Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34589-(R2077) nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34589-(R2077) nr. A |
Vastgesteld 28 februari 2017
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben daarbij nog een aantal vragen.
De SP-fractieleden zijn groot voorstander van het snel en efficiënt uitvoeren van de Overeenkomst van Parijs. Zij zijn ervan overtuigd dat dit ook tot de mogelijkheden behoort, en wellicht nog sneller kan dan tot nu toe wordt gedacht of beoogd. De fractieleden van de SP hebben slechts nog een enkele vraag aan de regering.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Volgens de memorie van toelichting is de Overeenkomst van Parijs een verdrag binnen het kader van het op 9 mei 1992 te New York tot stand gekomen Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.2 3 Kan de regering aangeven hoeveel Nederlands belastinggeld er sinds het in 1992 tot stand komen van dit Raamverdrag is uitgegeven in het kader van dit Raamverdrag? Kan de regering aangeven welke concrete effecten op het klimaat deze uitgaven in de afgelopen 25 jaar hebben gehad?
De memorie van toelichting stelt: «Vóór 2025 moet de Conferentie van de Partijen bij de Overeenkomst, uitgaande van de eerder afgesproken USD 100 miljard als basis, een nieuw kwantitatief doel voor klimaatfinanciering hebben vastgesteld. Bij de vaststelling van dit nieuwe doel moet rekening worden gehouden met de behoeften en prioriteiten van ontwikkelingslanden.»4 Kan de regering aangeven op basis waarvan deze behoeften en prioriteiten worden bepaald, en op welke wijze de besluitvorming hierover plaats zal vinden?
De memorie van toelichting stelt voorts: «Nederland heeft zowel binnen de EU als tijdens de internationale onderhandeling sterk ingezet op het geven van een podium aan niet-statelijke actoren bij de onderhandelingen en op het versterken van hun rol bij de aanpak van klimaatverandering en het behalen van de 2°C-doelstelling.»5 Welke «niet-statelijke actoren» betreft dit concreet? Op welke wijze is aan hen een podium geboden? Hoe is de keus voor deelname van specifieke actoren tot stand gekomen, wie heeft hierover besloten en op grond van welke criteria? Zijn alle verzoeken voor deelname gehonoreerd? Zo niet, van welke belangstellende actoren niet, en waarom? Zijn betrokken actoren door de Nederlandse overheid voor dit doel gefaciliteerd of gesubsidieerd? Zo ja, graag een volledig overzicht van bedragen per organisatie.
In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering: «De regering gaat ervan uit dat de bepalingen van de Overeenkomst van Parijs geen rechtstreekse werking in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet toekomt en dat «derden», natuurlijk of rechtspersonen niet direct rechten aan de Overeenkomst kunnen ontlenen.»6 Kan de regering nader onderbouwen waarop zij dit uitgangspunt baseert? Acht de regering goedkeuring van deze Overeenkomst nog steeds wenselijk indien er wél sprake zou zijn van rechtstreekse werking? Kan zij duiden hoe verstrekkend de werking van de Overeenkomst van Parijs mogelijk is ten opzichte van toekomstige wet- en regelgeving en overheidsbesluiten (anders dan milieunormen), in de situatie dat derden een beroep kunnen doen op onverenigbaarheid daarmee met de Overeenkomst, bijvoorbeeld bij het vernietigen van een tracébesluit vanwege onverenigbaarheid met de Overeenkomst?
Voorts stelt de regering in de nota naar aanleiding van het verslag: «Het is denkbaar dat de Overeenkomst een rol kan spelen bij de invulling van open nationale normen door de rechter, die kan toetsen of door de overheid gestelde milieunormen voldoende in lijn zijn met de doelen van mondiale milieuverdragen, waaronder de Overeenkomst van Parijs. De wijze waarop dat zal gebeuren is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de rechter. De uitkomst van het hoger beroep inzake de Urgenda zaak kan hier meer duidelijkheid over geven.»7 Kan de regering aangeven of zij, door op voorhand zoveel betekenis toe te kennen aan de uitspraak over de Urgenda-zaak, geen ruimte meer ziet voor haar eigen rol als medewetgever in dit kader?
Op pagina 7 van de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering: «De landen hebben geen verdeelsleutel opgesteld voor de «100 miljard». De door uw Kamer aan de Algemene Rekenkamer verzochte berekening van de Nederlandse «fair share» hierin kwam uit op EUR 1,2 miljard.»8 Aangezien er geen verdeelsleutel is opgesteld, kan de regering aangeven op basis van welke grondslagen de Nederlandse bijdrage wordt vastgesteld? Kan een overheidsbijdrage van een bepaalde hoogte op enigerlei wijze worden verplicht op basis van de Overeenkomst van Parijs? Zo ja, hoe en door wie? Kan de Nederlandse overheid verplicht worden om de bijdrage tot een bepaald niveau aan te vullen indien de bijdrage uit private middelen achterblijft? Zo ja, wat is daarvoor de maatstaf?
In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering verder: «De Overeenkomst van Parijs maakt geen onderscheid in verplichtingen voor ontwikkelde en ontwikkelingslanden, met één uitzondering: de verplichting voor ontwikkelde landen om de ontwikkelingslanden financieel te ondersteunen bij de uitvoering van hun klimaatplannen. De ontwikkelde landen zijn (volgens de definitie van UNFCCC, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering): Australië, Oostenrijk, Wit-Rusland, België, Bulgarije, Canada, Cyprus, Kroatië, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Monaco, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oekraïne, Polen, Portugal, Roemenië, Russische Federatie, Slowakije, Slovenië, Spanje, Zweden, Zwitserland, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten. Alle andere landen worden door UNFCCC aangemerkt als ontwikkelingslanden.»9 Kan de regering aangeven op basis van welke criteria de status van «ontwikkeld land» gebaseerd is? Aangezien «alle andere landen» worden aangemerkt als «ontwikkelingslanden», worden dan op basis van de Overeenkomst van Parijs schatrijke landen als de Golfstaten, Saudi-Arabië of Brunei aangemerkt als ontwikkelingslanden? Kan dit op basis van de Overeenkomst betekenen dat de «ontwikkelde» landen ook verplicht worden om dergelijke landen financieel te ondersteunen bij de uitvoering van klimaatplannen? Betekent dit eveneens dat bijvoorbeeld voor de rijke Golfstaten – die wél verdragspartner zijn ̶ de verplichting niet geldt om financiële ondersteuning te leveren? Hoe beoordeelt de regering een dergelijke uitzonderingspositie?
Kan de regering gedetailleerd schetsen welke mogelijkheden er zijn om indien gewenst de Overeenkomst als Nederland op te zeggen? Kan zij daarbij ook de procedure duidelijk aangeven, met inachtneming van de verbondenheid met het Europese kader?
Kan de regering nader in gaan op het bericht10 dat sprake is van manipulatie van de datasets van het Amerikaanse National Oceanic and Atmospheric Administration (NOAA), waar de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs mede op gebaseerd zijn? Ziet de regering, gelet op de onthullingen, deze datasets nog steeds als betrouwbaar en welke consequenties ziet zij ten aanzien van de Overeenkomst?
Kan de regering nader onderbouwd reageren op het gegeven dat sinds 1998 geen sprake meer is van temperatuurstijging, ondanks een hogere CO2-uitstoot? Hoe duidt zij de in dit kader reeds weerlegde «verklaringen»11 en – mede door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) – aangepaste data? Kan de regering in het licht van de Overeenkomst van Parijs nader ingaan op de in de bron genoemde punten?
Hoe beziet de regering de noodzaak van de Overeenkomst van Parijs gelet op de constatering van professor Salomon Kroonenberg dat de zeespiegel niet sneller stijgt dan vroeger?12
Kan de regering aangeven hoe het voornemen van verdragspartner Japan om 45 nieuwe kolencentrales te bouwen13, zich verhoudt tot de Overeenkomst van Parijs en hoe weegt zij dit in het kader van de uitvoerbaarheid van de Overeenkomst ten opzichte van het zeer beperkte aantal kolencentrales in Nederland?
Hoe duidt de regering de reactie van een Harvard-astrofysicus die na 1.000 wetenschappelijke papers, in 3 jaar tijd geschreven en die de CO2-mythe afwijzen, tot de conclusie kwam dat het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) zich zou moeten schamen?14
Nederland stoot 0,35% uit van de wereldwijde CO2-uitstoot, de Verenigde Staten 14%. De nieuwe Amerikaanse president, Trump, lijkt een einde te gaan maken aan het CO2-beleid en is voornemens de Overeenkomst van Parijs op te zeggen. Hoe zinvol is het dan om voor dat steeds kleiner wordend aandeel van Nederland vele miljarden aan belastinggeld uit te geven?
De Afdeling advisering Raad van State stelt in haar advies: «Uit de toelichting blijkt niet dat de regering zich rekenschap heeft gegeven van de uitzonderlijke omvang van de uitvoeringsverplichtingen die het verdrag voor Nederland in beleidsmatige, maar ook in financiële zin met zich brengt.»15 Om de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel in het licht van de uitzonderlijke omvang van de uitvoeringsverplichtingen te kunnen beoordelen, is het relevant inzicht te verkrijgen in de huidige stand van zaken. Mede gelet op dit advies van de Afdeling advisering Raad van State hebben de PVV-fractieleden het verzoek aan de regering om concreet op de volgende aspecten in te gaan:
− Bij alle MEP16-, SDE17- en SDE+18-projecten, separaat per project en per projectgroep ingedeeld en opgeteld (wind op land, wind op zee, biomassa, et cetera) de volgende gegevens in een spreadsheet vermelden:
* soort project, geïnstalleerd vermogen, gesocialiseerde kosten voor aansluiting op het hoogspanningsnet, looptijd subsidieregeling, de gedurende de subsidielooptijd geschatte productie (MWh / GJ), de CO2-besparing (ton) en (maximaal) toegekend / uitgekeerd subsidiebedrag via welke regeling(en)
* in geval van postcoderoosregelingen dezelfde kengetallen, maar dan in plaats van de subsidiebeschikkingen het volgende: aantal deelnemers regeling en het daarmee gepaard gaande «voordeel» voor het totaal aantal deelnemers per project;
− Salderingsregeling: de per jaar in totaal aantal teruggeleverde elektriciteit (MWh) en het daarbij behorende belastingen- en heffingenvoordeel voor alle deelnemers in totaal, en de daarbij behorende CO2-besparing (ton);
− Fiscaal voordeel elektrisch rijden: belastingvoordeel in totaal voor hybride- en geheel elektrisch aangedreven voortuigen per jaar, en de daarbij behorende CO2-besparing (ton);
− Energie Investeringsaftrek (hierna: EIA): belastingvoordeel in totaal per jaar voor de deelnemers;
− De in totaal dankzij de MEP-, SDE- en SDE+-, salderings-, postcoderoos-, EIA- en andere klimaat/ duurzame energiedoelstellingsmaatregelen bespaarde CO2 en de totale kosten en belastingvoordelen tot en met 2016, en de verwachting voor de komende jaren;
− De temperatuurreductie van de totale CO2-reductie, op basis van het door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gebruikte model in de Kamerbrief inzake het hoger beroep in de Urgenda-zaak19.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vaak wordt ruimte «vol» gemaakt. Bijvoorbeeld bij de uitstoot van fijnstof en stikstof. Nederland koerst niet op een zo laag mogelijke uitstoot, maar neemt maatregelen om maar net onder de maximale drempel te blijven. De regering voert dan bijvoorbeeld een hogere snelheidslimiet van 130 kilometer per uur (in plaats van 120 kilometer per uur) in die vooral gevoelsmatig werkt: «gewoon, omdat het kan». Kan zij aangeven of Nederland sneller aan de voorwaarden van de Overeenkomst van Parijs kan voldoen? En kan zij uitleggen waarom gekoerst wordt op het «vol maken» van de ruimte, in plaats van sneller toe te werken naar het behalen van de doelstelling?
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 24 maart 2017.
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, Sent
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, De Boer
Samenstelling:
Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Schrijver (PvdA), Sent (PvdA) (voorzitter), Vos (GL), Kops (PVV), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Dijk (SGP), Don (SP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD) (vicevoorzitter), Van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Meijer (SP), Pijlman (D66), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Verheijen (PvdA), Klip-Martin (VVD).
http://www.platts.com/latest-news/coal/sydney/japan-plans-to-build-45-new-coal-power-plants-27762428.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34589-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.