34 556 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (Wet fiscale maatregel rijksmonumenten)

D VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 6 december 2018

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord bij het voornoemde wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan leggen zij enkele nadere vragen voor aan de regering. De leden van de fractie van de VVD sluiten zich aan bij alle vragen van de leden van de CDA-fractie.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn er nog steeds niet van overtuigd dat de kwaliteit van onderhoud van rijksmonumenten via een subsidie beter geborgd zou zijn dan in het geval van een fiscale aftrek. Zij memoreren dat in het verleden het Bureau Monumentenzorg van de Belastingdienst goed bemensd was met kwalitatief uitstekende ambtenaren. Het komt op deze leden over als een doelredenering dat vanwege het ontbreken van voldoende controlecapaciteit bij de Belastingdienst de kwaliteitsborging geweld wordt aangedaan, wetende dat de Belastingdienst niet meer geïnvesteerd heeft in voldoende ambtenaren die de fiscale aftrek kunnen controleren. Welke garantie kan de regering geven dat de eigenaren van rijksmonumenten zich in de toekomst, wanneer de subsidieregeling van toepassing is, wel in alle gevallen aan de regels zullen houden? Kortom, hoe wordt voorkomen dat bijvoorbeeld eigenaren van rijksmonumenten onderhoud verrichten ten koste van monumentale waarden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

En, zo vragen de leden van de CDA-fractie, is er voldoende deskundige capaciteit bij alle gemeenten aanwezig om een omgevingsvergunning af te geven? Waarom heeft de regering niet overwogen om precies vergelijkbare eisen te stellen bij de fiscale aftrek? Met andere woorden: de aftrek kan uitsluitend genoten worden, wanneer er bij de belastingaangifte een kopie van de omgevingsvergunning wordt overgelegd. Een andere vraag van deze leden is waarom bij een fiscale aftrek niet als eis gesteld kan worden gesteld dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en het Nationaal Restauratiefonds (NRF) voor uitgaven boven de € 25.000 goedkeuring gegeven moeten hebben om in aanmerking te komen voor de aftrek. Kan de regering dit keer een zeer precieze vergelijking maken tussen behoud van de fiscale aftrek versus invoering van de subsidieregeling onder precies dezelfde voorwaarden? De leden van de CDA-fractie hechten aan een zuivere vergelijking in dezen, met het oog op de handhaafbaarheid en de uitvoering. Kan de uitvoeringstoets die gemaakt is daar op aangepast worden?

De leden van de CDA-fractie zouden alsnog een beter schriftelijk antwoord willen krijgen op de vraag waarom een subsidieregeling meer rechtszekerheid biedt aan de particuliere eigenaar van een rijksmonument dan de huidige fiscale aftrek.

De redenering van de regering dat nu 38% van de kosten subsidiabel is, terwijl bij continuering van de fiscale aftrek 33% voordeel wordt genoten en in de toekomst 29% bij de verlaging van de tarieven, oogt overtuigend. Deze geeft echter, zo stellen de leden van de CDA-fractie, geen zekerheid voor de particuliere eigenaren van rijksmonumenten of het budget van € 200 miljoen in de periode 2019–2022 mogelijk in de periode daarna wordt gekort. Uit tabel 1 in de memorie van antwoord blijkt dat over de periode 2012–2016 de aftrekbare kosten gestegen zijn van € 127 miljoen naar € 158 miljoen.2 Dat is in vier jaar een stijging van 25%. In wezen zou volgens deze leden bij een extrapolatie het subsidiebudget over een periode van vier jaar ook met 25% moeten stijgen. In die zin zit er altijd een plafond aan een subsidie in vergelijking met een belastinguitgave, zoals de fiscale aftrek rijksmonumenten. De leden van de CDA-fractie wijzen in dit kader op het budget van € 200 miljoen over de periode 2019–2022. Het was volgens deze leden dan ook niet zonder reden dat het oorspronkelijke wetsvoorstel, zoals in 2016 ingediend, voornamelijk een bezuinigingsdoel had. Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat met de conversie van de fiscale aftrek naar een subsidie er om die reden eigenlijk sprake is van een verkapte bezuiniging ten nadele van de eigenaren van rijksmonumenten?

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van het antwoord van de regering inzake de door de leden van de Eerste Kamer gestelde vragen met betrekking tot het overgangsrecht. Begrijpen zij het goed dat als een eigenaar van een rijksmonument in 2018 de kosten vooruitbetaalt terzake van onderhoud dat nog in 2019 moet worden uitgevoerd, dat die kosten op basis van het kasstelsel in 2018 aftrekbaar zijn als een persoonsgebonden aftrek in de inkomenstenbelasting? De leden van de CDA-fractie nemen aan dat zulks uitsluitend het geval kan zijn, wanneer er sprake is van een schriftelijke aannemingsovereenkomst of andere overeenkomst waaruit voldoende gespecificeerd blijkt welke werkzaamheden wanneer verricht zullen worden. Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.

De leden van de CDA-fractie vinden het antwoord van de regering over het respecteren van de fiscaal transparante bv onder een subsidieregeling onduidelijk. Zij vragen of het nu betekent dat de fiscaal transparante bv namens de aandeelhouders/certificaathouders de subsidie kan aanvragen. Staat de fiscaal transparante bv (Natuurschoonwet-landgoed, NSW) dan niet achteraan in de rij, omdat het formeel niet gaat om particuliere eigenaren? Het antwoord op deze vragen zou kunnen zijn dat een fiscaal transparante bv gelijk wordt gesteld met een natuurlijke persoon in de zin van artikel 3 van het concept-beleidskader met betrekking tot de doelgroep.3 De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat dit voor de praktijk van groot belang is.

Voorts hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele aanvullende vragen over de administratieve lasten voor de eigenaren van rijksmonumenten. Is bij de vergelijking van de administratieve lasten uitsluitend rekening gehouden met de situatie van een fiscale aftrek voor de particuliere eigenaren van rijksmonumenten? Of is er ook een vergelijking gemaakt voor de eigenaren van complexen, zoals buitenplaatsen, kastelen en agrarisch erfgoed? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een specificatie hiervan. En moet deze laatste categorie eigenaren straks niet twee of zelfs drie subsidieverzoeken indienen?

Kan de regering preciezer aangeven wanneer en met wie er overlegd is en wat er precies is gedaan met de suggesties en adviezen van het Bestuurlijk Platform Erfgoed Gemeenten, de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM)4 en de Federatie Particuliere Monumenteigenaren (FPMe)5? De leden van de CDA-fractie hebben signalen ontvangen dat het overleg anders geapprecieerd is door enkelen van de betrokkenen. Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.

Het antwoord van de regering op de vraag wat er binnen de beoogde subsidieregeling onder «bedrijfsmatig» wordt verstaan is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk. Deze leden zouden dat graag verder uitgewerkt zien of de regering in overweging geven om de term «bedrijfsmatig» te schrappen. Wat vindt de regering van deze suggestie?

De leden van de CDA-fractie hebben nog een aanvullende vraag over de anticumulatie van een subsidie en het verstrekken van een lening van het NRF. In de laatste zin van artikel 5 van het concept-beleidskader6 wordt aangegeven: «Aanvragen komen niet voor subsidie in aanmerking voor zover voor de subsidiabele kosten waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds een andere rijkssubsidie is verstrekt of voor zover daarvoor reeds een lening van het NRF is ontvangen.»

Dat is naar de mening van de leden van de CDA-fractie een echte verslechtering ten opzichte van de huidige situatie waarbij de eigenaar van het rijksmonument zowel de aftrek geniet en er voor 70% geleend kan worden bij het NRF. Straks wordt het of/of en zullen de eigenaren die gebruikmaken van de subsidieregeling een lening bij een bank moeten aanvragen. Deze leden ontvangen graag een reactie hierop van de regering.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie aan de regering of het mogelijk is om het concept-beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten zodanig aan te passen dat de subsidieaanvraag, alsmede de subsidiebeschikking, vóór de aanvang van de geplande onderhoudswerkzaamheden volledig zijn afgerond. Dat zou vanuit het oogpunt van rechtszekerheid leiden tot een aanzienlijk betere positie voor de eigenaar van het rijksmonument, aldus de aan het woord zijnde leden.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de nota naar aanleiding van het verslag uiterlijk vrijdag 7 december 2018 aan de Eerste Kamer toe te zenden. Onder voorbehoud van tijdige beantwoording achten zij het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 11 december 2018.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Knip

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD)(voorzitter), Backer (D66), Ester (CU), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Vac. (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA) (vicevoorzitter), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Reuten (SP), Wever (VVD), Van Leeuwen (PvdD), Binnema (GL)

X Noot
2

Kamerstukken I, 2018–2019, 34 556, C, p.3.

X Noot
3

Zie Kamerstukken I, 2018–2019, 34 556, C, bijlage I Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van nr. WJZ/1091575(8144), houdende vaststelling van beleidsregels en een

subsidieplafond inzake een subsidie ten behoeve van de instandhouding van woonhuisrijksmonumenten

(Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuisrijksmonumenten) en de in het conceptbesluit opgenomen bijlage «Beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten».

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld Kamerstukken I, 2018–2019, 34 556, C. p. 5 en Federatie Instandhouding Monumenten (FIM), Brief aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 september 2018, te raadplegen via de website van FIM en FIM, Brief aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 april 2018, te raadplegen via de website van FIM.

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld de brief van de Federatie Particuliere Monumenteigenaren (FPMe) inzake de memorie van antwoord van 30 november 2018 (Kamerstukken I, 2018–2019, 34 556, C), zoals op 2 december 2018 aangeboden aan de Eerste Kamer, ter inzage gelegd onder griffienummer 163886.06.

X Noot
6

Kamerstukken I, 2018–2019, 34 556, C, bijlage I Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van nr. WJZ/1091575(8144), houdende vaststelling van beleidsregels en een

subsidieplafond inzake een subsidie ten behoeve van de instandhouding van woonhuisrijksmonumenten

(Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuisrijksmonumenten) en de in het conceptbesluit opgenomen bijlage «Beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten».

Naar boven