34 588 Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..)

Nr. 44 AMENDEMENT VAN HET LID VOORTMAN

Ontvangen 8 februari 2017

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De diensten zijn bevoegd tot het verrichten van DNA-onderzoek op basis van celmateriaal op voorwerpen ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van een persoon. Het DNA-onderzoek vindt plaats met het oog op vergelijking van DNA-profielen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het verzoek om toestemming, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan door het hoofd van de dienst en bevat in aanvulling op hetgeen is bepaald in artikel 29, tweede lid, een nauwkeurige omschrijving van het celmateriaal, waaronder begrepen het voorwerp met daarop mogelijk celmateriaal, waaraan het onderzoek wordt verricht alsmede de wijze waarop dit is verkregen.

3. In het zesde lid vervallen de tweede en derde volzin.

4. Het zevende lid, eerste volzin, komt te luiden: Indien het door of ten behoeve van de dienst vervaardigde DNA-profiel niet onmiddellijk leidt tot de vaststelling van de identiteit van een persoon, kan het DNA-profiel worden bewaard tot het moment dat de identiteit is vastgesteld, tenzij daarmee een bewaartermijn van vijf jaren wordt overschreden.

5. Aan het zevende lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het DNA-profiel wordt terstond vernietigd op het moment dat de identiteit van een persoon is vastgesteld dan wel wanneer de bewaartermijn is verstreken.

Toelichting

Dit amendement regelt dat geen aparte DNA-databank zal worden aangelegd door de veiligheidsdiensten. De indiener is van mening dat de noodzakelijkheid hiervan onvoldoende is beargumenteerd. Zij volgt hierin het oordeel uit het Privacy Impact Assessment door TNO. Het invoeren van een aparte DNA-databank weegt niet op tegen de verregaande inbreuk die hiermee wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft er eerder op gewezen dat door de opslag van DNA-profielen niet alleen de privacy van personen waar een verdenking op rust wordt geschaad, maar ook die van de familie van deze persoon door de mogelijkheid van verwantschapsonderzoek.

Momenteel wordt artikel 22 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 zo uitgelegd dat de diensten DNA-materiaal mogen verwerken, daarbij bijvoorbeeld gebruikmakend van de forensische DNA-bank, maar dat het de diensten niet is toegestaan een eigen DNA-databank aan te leggen. De CTIVD heeft de AIVD in het voorjaar van 2015 op de vingers getikt voor het onrechtmatig bijhouden van een DNA-databank. De indiener is van mening dat DNA-onderzoek door middel van gebruikmaking van de forensische DNA-databank voldoende moet zijn. Een aparte DNA-bank voor de diensten vergroot het risico op zogenaamde «function creep»; het steeds zoeken naar nieuwe toepassingen van de DNA-databank.

Met dit amendement wordt geregeld dat de diensten alleen DNA-materiaal mogen bewaren voor zover dit nodig is ten behoeve van identificatie van mogelijke «targets», waarbij het DNA-materiaal wordt vernietigd nadat de identificatie heeft plaatsgevonden.

Voortman

Naar boven