34 583 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 en van verordening nr. 600/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 december 2017

Hierbij bied ik u aan de nadere memorie van antwoord met betrekking het wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (34 583). Ik hoop dat de vragen van de leden van de vaste commissie voor Financiën van uw Kamer hiermee afdoende zijn beantwoord en dat de verdere behandeling van het wetsvoorstel spoedig kan plaatsvinden, zodat de voorschriften van de richtlijn vanaf 3 januari 2018 in Nederland kunnen worden toegepast en beleggers kunnen profiteren van het hogere beschermingsniveau dat de richtlijn hen biedt.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde nadere vragen. De regering hoopt dat met deze nadere memorie van antwoord de vragen van de vaste commissie voor Financiën afdoende beantwoord zijn en dat de verdere behandeling van het wetsvoorstel spoedig kan plaatsvinden, zodat de voorschriften van de richtlijn vanaf 3 januari 2018 in Nederland kunnen worden toegepast en beleggers kunnen profiteren van het hogere beschermingsniveau dat de richtlijn hen biedt.

De leden van de fractie van D66 vragen in het kader van de eisen die de richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID II)1 aan leden van het leidinggevend orgaan van een beleggingsonderneming stelt naar de verhouding met vergelijkbare eisen uit de richtlijn kapitaalvereisten.2 Meer concreet vragen deze leden hoe zij de passage uit het voorgestelde artikel 4:9.0a, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dienen te interpreteren. Deze bepaling stelt namelijk dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) leden van het bestuur van een beleggingsonderneming die significant is toestemming kan verlenen om een extra niet-uitvoerende bestuursfunctie te vervullen dan op grond van Art. 91, derde tot en met vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten is toegestaan.

Artikel 9, eerste lid, van MiFID II bepaalt dat beleggingsondernemingen dienen te voldoen aan (onder meer) artikel 91 van de richtlijn kapitaalvereisten. Laatstgenoemd artikel stelt onder andere regels met betrekking tot het aantal functies dat een lid van het leidinggevend orgaan mag uitoefenen. Artikel 9, tweede lid, van MiFID II voorziet in de mogelijkheid voor toezichthouders om een lid van een leidinggevend orgaan van een beleggingsonderneming, in afwijking van de norm opgenomen in artikel 91 van de richtlijn kapitaalvereisten, toestemming te geven een additionele niet-uitvoerende bestuursfunctie te bekleden. De verwijzing in artikel 4:9.0a Wft (dat artikel 9, tweede lid, van MIFID II implementeert) naar artikel 91, derde tot en met vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten betreft derhalve de verwijzing naar de inhoudelijke norm waarvan met toestemming van de AFM afgeweken mag worden. Overigens voorziet de richtlijn kapitaalvereisten in artikel 91, zesde lid, in dezelfde uitzonderingsmogelijkheid die in artikel 9, tweede lid, van MiFID II is opgenomen. Het enige verschil tussen artikel 91, zesde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten en artikel 9, tweede lid, van MiFID II is dat op grond van MiFID II de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) op de hoogte moet worden gesteld van de toestemming in plaats van de Europese Bankautoriteit (EBA).

Verder geven de leden van de fractie van D66 aan dat in sommige beroepsgroepen het rendement op menselijk kapitaal sterk positief is gecorreleerd met de beurs, terwijl dat in andere beroepsgroepen minder het geval is. In dat kader vragen deze leden of ik bereid ben ervoor zorg te dragen dat de AFM en de financiële sector bij het opstellen van het klantprofiel en het daarop gebaseerde beleggingsadvies rekening gaan houden met de wijze waarop de klant zijn menselijk kapitaal heeft belegd.

Op grond van artikel 4:23 van de Wft dient een adviseur een zo volledig mogelijk beeld van de cliënt te hebben. Hiertoe dient hij onder meer informatie in te winnen bij de cliënt over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling en risicobereidheid. Het inwinnen van informatie met betrekking tot het beroep van de cliënt is voor het vormen van een goed klantbeeld ook van belang. Het beleggingsadvies dient te passen bij het beeld van de cliënt dat de adviseur zich mede op basis van de hiervoor bedoelde informatie heeft gevormd. Op grond van de Wft dient de samenstelling van een geadviseerde beleggingsportefeuille geschikt te zijn voor de desbetreffende cliënt. De AFM houdt doorlopend toezicht op de geschiktheid van de beleggingsadviezen. De AFM geeft in haar leidraad «De klant in beeld» adviseurs handvatten om beter inzicht te krijgen in de klantsituatie.3 In de leidraad wordt het beroep van de klant als belangrijk element gezien om een goed klantbeeld te vormen. Ik zal de AFM vragen in haar toezicht op de invulling van het klantprofiel en de beoordeling van de kwaliteit van advies aandacht te besteden aan het uitvragen van specifieke klantkenmerken, zoals de werksituatie van een klant. Daarnaast zal ik de AFM vragen om in haar toezicht rekening te houden met de noodzaak om voldoende diversificatie aan te brengen in beleggingsportefeuilles van individuele klanten.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Richtlijn 2014/65/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU (herschikking) (PbEU 2014, L 173).

X Noot
2

Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2103 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176).

Naar boven