34 605 Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

24 november 2020

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen te wijzigen teneinde door erkenning van een minderjarig kind van rechtswege gezamenlijk gezag te laten ontstaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 247, vierde en vijfde lid, wordt na «beëindigen van de samenleving indien» telkens ingevoegd «de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid, of».

B

In artikel 247a wordt na «Indien» ingevoegd «de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid, of».

C

Na artikel 251a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 251b

  • 1. De moeder en de persoon die een kind heeft erkend oefenen het gezag over hun kind gezamenlijk uit, tenzij:

    • a. een voogd met de voogdij over het kind is belast;

    • b. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken;

    • c. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent; of

    • d. de erkenner eerder het gezag over het kind heeft uitgeoefend.

  • 2. De moeder oefent het gezag over haar kind alleen uit, indien uit de akte, bedoeld in artikel 203, eerste lid, onderdeel a of b, blijkt dat:

    • a. de moeder en de erkenner hebben verklaard dat het gezag alleen door de moeder wordt uitgeoefend; of

    • b. de rechtbank vervangende toestemming voor de erkenning heeft verleend als bedoeld in artikel 204, derde en vierde lid.

    De ambtenaar van de burgerlijke stand doet onverwijld na de erkenning of, in geval van een erkenning voor de geboorte van het kind, na de aangifte van de geboorte, mededeling aan de griffier van de verklaring, bedoeld onder a, of de erkenning met vervangende toestemming, bedoeld onder b, ter aantekening in het register, bedoeld in artikel 244.

D

In artikel 252, eerste lid, wordt na «zijn aangegaan» ingevoegd «en niet het gezamenlijk gezag uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid,».

E

In artikel 253n, eerste lid, wordt na «artikelen 251, tweede lid,» ingevoegd «251b, eerste lid,».

ARTIKEL II

Artikel 2.28 van de Wet basisregistratie personen wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «een wijziging in het gezag dat over een minderjarige wordt uitgeoefend, welke» vervangen door «een rechtsfeit dat betrekking heeft op de gezagsuitoefening over een minderjarige, welk» en wordt «doet van de wijziging mededeling» vervangen door «doet van dit rechtsfeit mededeling».

2. In het vierde lid wordt «welke wijziging in het gezag heeft plaatsgevonden» vervangen door «welk rechtsfeit met betrekking tot de gezagsuitoefening heeft plaatsgevonden» en wordt «de wijziging ingaat» vervangen door «het rechtsgevolg hiervan intreedt».

ARTIKEL III

Artikel 251b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op een erkenning, gedaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

Naar boven