34 579 (R2076) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; ‘s-Gravenhage, 9 juni 2015

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 19 oktober 2016.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 18 november 2016.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2016

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 9 juni 2015 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2015, nr. 103).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 21 oktober 2016 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

In 2011 hebben de eerste besprekingen plaatsgevonden om te komen tot een verdrag betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Tijdens het vervolg op deze besprekingen in november 2014 werd tussen de delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden en van de VAE overeenstemming bereikt over de verdragstekst.

Voor een effectief douaneoptreden in de aanzienlijke handelsstromen tussen de VAE en het Europese deel van Nederland en een betere bestrijding van internationale fraude in zijn algemeenheid is het nodig te komen tot een versterkte samenwerking tussen de douaneadministraties van de landen binnen het Koninkrijk en de VAE. Via de VAE (met name Dubai en Abu Dhabi) lopen bovendien belangrijke vervoers- en handelsstromen van en naar het Midden-Oosten en Azië. Het onderhavige verdrag beoogt een bilateraal kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan krijgen. Voor Nederland is het Verdrag in het bijzonder van belang om samenwerking mogelijk te maken in de rechtshandavingstaken van de douane, onder andere in de sfeer van verboden, beperkingen en maatregelen van toezicht ten aanzien van bepaalde goederen (onder andere verdovende middeleln en psychotrope stoffen).Het verdrag biedt de douanediensten van het Koninkrijk verder de mogelijkheid om essentiële informatie uit te wisselen met de douane van de VAE. Het is voor de VAE het eerste douaneverdrag met een EU lidstaat.

Wat betreft opzet en bewoording is het verdrag goeddeels gebaseerd op een modelverdrag dat is ontwikkeld door de Wereld Douane Organisatie (WDO)1. Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo wordt dit WDO modelverdrag als basis gebruikt voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

Het verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Het is voor de VAE het eerste verdrag waarbij informatie-uitwisseling wordt geregeld. Voor de bepalingen hieromtrent is in essentie niet afgeweken van de gebruikelijke bepalingen in andere bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. Wat wel anders is ten opzichte van andere bilaterale verdragen, is dat de bepalingen over informatie-uitwisseling een plaats in het verdrag zelf hebben gekregen, in plaats van in een bijlage. Dit maakt juridisch geen verschil omdat de bijlagen bij de eerdere verdragen een integrerend deel van die verdragen uitmaken.

Bilaterale verdragen betreffende de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken worden van oudsher, waar de wederpartij daarmee instemt, mede gesloten voor de Caribische delen van het Koninkrijk. De Caribische landen hebben aangegeven initiële medegelding te wensen voor dit type verdragen. Voor Caribisch Nederland is de lijn van medegelding voortgezet. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen douaneautoriteiten in Europees Nederland en hun collega’s in Caribisch Nederland, waarbij ook de uitvoering van de verdragen aan de orde komt.

Het verdrag bevat naar het oordeel van de regering twee bepalingen die als een ieder verbindend aangemerkt zouden kunnen worden. Artikel 2, vijfde lid, zou in die zin een ieder verbindend kunnen zijn dat het bepaalt dat geen recht aan het verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling te beletten. Verder zou artikel 18, vijfde lid, houdende het recht van de persoon, wiens persoonsgegevens aan de andere partij worden verstrekt, om op verzoek te worden ingelicht over de omtrent hem aanwezige persoonsgegevens en over het beoogde gebruik ervan, eventueel dat karakter kunnen hebben.

2. Europese Unie

Dit verdrag heeft mede tot gevolg dat het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk nog doelmatiger de verplichtingen die de EU oplegt, kan uitvoeren in overeenstemming met het Unierecht. Er bestaat reeds administratieve samenwerking tussen de EU en de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC) waarvan de VAE deel uitmaken. Onderhavig verdrag staat niet in de weg aan de verplichtingen die voortvloeien uit overeenkomsten tussen de EU en de GCC waarin de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten is geregeld. Dit volgt uit artikel 2, derde lid, van het verdrag.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Onder de term «douaneadministratie» wordt verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit die belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in het verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. Voor het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk geldt dat de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de diensten zijn die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het verdrag. Ook andere diensten met specifieke controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het verdrag betrokken zijn. Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk tegen te gaan, zal het Douane Informatie Centrum (DIC) te Rotterdam worden aangewezen als centraal aanspreekpunt.

Voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten geldt ook dat diverse instanties, belast met de tenuitvoerlegging van de douanewetgeving, onderscheidenlijk de invordering van douanevorderingen, voor samenwerking in het kader van het verdrag betrokken kunnen worden. Voor Aruba zal de Directeur van het Departement der Invoerrechten en Accijnzen worden aangewezen als centraal aanspreekpunt, voor Curaçao de Douane Curaçao en voor Sint Maarten de Dienst Douane ressorterend onder het Ministerie van Justitie.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douaneadministratie», in het verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

  • a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

  • b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;

  • c. anti-dumpingrechten;

  • d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens opgenomen, die is ontleend aan artikel 2, onderdeel a, van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens ( Trb. 1988, 7). De overige definities betreffen termen die in het onderhavige verdrag regelmatig worden gebruikt.

Artikel 2 (Reikwijdte van het verdrag)

Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit laatste betreft, moet voor het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk met name worden gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak. Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L 82). Op basis van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van het derde lid van het onderhavige artikel 2 van het verdrag onder meer rekening gehouden met (toekomstige) verplichtingen van het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk op het terrein van de wederzijdse administratieve bijstand onder verdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie. Daarbij valt te denken aan de op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties (Trb. 1998, 174, ook wel bekend als Napels II), Verder bestaan er diverse bilaterale verdragen met andere Europese landen die door de toetreding van die landen tot de EU aan belang hebben ingeboet maar onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden.De VAE zal op de hoogte worden gesteld wanneer in Europees kader informatie wordt doorgegeven. Ook omgekeerd zal dit zich voor kunnen doen wanneer de – thans nog beperkte – douanesamenwerking binnen de GCC zich verder ontwikkelt.

Het verdrag bevat een groot aantal bepalingen die de uitwisseling en het gebruik van gegevens beheersen. Zo mag de in het kader van het verdrag verstrekte informatie niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor zij verstrekt is (artikel 2.lid 1). In het vierde lid van artikel 2 is bepaald dat het verdrag niet kan worden gebruikt voor zover het gaat om rechtshulp of waar andere autoriteiten dan de douaneadministratie over de gevraagde informatie beschikken. Slechts bij uitzondering en met uitdrukkelijke toestemming van de verstrekkende douaneadministratie kan hiervan op basis van artikel 16 worden afgeweken. Van het verlenen van gevraagde bijstand kan worden afgezien op grond van de weigeringgronden genoemd in artikel 19, lid 1. Het gaat daar om inbreuken op substantiële nationale belangen of in gevaar brengen van legitieme handels- of beroepsbelangen.

Het gaat bij in het kader van dit verdrag uit te wisselen informatie voornamelijk over gegevens met betrekking tot goederen aangezien dit het primaire aandachtsgebied van de douane is. Maar er kunnen ook persoonsgegevens op basis van het verdrag worden uitgewisseld waarvoor in artikel 18 de ook bij andere douaneverdragen gebruikelijke minimumwaarborgen zijn voorzien. In de VAE wordt gewerkt aan wetgeving op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens.die vergelijkbaar is met de Europese normen.

Wanneer, bij eventuele toekomstige deling van de gegevens in het bredere kader van de Gulf Cooperation Council, het vermoeden bestaat dat niet aan de in het verdrag omschreven waarborgen voldaan kan worden, zal de gevraagde informatie niet worden verstrekt.

De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (tweede lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vierde lid) dat het verdrag voorziet in het verlenen van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen.

Ook kan bijstand worden verleend ten behoeve van de invordering van bedragen die verschuldigd zijn aan de douane. Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte administratie aan welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden.

Artikel 3 (Informatie voor de toepassing en handhaving van de douanewetgeving)

Deze bepaling regelt het verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en personen die zijn betrokken bij inbreuken op de douanewetgeving. Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie, ten behoeve van risicoanalyses, behoort tot de geboden mogelijkheden van samenwerking in het kader van het verdrag.

Artikel 4 (Informatie met betrekking tot inbreuken op de douanewetgeving)

Partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over activiteiten die (kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied van de andere partij.

In geval van een ernstige aantasting van de economie, de volksgezondheid, inclusief de veiligheid van de internatonale goederenketen, of een ander vitaal belang van partijen, zal zo mogelijk de ene partij onverwijld, op eigen initiatief de andere partij infomeren.

Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de invoer of uitvoer van goederen)

Deze bepaling bevat een uitwerking met betrekking tot de situatie waarin geen zekerheid bestaat of goederen op rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd en, waar van toepassing, onder welke douaneregeling zij zijn gebracht.

Artikel 6 (Automatisch verstrekken van informatie)

Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 21 van het verdrag kunnen de douaneadministraties afspreken dat zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden.

Die automatische uitwisseling dient uiteraard beperkt te blijven tot informatie die verstrekt mag worden op basis van één van de artikelen van het verdrag.

Artikel 7 (Vooraf verstrekken van informatie)

De douaneadministraties kunnen nadere afspraken maken over het verschaffen van informatie over goederenzendingen voordat deze in het grondgebied van de andere partij aankomen. Deze afspraken dienen overeenkomstig artikel 21 van het verdrag te worden vastgesteld.

Artikel 8 (Technische bijstand)

De in dit artikel geregelde technische bijstand voorziet in de mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het leren van elkaars werkwijzen alsmede in het kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. De uitwisseling bevordert de samenwerking van beide douaneadministraties en kan tevens een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van de douaneprocedures, risico management, het gebruik van technische controle-instrumenten en bestuurlijke en administratieve organisatie.

Artikel 9 (Invordering van douanevorderingen)

In dit artikel is de mogelijkheid voorzien van daadwerkelijke bijstand bij de invordering. Deze bijstand ziet ingevolge artikel 1, onderdeel b, op de rechten waarop het verdrag van toepassing is. Nadere regels voor de toepassing van het artikel zullen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 21 van het verdrag.

Artikel 10 (Toezicht en informatie)

De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, bijzonder toezicht wordt gehouden op de daarbij betrokken goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen ten behoeve van de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij.

Artikel 11 (Deskundigen en getuigen)

Op verzoek kan de aangezochte douaneadministratie haar functionarissen machtigen om ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als deskundige of getuige te verschijnen in een gerechtelijke of administratieve procedure op het grondgebied van de verzoekende verdragsluitende partij.

Artikel 12 (Toezending van verzoeken)

Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek. Tevens wordt bepaald dat de informatie alleen mag worden verstrekt aan aangewezen ambtenaren, onder verwijzing naar de nadere regelingen tussen de douaneadministraties op basis van artikel 21 van het verdrag.

Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals originele documenten) verzoeken indien kopieën niet volstaan. Dergelijke informatie dient bovendien zo spoedig mogelijk te worden teruggezonden. Rechten van de aangezochte administratie of van derden ter zake worden geëerbiedigd.

Artikel 13 (Vergaren van informatie)

Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de douane van de VAE, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede lid, van het verdrag) bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.

Artikel 14 (Douaneonderzoek)

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen op elkaars grondgebied bij het doen van onderzoek. Hier is voor gekozen omdat een onderzoek kan worden versneld indien functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie, dan wel aanwezig zijn bij onderzoeken. Van die mogelijkheid zal vooral gebruik worden gemaakt bij onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen tussen de VAE en een van de landen binnen het Koninkrijk.

Het tweede lid van dit artikel voorziet tevens in de mogelijkheid van de aanwezigheid van douanefunctionarissen van de verzoekende partij op het grondgebied van de aangezochte partij op verzoek van laatstgenoemde. Daarbij kunnen beperkingen worden gesteld door de aangezochte partij.

Artikel 15 (Bepalingen ten aanzien van bezoekende functionarissen)

Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij gebruik kan worden gemaakt. Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als de functionarissen van de andere partij.

Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren.

Artikel 16 (Gebruik van informatie)

Aangezien de in het verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts worden gebruikt voor de doeleinden van het verdrag. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.

Artikel 17 (Vertrouwelijk karakter van informatie)

Dit artikel bepaalt dat in het land waar de informatie wordt ontvangen, deze informatie vertrouwelijk dient te worden behandeld. Voorts moet voor deze informatie aldaar hetzelfde niveau van bescherming gelden als voor soortgelijke informatie krachtens het nationale recht het geval is.

Artikel 18 (Persoonsgegevens)

Dit artikel bepaalt dat het verstrekken van persoonsgegevens dient te geschieden overeenkomstig de regelgeving van elk van de verdragsluitende partijen en is onderworpen aan diverse bepalingen zoals opgenoemd in de punten 1 tot en met 10. Deze met het Koninkrijk overeengekomen tekst zal door de VAE als basis dienen in de onderhandelingen over douaneverdragen met andere EU lidstaten.

Artikel 19 (Uitsluitingsgronden)

Dit artikel bevat de gronden waarop kan worden afgezien van het verlenen van bijstand, de gronden waarop het verlenen van bijstand afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden en de gronden waarop, in voorkomend geval, de bijstand kan worden uitgesteld. Van de kant van het Koninkrijk zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen bijstand worden verleend als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint Maarten al onderwerp is geweest van een strafvervolging. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een strafvervolging voor hetzelfde feit te beginnen. De redenen van het afzien of uitstellen van de bijstand dienen aan de andere partij te worden medegedeeld.

Artikel 20 (Kosten)

De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het verdrag gemaakte kosten (eerste lid). Uitzondering daarop zijn de kosten van tolken en experts. Deze worden door de verzoekende partij gedragen (tweede lid). Het derde lid bepaalt ten slotte dat partijen in overleg treden over de kostenverdeling wanneer aanmerkelijke kosten of kosten van buitengewone aard gemaakt worden bij de uitvoering van een verzoek.

Artikel 21 (Uitvoering en toepassing van het verdrag)

De douaneadministraties maken ter regeling van de praktische aspecten bij de uitvoering van het verdrag nadere afspraken.

Artikel 22 (Territoriale toepassing)

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het verdrag voor het gehele Koninkrijk gelden.

Artikel 2, derde lid, van het verdrag, is uitsluitend van toepassing op Europees Nederland.

Artikel 23 (Beslechting van geschillen)

De douaneadministraties proberen er onderling uit te komen indien er geschillen ontstaan. Indien douaneadministraties hier niet in slagen, is geschillenbeslechting via diplomatieke kanalen de aangewezen weg.

Artikel 24 (Inwerkingtreding)

Dit artikel bepaalt dat het verdrag in werking zal treden op de eerste dag van de tweede maand nadat beide landen elkaar er van op de hoogte hebben gesteld dat aan de nodige vereisten voor inwerkingtreding is voldaan.

Artikel 25 (Herziening)

Dit artikel bepaalt dat de verdragsluitende partijen een verzoek kunnen doen om de verdragstekst te herzien.

Artikel 26 (Duur en beëindiging)

Dit artikel bepaalt dat beoogd wordt het verdrag voor onbepaalde tijd te laten gelden. Mocht een van de beide verdragsluitende partijen het verdrag desondanks willen opzeggen, dan kan dat met een opzegtermijn van drie maanden.

4. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het verdrag voor het gehele Koninkrijk gelden.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven