34 588 Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijzigingen van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..)

Nr. 9 AMENDEMENT VAN HET LID VERHOEVEN

Ontvangen 21 december 2016

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: in ieder geval.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze betrokken Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van een door hem verleende toestemming als bedoeld in het tweede lid en zendt daarbij het oordeel van de toetsingscommissie, bedoeld in artikel 36. Deze gegevens kunnen ter vertrouwelijke kennisneming aan een of beide kamers der Staten-Generaal worden medegedeeld.

  • 4. Onze betrokken Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van een nieuwe specifieke technische toepassing van een bijzondere bevoegdheid als bedoeld in paragraaf 3.2.5, indien deze toepassing een substantiële en vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan opleveren. Deze gegevens kunnen ter vertrouwelijke kennisneming aan een of beide kamers der Staten-Generaal worden medegedeeld.

II

In artikel 32, tweede lid, wordt na «verleende toestemming als bedoeld in de artikelen» ingevoegd: 25, tweede lid,.

III

In artikel 36, eerste lid, wordt na «van een bevoegdheid als bedoeld in de artikelen» ingevoegd: 25, tweede lid,.

Toelichting

Een inlichtingen- en veiligheidsdienst begeeft zich op een lastig raakvlak tussen het waarborgen van nationale en persoonlijke veiligheden en het respecteren van persoonlijke levenssferen. Een belangrijk element in het vinden van die balans is de kenbaarheid van de bevoegdheden die zo’n dienst heeft. Dat helpt tegelijkertijd ook in het waarborgen van het maatschappelijk draagvlak voor de door de dienst verrichtte activiteiten. Het is dan ook goed dat in het wetsvoorstel expliciet wordt vastgelegd uit welke informatiebronnen de diensten gegevens kunnen verzamelen: (i) voor een ieder toegankelijke informatiebronnen, (ii) informatiebronnen waarvoor aan de dienst een recht op kennisneming is verleend, (iii) de raadpleging van informanten als bedoeld in artikel 39, (iv) de uitoefening van bijzondere bevoegdheden als bedoeld in paragraaf 3.2.5 van het wetsvoorstel en (v) in het kader van samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en met andere instanties. Die opsomming wordt echter teniet gedaan door (in artikel 25, eerste lid) te stellen dat ze hier «in ieder geval» toe bevoegd zijn. Daarmee wordt geïmpliceerd dat er op grond van het eerste lid ook niet-expliciet benoemde bevoegdheden zijn, bevoegdheden waarover de toelichting bovendien niet spreekt. Hoewel het tweede lid al zodanig gelezen kan worden dat gebruik daarvan niet zonder ministeriële toestemming kan, lijkt het de indiener beter met dit amendement te regelen dat deze zinsnede wordt geschrapt, zodat er geen twijfel over bestaat dat voor die impliciet in het eerste lid bedoelde informatiebronnen altijd ministeriële toestemming nodig is.

Verder dient op grond van het tweede lid ministeriële toestemming verleend te worden, op verzoek van het hoofd van de dienst, om gegevens te verzamelen uit andere informatiebronnen dan (expliciet) genoemd in het eerste lid. Daarmee zou de wetgever aan de uitvoerende macht (en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) een carte blanche geven om informatie te verzamelen uit welke informatiebron dan ook. Dat acht de indiener onwenselijk. Daarom regelt dit amendement eveneens dat de toestemming getoetst wordt door de toetsingscommissie inzet bevoegdheden en dat de betrokken Minister het parlement onverwijld in kennis stelt van een verleende toestemming en daarbij het oordeel van de toetsingscommissie zendt. Zo nodig kan dit vertrouwelijk geschieden.

Tot slot acht de indiener het onwenselijk als binnen de technologisch neutraal geformuleerde bijzondere bevoegdheden mogelijkheden nieuwe toepassingen ontstaan die een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen opleveren. Die toepassingen zijn immers geen onderwerp van parlementair debat geweest. Zo signaleerde de CTIVD onder de huidige wet al dat de AIVD een dergelijke toepassing gevonden had (zie toezichtsrapport nummer 46, pagina 17), waarover zij niet in het openbaar konden rapporteren (maar wel via de geheime bijlage die aan de CIVD werd voorgelegd). Daarom regelt dit amendement in de laatste plaats dat de betrokken Minister het parlement onverwijld in kennis stelt van een nieuwe specifieke technische toepassing van een bijzondere bevoegdheid als bedoeld in paragraaf 3.2.5, indien deze toepassing een substantiële en vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan opleveren. Ook deze kennisgeving kan zo nodig vertrouwelijk plaatsvinden.

Verhoeven

Naar boven