

F

Artikel 5.8.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «artikel 5:4:6, derde lid» vervangen door: artikel 5.8.6, derde lid.

2. In onderdeel c wordt «artikel 5:4:8, tweede lid» vervangen door: artikel 5.8.8, tweede lid, .

G

In artikel 5.8.11, eerste lid, onder b, wordt «artikel 5:4:3, onder a» vervangen door: artikel 5.8.3, onder a, .

H

In artikel 5.8.12, eerste tot en met derde lid, wordt «artikel 5:4:11, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 5.8.11, eerste lid.

I

In artikel 5.8.15 wordt «artikel 5:4:3» vervangen door: artikel 5.8.3.

B

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

A

De artikelen 5.4.1 tot en met 5.4.31 van het Wetboek van Strafvordering treden in de relatie met een andere lidstaat van de Europese Unie in de plaats van de artikelen 552h tot en met 552q, en 552jj tot en met 552vv van het Wetboek van Strafvordering voor zover ze handelen over hetzelfde onderwerp.

B

De artikelen 5.4.1 tot en met 5.4.31 van het Wetboek van Strafvordering treden in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie, in de plaats van corresponderende bepalingen uit:

a. het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa van 20 april 1959, alsmede de twee aanvullende protocollen, en de overeenkomstig artikel 26 van dat verdrag gesloten bilaterale overeenkomsten;

b. de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord;

c. de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en het bijbehorende protocol.

C

De onderdelen A en B blijven buiten toepassing in relatie tot een andere lidstaat van de Europese Unie voor zover en voor zolang die lidstaat niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om richtlijn 2014/41/EU uit te voeren.

D

Voor zover de Raad van de Europese Unie een besluit neemt dat afwijkt van de onderdelen A of B kan daaraan bij algemene maatregel van bestuur uitvoering worden gegeven.

E

De artikelen 552h tot en met 552q, en 552jj tot en met 552vv van het Wetboek van Strafvordering en de in onderdeel B genoemde verdragen blijven van toepassing op de behandeling van een verzoek om rechtshulp en op de in verband daarmede te nemen beslissingen, in gevallen waarin de stukken betreffende dat verzoek vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet zijn ontvangen door de officier van justitie.

F

Een Europees onderzoeksbevel kan met toepassing van de artikelen 5.4.3, zesde lid, en 5.4.22, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden uitgevaardigd ter aanvulling van een eerder uitgevaardigd bevel tot inbeslagneming als bedoeld in de artikelen 552jj en 552rr van het Wetboek van Strafvordering.

C

Na Artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidend:

ARTIKEL IIA

De artikelen 552jj tot en met 552hhh van het Wetboek van Strafvordering komen te vervallen.

Toelichting

Onderdeel A (ARTIKEL I)

Het betreft een aantal technische verbeteringen van het voorstel. De wijziging in artikel 5.4.4, eerste lid, onderdeel a, houdt rekening met het feit dat naast het professionele verschoningsrecht van artikel 218 Sv nog andere wettelijk geregelde verschoningsrechten aan de orde kunnen zijn, inclusief het in het wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken (Kamerstukken II 2014/15, 34 032, nr. 2) geregelde verschoningsrecht voor journalisten.

Onderdeel B (ARTIKEL II)

De inwerkingtredingsbepaling is aangepast naar aanleiding van de situatie die zich kan voordoen dat in verschillende lidstaten op 22 mei 2017, datum van inwerkingtreding van de richtlijn Europees onderzoeksbevel, de implementatie in de nationale wetgeving nog niet gereed is. In de relatie tussen Nederland en die lidstaten zullen pas wanneer zowel Nederland als de desbetreffende andere lidstaat de richtlijn heeft geïmplementeerd, de bepalingen van de richtlijn in de plaats treden van de bestaande wetgeving en Europese regelgeving. In de onderdelen A tot en met C wordt een regeling getroffen voor de situatie waarin de Nederland met dit wetsvoorstel wel de richtlijn heeft geïmplementeerd, maar de andere EU-lidstaat waarmee moet worden samengewerkt, nog niet heeft geïmplementeerd.

Naast dit artikel zullen – in samenspraak met andere EU-lidstaten – in de praktijk beleidsregels moeten worden opgesteld voor de situatie die zich voordoet indien Nederland zelf onverhoopt niet op tijd de richtlijn Europees onderzoeksbevel heeft geïmplementeerd. Deze regels zullen inhouden dat vanaf 22 mei 2017 ontvangen EOB’s – in overleg met de uitvaardigende autoriteit – zullen worden beschouwd als een rechtshulpverzoek van de desbetreffende andere EU-lidstaat, waaraan spoedig (binnen de daarvoor in de richtlijn Europees onderzoeksbevel gegeven termijnen) uitvoering kan worden gegeven op basis en onder vermelding van de tussen Nederland en de desbetreffende EU-lidstaat van kracht zijnde verdragsrechtelijke en EU-instrumenten. Daarbij kunnen elementen uit de richtlijn al wel worden toegepast, zoals de termijnen voor uitvoering van een EOB en voorgeschreven communicatie over de uitvoering van het verzoek en de voortgang. In onderdeel D is de grondslag voor een algemene maatregel van bestuur opgenomen, mocht de Europese Unie met speciale regelgeving voor de overgangsperiode komen.

De onderdelen E en F implementeren artikel 34 van de richlijn.

Onderdeel C (ARTIKEL IIA)

Met deze bepaling vervallen de artikelen 552jj tot en met 552hhh van het Wetboek van Strafvordering, gewijd aan het kaderbesluit Europees bewijsverkrijgingsbevel (2008/978/JBZ), dat op grond van verordening 2006/195 tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, is ingetrokken per 22 februari 2016. Artikel 2 van de verordening bepaalt dat het kaderbesluit van toepassing blijft op vóór 22 februari 2016 toegepaste Europese bewijsverkrijgingsbevelen, tot dat betrokken strafzaken met een onherroepelijke beslissing zijn afgesloten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

Naar boven