34 570 Wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet dieren in verband met de herziening van het heffingenstelsel ten behoeve van de kosten van de bestrijding en het weren van besmettelijke dierziekten, zoönosen en zoönoseverwekkers (herziening heffingenstelsel Diergezondheidsfonds)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 maart 2017

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1

Aan artikel 91f wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid wordt de diergezondheidsheffing voor het houden van kippen, kalkoenen, eenden of dieren behorend tot een andere krachtens artikel 91c, tweede lid, aangewezen soort gevogelte, geheven naar het aantal dieren dat aan het begin van de periode waarin zij worden gehouden in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte wordt binnengebracht.

2

In artikel 91k, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt «40 procent van het voor de desbetreffende periode en de desbetreffende diersoort of combinatie van diersoorten bepaalde bedrag.» vervangen door: 40 procent van het krachtens het eerste lid van dat artikel voor de desbetreffende periode en de desbetreffende diersoort of combinatie van diersoorten bepaalde bedrag.

3

Aan artikel 93 van de Gezondheids- en welzijnswet wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van het eerste lid wordt de diergezondheidsheffing, in geval van toepassing van artikel 91f, vierde lid, geheven over elke periode dat kippen kalkoenen, eenden, of dieren behorend tot een andere krachtens artikel 91c, tweede lid, aangewezen soort gevogelte, in een stal of ruimte worden gehouden.

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1

Aan artikel 9.18 van de Wet dieren wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid wordt de diergezondheidsheffing voor het houden van kippen, kalkoenen, eenden of dieren behorend tot een andere krachtens artikel 9.15, tweede lid, aangewezen soort gevogelte geheven naar het aantal dieren dat aan het begin van de periode waarin zij worden gehouden in een tot het bedrijf behorende stal of ruimte wordt binnengebracht.

2

In artikel 9.23, derde lid, van de Wet dieren wordt «40 procent van het voor de desbetreffende periode en de desbetreffende diersoort of combinatie van diersoorten bepaalde bedrag.» vervangen door: 40 procent van het krachtens het eerste lid van dat artikel voor de desbetreffende periode en de desbetreffende diersoort of combinatie van diersoorten bepaalde bedrag.

3

Aan artikel 9.26 van de Wet dieren wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van het eerste lid wordt de diergezondheidsheffing, in geval van toepassing van artikel 9.18, vierde lid, geheven over elke periode dat kippen, kalkoenen, eenden of dieren behorend tot een andere krachtens artikel 9.15, tweede lid, aangewezen soort gevogelte in een stal of ruimte worden gehouden.

Toelichting

Artikel I, onderdeel 1, en artikel II, onderdeel 1

Deze wijziging betreft een verduidelijking van het bedrag dat de basis is van de berekening van de reserve: het plafondbedrag bedoeld in 91k, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en in artikel 9.23, derde lid, van de Wet dieren.

Artikel I, onderdeel 2, en artikel II, onderdeel 2

De diergezondheidsheffing wordt, als hoofdregel, eenmaal per kalenderjaar opgelegd op basis van het aantal in dat jaar gehouden dieren. In de pluimveesector, zowel bij de vleeskuikenhouders, de legkippenhouders, als bij kalkoen- en eendenhouders, is de pluimveehouder verplicht van elke verplaatsing de aantallen dieren te registreren. Daardoor is per stal of koppel duidelijk hoeveel dieren er worden gehouden, tot de dieren worden afgevoerd en er een nieuw koppel wordt opgezet. Omdat het ritme van opzetten en afvoeren van koppels per stal kan verschillen, is het totaal aantal dieren dat in een kalenderjaar wordt gehouden op een bedrijf niet eenvoudig te berekenen. Het is eenvoudiger om het aantal in een stal gebrachte dieren te hanteren voor de berekening van een heffing dan om over het hele jaar het aantal gehouden dieren te berekenen. Deze werkwijze heeft tot gevolg dat de diergezondheidsheffing wordt opgelegd spoedig nadat een koppel in de stal is gebracht om door de veehouder te worden gehouden. Elke pluimveehouder ontvangt per opgezet koppel een definitieve heffing. Daarbij is de vaststelling van het aantal dagen gedurende welke de kippen of kalkoenen door de pluimveehouder feitelijk worden gehouden, of van het aantal dieren dat de pluimveehouder houdt in de standaardperiode, een kalenderjaar, niet relevant.

De som van deze heffingen in een kalenderjaar is echter wel vergelijkbaar met het totaalbedrag van de diergezondheidsheffing voor het desbetreffende kalenderjaar indien de heffing zou worden berekend naar het totaal aantal dieren dat in dat kalenderjaar wordt gehouden. Het is daarom niet noodzakelijk om voor pluimvee dat korter dan een jaar in de stal verblijft, zoals vleeskuikens, een tarief vast te stellen voor een kortere periode dan een kalenderjaar.

Voor pluimvee dat langer dan een kalenderjaar in de stal wordt gehouden, wordt een tarief berekend dat voor die hele diercategorie een bepaalde opbrengst per kalenderjaar garandeert.

Indien er onzekerheid is over het aantal gehouden dieren in een bepaalde periode, kan er een voorlopige heffing worden opgelegd.

Deze werkwijze geldt voor de pluimveesoorten die zijn genoemd in artikel 91c, eerste lid, of zijn aangewezen krachtens artikel 91c, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (artikel 9.15, eerste en tweede lid, van de Wet dieren).

Deze werkwijze sluit aan bij de bedrijfsvoering en de bestaande registratie van de aantallen in de stal gebrachte dieren bij pluimveebedrijven en beperkt daardoor zowel de uitvoeringskosten als de lasten van de houders.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven