Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 34605 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 34605 nr. 8 |
Vastgesteld 25 februari 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (hierna: het initiatiefwetsvoorstel). Zij onderschrijven dat het personen- en familierecht beter kan aansluiten op de behoefte van de veranderde samenleving en vinden het goed dat knelpunten die verband houden met huidige wetgeving met dit initiatiefwetsvoorstel worden weggenomen. Voornoemde leden zijn van mening dat het voorstel recht doet aan het belang van het kind en enkele problemen wegneemt die zijn ontstaan als gevolg van de huidige regelgeving. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen bij het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij spreken waardering uit naar de initiatiefnemers voor al het werk dat zij hebben verricht om tot een dergelijk initiatiefwetsvoorstel te komen. Het personen- en familierecht is, net als de samenleving, altijd in beweging en voornoemde leden delen het uitgangspunt van de initiatiefnemers om altijd uit te gaan van het belang van het kind. Onderhavig initiatiefwetsvoorstel roept nog wel vragen op bij de aan het woord zijnde leden.
De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat wetten aangaande het personen- en familierecht aan moeten sluiten bij de familie van nu en zien het initiatiefwetsvoorstel dan ook als een goede stap. Zij hebben nog enkele vragen over het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie nemen met grote waardering kennis van het initiatiefwetsvoorstel dat, kort gezegd, het ongerechtvaardigde onderscheid wegneemt tussen kinderen geboren uit gehuwde ouders die van rechtswege het gezamenlijk gezag hebben enerzijds, en uit ongehuwde ouders die dat niet hebben anderzijds. Deze leden willen de initiatiefnemers en allen die aan dit initiatief hebben bijgedragen complimenteren met het vele verrichtte en nog te verrichten werk. Voornoemde leden hebben nog enkele vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de SP-fractie hebben het initiatiefwetsvoorstel met veel interesse gelezen. Zij zijn verheugd om te lezen dat het initiatiefwetsvoorstel in lijn is met de Kamervragen uit 2011 van het toenmalige lid Kooiman over de procedures rondom erkenning en gezag over kinderen geboren buiten het huwelijk1. De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was geen voorstander van het automatisch gezag toekennen aan de vader die het kind heeft erkend. De aan het woord zijnde leden hopen dat met dit initiatiefwetsvoorstel een dergelijk automatisme nu dan wel geregeld gaat worden. Evenwel hebben zij nog enkele vragen over het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Deze leden waarderen de initiatiefnemers en hun ondersteuning voor het gebruikmaken van het recht van initiatief. Voornoemde leden herkennen het vraagstuk dat in het initiatiefwetsvoorstel wordt geadresseerd, maar hebben ook kennisgenomen van de terughoudende reactie van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. De aan het woord zijnde leden hebben derhalve behoefte aan het stellen van een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Deze leden begrijpen de doelstelling om het gezamenlijk gezag eenvoudiger te regelen, maar vragen zich wel af of dit een gewenste ontwikkeling is. Zij hebben een aantal vragen bij dit voorstel.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de initiatiefnemers in de memorie van toelichting in de beschrijving van de historische ontwikkeling het jaar 1984 als startpunt nemen, omdat in dat jaar de Hoge Raad besloot dat bij echtscheiding het ook mogelijk moet zijn dat beide ouders gezag over het kind blijven uitoefenen. Voornoemde leden vragen aan de initiatiefnemers of dit startpunt wel een compleet beeld geeft van de historische ontwikkeling. Kunnen de initiatiefnemers langer stilstaan bij de ontstaansgeschiedenis van de koppeling van gezag aan de aanwezigheid van een huwelijk en daarmee een (juridische) verbintenis? De aan het woord zijnde leden vragen in het bijzonder of de initiatiefnemers bij het antwoord op deze vraag aandacht kunnen besteden aan de totstandkoming van ons huidige Burgerlijk Wetboek en de beweegredenen die de opstellers van het Burgerlijk Wetboek hadden bij het formuleren van artikelen rondom huwelijk, gezag en erkenning.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat meer dan de helft van de eerstgeborenen buiten het huwelijk of het geregistreerd partnerschap wordt geboren. Deze leden horen graag hoe dit percentage zich over de jaren heeft ontwikkeld. En hoe duiden de initiatiefnemers deze ontwikkeling?
De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemers het beter waarborgen van het belang van het kind als een verbeteringen van het initiatiefwetsvoorstel noemen. Deze leden zijn dit volledig met de initiatiefnemers eens. Voornoemde leden merken echter ook dat in debatten over familierechtelijke onderwerpen het belang van het kind door verschillende partijen verschillend wordt geïnterpreteerd. Derhalve vernemen zij graag wat de initiatiefnemers verstaan onder «het belang van het kind»? Hoe zien de initiatiefnemers de ontwikkeling van deze term en delen zij de analyse van de Staatscommissie Herijking ouderschap2 dat het belang van het kind niet enkel de bescherming van kinderen vanwege hun kwetsbaarheid en afhankelijkheid behelst maar het juist ook de rechten van kinderen betreft?
De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemers sprake is van een principieel onjuiste rechtsongelijkheid tussen ouders die getrouwd zijn en ongehuwde ouders. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of automatische erkenning van het kind en gezag over het kind enkel geldt bij gehuwde ouders of dat dit ook geldt indien de ouders een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan? Betekent dit dat de initiatiefnemers het niet acceptabel vinden dat wanneer mensen een bepaalde verbintenis met elkaar aangaan hier ook gevolgen aan verbonden zijn, zoals automatische erkenning van het kind en gezag over het kind? Met welk principe is de huidige situatie in strijd? Delen de initiatiefnemers de mening dat geen sprake is van discriminatie indien ongelijke gevallen ongelijk behandeld worden? Indien dit zo is, vragen voornoemde leden of daar dan niet ook uit volgt dat sprake is van verschillende situaties als het in het ene geval gaat om ouders die een verbintenis met elkaar zijn aangegaan en in het andere geval zij niet een dergelijke verbintenis zijn aangegaan.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers constateren dat bij scheiding conflicten kunnen optreden tussen ouders met betrekking tot het gezag van hun kinderen. Delen de initiatiefnemers de inschatting dat dit initiatiefwetsvoorstel helderheid verschaft en conflicten hierover kunnen afnemen?
De leden van de CDA-fractie zien dat de initiatiefnemers met cijfers laten zien dat het aantal gesloten huwelijken en geregistreerd partnerschappen flink is verminderd in de afgelopen decennia. De initiatiefnemers verbinden deze cijfers aan het oordeel dat er dus sprake is van veranderde behoeften. Voornoemde leden vragen waar de initiatiefnemers zich op baseren wanneer zij deze verbinding leggen. Zijn de initiatiefnemers bekend met enquêtes of andere vormen van peilingen van de samenleving die dit bevestigen? De aan het woord zijnde leden vragen ook of de initiatiefnemers inzichtelijk kunnen maken hoeveel van de 75.000 kinderen die in 2015 geboren werden bij ongehuwde en niet-geregistreerde ouders, daarna erkend zijn door beide ouders en onder gezag van beide ouders zijn gesteld.
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het uitgangspunt van initiatiefnemers dat de samenlevingsvorm van ouders tegenwoordig te weinig zegt over de intentie tot een duurzame opvoedingsrelatie. Gezamenlijk gezag na echtscheiding was überhaupt onmogelijk totdat de Hoge Raad daarvoor in 1984 openingen bood. Inmiddels worden méér kinderen buiten, dan binnen het huwelijk geboren en komen moderne gezinsvormen allang niet meer overeen met het traditionele gezinsbeeld van een getrouwd, heteroseksueel echtpaar. Dat vraagt, zo onderschrijven voornoemde leden, om een herziening van het huidige personen- en familierecht. De problemen die door het tekortschietende wettelijke kader kunnen ontstaan zijn soms immers zeer ingrijpend. De aan het woord zijnde leden denken aan de situaties waarin een gezagsvacuüm ontstaat als de moeder en haar partner (vaak uit onwetendheid) nalaten het gezamenlijk gezag over de kinderen te regelen en de moeder komt te overlijden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in 2015 ongeveer 75.000 kinderen buiten het huwelijk of geregistreerd partnerschap werd geboren. Dat is een substantieel aantal. Hebben de initiatiefnemers ook inzichtelijk in hoeveel situaties niet wordt overgegaan tot verkrijgen van het gezag door de tweede ouder? Is voorts inzichtelijk hoe vaak in deze gevallen sprake is van een doelbewuste keuze van de ouders?
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat dit initiatiefwetsvoorstel aansluit bij de verwachtingen die ongehuwde, niet-geregistreerde ouders hebben. Zij vragen of hiermee niet voorbijgegaan wordt aan een aantal belangrijke voorvragen. Allereerst betreft dat de vraag of het niet logischer zou zijn dat partners die kinderen krijgen zich sowieso bezinnen op de vraag of een huwelijk of geregistreerd partnerschap niet beter zou zijn, juist vanwege het belang van de kinderen. Mag van mensen die gezamenlijk een kind krijgen niet worden verwacht dat zij zich bewust zijn van de gevolgen die dit heeft voor hun onderlinge verhouding en verantwoordelijkheid? Sluit dit voorstel niet te gemakkelijk aan bij een maatschappelijke ontwikkeling dat steeds meer kinderen buiten huwelijk of geregistreerd partnerschap worden geboren? Beoogt dit initiatiefwetsvoorstel niet teveel de situaties van ongehuwd samenwonen op één lijn te stellen met een keuze voor het huwelijk of voor geregistreerd partnerschap? Hebben de initiatiefnemers er met het voorliggende voorstel wel voldoende oog voor dat juist als er kinderen in het spel zijn de duurzaamheid van de relatie van nog meer gewicht is? Is het wel gewenst dat de overheid nóg een soort relatievorm erkent die enerzijds richting de kinderen duurzaamheid beoogt en anderzijds tussen de partners geen waarborgen biedt?
De leden van de CDA-fractie vragen in navolging van de Afdeling waarom door de initiatiefnemers niets gedaan wordt aan het verbeteren van de informatievoorziening rondom erkenning en gezag. Dit ook naar aanleiding van de enquête die is gehouden onder leden van de vereniging van Familie- en erfrecht Advocaten Scheidingsmediators waaruit blijkt dat in het merendeel van de gevallen problemen ontstaan door een gebrek aan informatie. Is het door de initiatiefnemers voorgestelde systeem van een koppeling van erkenning en gezag van rechtswege daarmee wel proportioneel?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het initiatiefwetsvoorstel in belangrijke mate is ingegeven door de problemen die mensen ervaren rond erkenning en gezag, omdat zij niet op de hoogte zijn van de geldende regels. Deze leden vragen in hoeverre er in de praktijk al voldoende oog is (geweest) voor het geven van voorlichting over de verschillende gevolgen die er verbonden zijn aan de wijze waarop een relatie is vormgegeven.
Delen de initiatiefnemers de mening van de leden van de VVD-fractie dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) noch het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) Nederland juridisch verplichten tot het vaststellen van gezamenlijk gezag van rechtswege voor ongehuwde en niet-geregistreerde partners bij erkenning van een kind, maar dat het niettemin wenselijk is om het gezagsrecht op dit punt bij de tijd te brengen?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers hoe dit initiatiefwetsvoorstel zich verhoudt tot de plannen van de regering omtrent deelgezag, waarbij er meer dan twee ouders deelgezag kunnen uitoefenen. Denken de initiatiefnemers dat deze plannen gevolgen zullen hebben voor het koppelen van erkenning en verkrijgen van gezag aan elkaar? Zijn de initiatiefnemers bereid om daarover in gesprek te gaan met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en wellicht hun initiatiefwetsvoorstel aan te houden tot het definitieve wetsvoorstel rondom deelgezag naar de Kamer is gezonden?
De leden van de D66-fractie delen de mening van de initiatiefnemers dat gezamenlijk gezag van rechtswege voor ongehuwde en niet-geregistreerde partners bij erkenning van een kind als uitgangspunt gehanteerd zou moeten worden en dat daarbij zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de situatie zoals die geldt voor gehuwden die gedurende hun huwelijk het gezag gezamenlijk uitoefenen (artikel 1:251, eerste lid, BW). Zij waarderen het dat de initiatiefnemers naar aanleiding van de consultatieronde tot een verbeterd voorstel zijn gekomen. Graag vernemen deze leden op basis van welke afwegingen uit deze consultatie zij tot dit gewijzigde voorstel zijn gekomen.
Daarbij zijn voornoemde leden blij dat gezamenlijk gezag van rechtswege voor ongehuwde en niet-geregistreerde partners bij erkenning van een kind het uitgangspunt is, maar dat hierop uitzonderingen zijn, welke ook uitgebreid worden om in te kunnen spelen op dit nieuwe uitgangspunt.
De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers de zorg kunnen wegnemen dat het initiatiefwetsvoorstel ervoor zorgt dat moeders zich gaan verzetten tegen de erkenning van de andere ouder waardoor de erkenning zou uitblijven en de ouder met gezag dus meer bescherming wordt geboden wanneer zij het kind meeneemt naar het buitenland.
Kunnen de initiatiefnemers voor deze leden verduidelijken of er met dit initiatiefwetsvoorstel ruimte blijft voor zowel gezag van rechtswege én een beoordeling? Of biedt deze wet slechts ruimte voor gezag van rechtswege? Als beide mogelijk zijn, waarom achten de initiatiefnemers dit dan verstandig?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een belangrijke reden voor de initiatiefnemers het onderscheid is dat bestaat tussen enerzijds ouders die verbonden zijn middels het huwelijk dan wel middels een geregistreerd partnerschap, en anderzijds ouders die dat niet zijn. De Afdeling plaatst hier echter wel een kanttekening bij. De Afdeling wijst namelijk op het risico dat vanwege het gevolg van het gezamenlijk gezag geen erkenning plaatsvindt en het kind slechts één juridische ouder heeft. Met de Afdeling vragen deze leden of dat laatste belang afdoende wordt meegenomen. Kunnen de initiatiefnemers nader ingaan op het risico dat het initiatiefwetsvoorstel ertoe leidt dat in meer gevallen kinderen een juridisch vader wordt onthouden, dat mogelijk niet in het belang is van het kind. In het nader rapport geven de initiatiefnemers aan dat er momenteel slechts een beperkt percentage moeders is die toestemming tot erkenning weigert. Op basis waarvan stellen de initiatiefnemers vervolgens dat bij koppeling van gezag aan erkenning, dit percentage niet serieus zal toenemen? De drempel om over te gaan tot erkenning zal toch immers als hoger worden ervaren?
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er voor ongehuwd samenwonende ouders ook in dit voorstel niets geregeld is, tenzij er een concrete handeling van erkenning is verricht. Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat dient te gebeuren wanneer bijvoorbeeld de moeder overlijdt en de vader nog geen gezag heeft, als dit voorstel zou zijn aangenomen? Blijft er dan niet nog steeds een (langdurige) periode waarin er geen sprake is van voorzieningen?
Voorts constateren deze leden dat bij vervangende toestemming door de rechtbank de uitzondering geldt dat de moeder het eenhoofdig gezag houdt. Zij vragen wat de consequenties hiervan zijn. Betekent dit dat er mogelijk vaker sprake zal zijn van het onthouden van toestemming voor erkenning, juist omdat de moeder geen gezamenlijk gezag wil laten ontstaan? Wat vinden de initiatiefnemers van dit voorstel hiervan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het doel van het gezagsregister gelijk blijft: vrijwel alleen rechtsfeiten die niet reeds automatisch volgen uit de wet, worden in het register opgenomen. Maar als in het register en in de basisregistratie personen (BRP) niets omtrent het gezag is vermeld omdat na inwerkingtreding van het initiatiefwetsvoorstel gezamenlijk gezag wordt aangenomen, dan kan dat problemen met zich meebrengen als instanties in het buitenland de gezagssituatie willen verifiëren. Het hebben van ouderlijk gezag is een niet onbelangrijke factor bij beslissingen over toelating tot Nederland. Hebben de initiatiefnemers hierbij stilgestaan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het initiatiefwetsvoorstel beoogt de ontstaanswijze van gezamenlijk gezag van ongehuwden te wijzigen in Nederland. Graag verzoeken deze leden de initiatiefnemers nader in te gaan op de internationale privaatrechtelijke aspecten van het voorstel. Is het bijvoorbeeld mogelijk om, indien een kind in het buitenland is geboren en in het geboorteland van rechtswege eenhoofdig gezag bestond, bij vestiging in Nederland alsnog ten overstaan van de gemeente een gezamenlijke verklaring af te leggen dat ouders continuering van het eenhoofdig gezag willen? Hoe kijken de initiatiefnemers hier tegenaan? Zijn er andere situaties denkbaar waarin een mogelijk onwenselijk verschil in behandeling kan optreden?
Kunnen de initiatiefnemers voor de leden van de SP-fractie verduidelijken hoe het gezag moet worden aangetekend als erkenning in het buitenland heeft plaatsgevonden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) concludeert in het advies aan de initiatiefnemers dat zij ervan uitgaat dat er geen synchronisatie plaats hoeft te vinden van het centraal gezagsregister met de BRP. Delen de initiatiefnemers de opvatting dat er geen koppeling vanuit het centraal gezagsregister met de BRP tot stand hoeft te worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Wat zouden de eventuele IT-gevolgen zijn wanneer er toch een koppeling tot stand moet worden gebracht?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het algemene idee van het initiatiefwetsvoorstel is dat erkenning en gezag van kinderen van ongehuwde ouders van rechtswege aan elkaar gekoppeld moeten zijn omdat dit ook geldt voor kinderen van gehuwde ouders. Deze leden vragen de initiatiefnemers in te gaan op het punt van zowel de Staatscommissie Herijking ouderschap als de Afdeling dat het nemen van verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van een kind een bewuste keuze is en dient te zijn en dat deze keuze verondersteld mag worden indien de ouders al gehuwd of geregistreerd zijn.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap staat kritisch tegenover het voorstel, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. De commissie stelt dat het nemen van verantwoordelijkheid een bewuste keuze dient te zijn. Bij huwelijk of geregistreerd partnerschap, zou deze keuze mogen worden verondersteld. In andere situaties mag dit niet zonder meer worden verondersteld, luidt de redenering. Graag ontvangen voornoemde leden een nadere reflectie van de initiatiefnemers op dit punt.
Juist vanwege deze zorgen vragen voornoemde leden de initiatiefnemers nader toe te lichten welke mogelijkheden de door de Afdeling geadviseerde route van meer voorlichting zou kunnen bieden. In hoeverre zouden de problemen, zoals die momenteel in de praktijk worden ervaren, hiermee kunnen worden ondervangen? Is een dergelijke route niet ook meer in het belang van het kind, omdat er bijvoorbeeld minder risico is op het niet hebben van een juridische vader?
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers willen reageren op de reactie van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Vereniging voor Mediators in het Notariaat (VMN) op het initiatiefwetsvoorstel. Het notariaat stelde voor om de automatische koppeling van erkenning en gezag te beperken tot kinderen van samenwoners met een notarieel samenlevingscontract, zo lezen voornoemde leden. Daarmee wordt gekozen voor een minder ingrijpende wijziging, maar wordt wel tegemoet gekomen aan de wensen van initiatiefnemers, zo menen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat het notariaat voorstelde om de automatische koppeling van erkenning en gezag te beperken tot kinderen van samenwoners met een notarieel samenlevingscontract. De notaris heeft de taak de wil van beide betrokken partijen te controleren. Op die manier kan de notaris nagaan of de ouders inderdaad allebei gezamenlijk gezag willen en hen bovendien voorlichten over de rechtsgevolgen van erkenning en gezag. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen waarom zij niet voor deze optie hebben gekozen?
De leden van de ChristenUnie-fractie brengen de brief van de KNB onder de aandacht. Zij stellen voor om de automatische koppeling van erkenning en gezag te beperken tot kinderen van samenwoners met een notarieel samenlevingscontract. Hoe staan initiatiefnemers tegenover dit voorstel?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Rvdr erop wijst dat de implementatiekosten en IT-kosten ongeveer 200.000 euro zullen bedragen. Zijn de initiatiefnemers van mening dat de rechtspraak dan ook meer geld moet krijgen om deze wetgeving te implementeren? De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken wijst erop dat de extra werkzaamheden die uit dit initiatiefwetsvoorstel voort kunnen vloeien, extra kosten met zich meebrengen. Kunnen de initiatiefnemers voor de aan het woord zijnde leden verduidelijken om hoeveel geld dit gaat?
De leden van de D66-fractie vernemen graag van de initiatiefnemers, hoe (aankomende) ouders, ambtenaren, notarissen en eventueel andere belanghebbenden van deze wetswijziging op de hoogte gaan worden gesteld.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de initiatiefnemers in te gaan op de vraag hoe dit voorstel zich verhoudt tot de rechtspositie van derden-betrokkenen, die als niet-juridische ouders een belangrijke rol kunnen spelen bij de opvoeding en verzorging van het kind. Het is inmiddels gemeengoed om ook derden die een belangrijke rol spelen in het leven van het kind ex artikel 8 EVRM rechten en plichten toe te kennen. Hoe verhoudt het door de initiatiefnemers voorgestelde automatisme van de van rechtswege toekenning van ouderlijk gezag zich tot derden-betrokkenen, bijvoorbeeld als het donoren betreft die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan of informele stiefouders? Het lijkt erop dat dit initiatief dat uitgaat van een automatische koppeling van erkenning en gezamenlijk gezag een gezamenlijk verzoek van de ouder met gezag en een derde kan doorkruisen, ook al heeft die derde een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind, bijvoorbeeld een bestendige zorgrelatie. Omgekeerd vragen de aan het woord zijnde leden welke gevolgen dit initiatief heeft voor de ouder die het kind erkent, maar niet zit te wachten op automatisch ouderlijk gezag. Graag ontvangen deze leden een reactie.
Kunnen de initiatiefnemers voor de leden van de ChristenUnie-fractie aangeven hoe dit initiatiefwetsvoorstel uitwerkt in de volgende situaties:
– Een minderjarige moeder zonder een meerderjarigheidsverklaring en een minderjarige danwel meerderjarige vader,
– Een minderjarige moeder met een meerderjarigheidsverklaring en een minderjarige danwel meerderjarige vader,
– Wanneer het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld,
– Als de minderjarige danwel meerderjarige moeder van het kind geen toestemming geeft om het kind te erkennen en de rechter wordt gevraagd om vervangende toestemming?
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de mogelijkheid van geregistreerd partnerschap nog wel gewenst is als dit initiatiefwetsvoorstel zou worden aangenomen. Is die optie niet overbodig?
Artikel 252
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regeling van dit wetsvoorstel inzake artikel 251a zich precies verhoudt tot de bestaande regeling in artikel 252. Is dat artikel nog wel nodig als dit initiatiefwetsvoorstel van kracht zou worden?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34605-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.