Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34556 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34556 nr. 8 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2016
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën stuur ik u hierbij de schriftelijke antwoorden op de gestelde vragen over het Wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing, zoals deze zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg op 31 oktober 2016.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
NR. |
Politieke Partij |
Kamerlid |
Vraag en Antwoord |
---|---|---|---|
Aftrek van uitgaven voor monumentenpanden |
|||
1. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Waarom is er geen overleg geweest met de betrokken instanties in het veld over het afschaffen van de aftrek en het vormgeven van de nieuwe regeling? |
Antwoord: Het is niet gebruikelijk om partijen al vooraf te consulteren over maatregelen die op Prinsjesdag naar buiten worden gebracht. Daarnaast is het lastig om met zo’n grote groep van ca. 25.000 eigenaren in gesprek te gaan, zeker als deze nauwelijks georganiseerd is. |
|||
2. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Waarom wordt deze maatregel gebaseerd op een relatief oud onderzoek/evaluatie uit 2009? |
Antwoord: De maatregel is niet gebaseerd op een evaluatie uit 2009 maar vooral op het advies van de commissie Van Dijkhuizen. Al in de evaluatie van de fiscale regeling uit 2009, bleek dat niet aantoonbaar is dat er zonder de aftrek géén onderhoud gepleegd zou zijn. Aan de hand van deze evaluatie is in 2012 een aantal wijzigingen binnen de regeling aangebracht. Zo is getracht de regeling gebruiksvriendelijker en doelmatiger te maken. In de praktijk blijkt dat de fiscale regeling gevoelig is gebleven voor fouten en onbedoeld gebruik. |
|||
3. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Hoe wordt er omgegaan met onomkeerbare verplichtingen? Wanneer moeten de verplichtingen precies zijn aangegaan om tot onomkeerbaar te gelden? Wat als het werk doorloopt tot 2018? Hoe wordt hiermee omgaan als een eigenaar geen BBM verklaring heeft? Is daar rekening mee gehouden in het budget? |
Antwoord: Er komt een overgangsregeling voor 2017 en 2018 zodat (project)eigenaren die voor 1 januari 2017 onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan op basis van gerechtvaardigde verwachtingen over de fiscale aftrek, niet gedupeerd zullen worden door afschaffing van de aftrek voor monumentenpanden. Zij ontvangen een subsidie vergelijkbaar met de verwachte fiscale teruggave. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen dient een aanvrager in zijn aanvraag aan te tonen dat hij in het investeringsplan van zijn project is uitgegaan van een gerechtvaardigde verwachting op fiscale aftrek. Hij kan dit doen door het overleggen van een mededeling van de Belastingdienst/Bureau Monumentenpanden (BBM) over de hoogte van de aftrek, of van een offerte van een bank waarbij in de business case is gerekend op een specifiek bedrag van teruggave via de fiscale aftrek. De eigenaar komt voor subsidie uit de overgangsregeling in aanmerking wanneer deze zijn plan voor 20 september 2016 bij de Belastingdienst Bureau Monumentenpanden (BBM) heeft ingediend en een mededeling over de potentieel fiscaal aftrekbare kosten heeft ontvangen. Uit de door de Belastingdienst aangeleverd gegevens blijkt dat ca. 400 eigenaren in 2015 en 2016 de fiscaal aftrekbare kosten hebben laten vaststellen. Er zitten relatief lage bedragen tussen zoals € 50.000 voor vervanging van kozijnen maar ook incidenteel miljoenen voor de herbestemming tot woning van grote leegstaande monumenten. Deze projecten zijn inmiddels startklaar, of zelfs al gestart en kunnen doorlopen tot in 2018. Voor deze projecten is in de overgangsregeling voor de jaren 2017 en 2018 een bedrag gereserveerd van in totaal € 25 miljoen. Binnen dit gereserveerde budget is er rekening mee gehouden dat een deel van de eigenaren geen BBM verklaring heeft. Voor de eigenaren is dit een goede vervanging van de fiscale aftrek. Subsidie vooraf betekent zekerheid voor de eigenaren. |
|||
4. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Is het bedrag van € 2.500 niet te laag? Als je dan een grote schilderbeurt zou doen, moet je dit bedrag dan splitsen? Hoeveel eigenaren kunnen er per jaar worden geholpen met deze subsidie? |
Antwoord: Een maximale subsidie uit de nieuwe onderhoudsregeling van € 2.500 per jaar lijkt alleszins redelijk in vergelijking met de subsidie die aan Professionele Organisaties voor Monumentenbehoud voor hun woonhuizen via de Sim wordt toegekend. Of de subsidie die gemeenten geven voor onderhoud aan door gemeenten beschermde monumenten. Die subsidie ligt gemiddeld op ca. € 600,– per jaar. Het is aan eigenaren zelf hoe zij hun onderhoud plannen. Zij kunnen elk jaar subsidie aanvragen. Naar verwachting zullen ca. 6.000 eigenaren gebruik maken van de regeling. |
|||
5. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Is het niet krom om pas achteraf, nadat het werk al is gedaan, subsidie te kunnen aanvragen, aangezien het werk anders niet was gedaan? |
Antwoord: Ook bij de fiscale aftrek moeten eigenaren achteraf aannemelijk kunnen maken voor welke onderhoudswerkzaamheden kosten zijn afgetrokken. Daarvoor moeten eigenaren van een monumentenpand een uitgebreid verslag bijhouden van alle werkzaamheden met daarbij een specificatie van de kosten. Door de onderhoudsregeling te laten aansluiten op bestaande kaders, worden de lasten voor zowel de aanvrager als de uitvoerder beperkt. Aanvragers hoeven slechts een minimale hoeveelheid gegevens aan te leveren, namelijk de nota’s van het uitgevoerde werk (nota schilder of loodgieter). Ook zijn de uitgangspunten helder doordat het Uniform subsidiekader (USK) en de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten van de Sim voor iedereen te raadplegen zijn en al een aantal jaar in gebruik zijn tot tevredenheid van de meeste gebruikers. Op deze manier gaat de aanvrager er dus op vooruit. Het klopt dat de nieuwe regelingen geen openeinderegelingen zijn, maar de verwachting is dat de € 64 miljoen voor 2017 en 2018 toereikend zal zijn. |
|||
6. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: In hoeverre is de lening bij het NRF interessant voor alle eigenaren? Hoe werkt de kredietwaardigheidstoets? Wie komen hiervoor in aanmerking en is hier wel voldoende budget voor? |
Antwoord: Eigenaren die hun monument willen restaureren kunnen voor een lening een beroep doen op het revolving fund van het NRF. De laagrentende lening is op dit moment 0,8 procentpunt lager dan bij commerciële banken. De vergelijking gaat echter enigszins mank omdat een zeer groot deel van de revolving fund leningen is gebaseerd op een tweede hypothecaire inschrijving en soms zelfs een derde inschrijving. De commerciële banken geven daar extern geen tarief voor af omdat ze doorgaans dat soort leningen niet verstrekken. In uitzonderingsgevallen doen ze dat alleen voor klanten die op een andere wijze belangrijk zijn voor de bank. Het NRF financiert tot 100% van de marktwaarde na restauratie, wat niet gebruikelijk is bij commerciële banken tegen deze tarieven. De Restauratiefonds hypotheek mag altijd boetevrij worden afgelost en er is zekerheid bij de eigenaar dat bij de verlenging van de rente na 10 jaar deze weer 5% punt (tot een minimum van 1,5% rente) onder de gangbare marktrente zal liggen, dat is immers onderdeel van de Voorwaarden & Kenmerken. De banken bieden deze garantie niet. Alleen private eigenaren komen in aanmerking voor een dergelijke lening. Eigenaren worden volgens bancaire regels getoetst of ze in staat zijn rente en aflossing te betalen. Het revolving fund is de laatste jaren voldoende op sterkte gebleken om alle aanvragers te kunnen bedienen. |
|||
7. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Minister zegt dat grotere monumenten zoals molens, kerken gebruik kunnen maken van de Sim, maar is de aanvraagperiode voor de Sim 2017 niet al voorbij? Hoeveel restauratieprojecten zijn hierdoor al onnodig stil gelegd? |
Antwoord: Jaarlijks kunnen monumenten als molens (die geen aanspraak kunnen maken op fiscale aftrek) een aanvraag voor Sim subsidie indienen. De aanvraagperiode van de Sim voor de periode 2017 t/m 2022 was tussen 1 februari en 1 april van dit jaar. Eigenaren kunnen vanaf 1 februari 2017 tot 1 april een aanvraag doen voor de periode 2018 t/m 2022. In de Sim wordt alleen sober en doelmatig onderhoud gesubsidieerd. Dit heeft dus geen gevolgen voor restauratieprojecten die immers niet via de Sim worden gesubsidieerd. |
|||
8. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: De Minister wil beter af kunnen wegen en prioriteren, wat bedoelt de Minister hiermee? |
Antwoord: De besteding van de met de fiscale regeling gemoeide middelen onttrekt zich aan een integrale afweging hoe deze middelen jaarlijks het beste ingezet kunnen worden voor het behoud van het totaal aan rijksmonumenten dat ons land rijk is. De subsidieregeling geeft meer mogelijkheden om te sturen op sober en doelmatig onderhoud en om de middelen gerichter te verdelen. Het gaat dan om werkzaamheden die het monument wind- en waterdicht houden zodat de constructie van het monument niet aangetast wordt. Onderhoudskosten die met wooncomfort te maken hebben worden niet meer gecompenseerd. |
|||
9. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: De Minister geeft aan meer te willen investeren in duurzaamheid, maar hoe wordt comfort of duurzaamheid gecompenseerd? Want comfort kost ook meer voor monumenten. |
Antwoord: De kern van de nieuwe onderhoudsregeling is dat eigenaren van monumentenpanden compensatie wordt geboden voor meerkosten die het behoud van monumentale waarden van een woonhuis met zich meebrengt. Wooncomfort is iets anders dan behoud van erfgoed en wordt niet gesubsidieerd. Duurzaamheid is een opgave voor de komende jaren. In 2015 en 2016 is een pilot uitgevoerd door OCW om te zien welke kansen, problemen, technische innovaties mogelijk zijn om monumenten voor de toekomst gereed te maken. Een toekomst waarin ook monumenten hun energieverbruik zoveel mogelijk reduceren. Projecten uit de pilot zijn de voormalige gevangenis Blokhuispoort in Leeuwarden, de Enka fabriek in Ede en de Westergasfabriek in Amsterdam. |
|||
10. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Is de korte periode van aankondiging van de afschaffing van de aftrek volgens de Minister redelijk en billijk? |
Antwoord: Het kabinet heeft vorig jaar met Prinsjesdag al aangekondigd te gaan kijken naar de mogelijkheid van vervanging van de aftrek van uitgaven voor monumenten door een subsidieregeling overeenkomstig het advies van de commissie Van Dijkhuizen. Dat de aftrek van uitgaven voor monumenten ter discussie stond mag derhalve bij de meeste monumentenbezitters als bekend worden verondersteld. Verder is het zo dat onderhoudskosten voor monumentenpanden ook na afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumenten gesubsidieerd blijven worden via de nieuwe onderhoudsregeling die per 2017 wordt ingevoerd. Er is dus geen sprake van een maatregel die voor monumentenbezitters uit de lucht komt vallen en er wordt ook een vervangende regeling geboden voor de lopende projecten en de subsidiëring van onderhoudskosten. Daarmee is naar mijn oordeel sprake van een zorgvuldige invoering die monumentenbezitters ook naar de toekomst toe voldoende zekerheid biedt. |
|||
11. |
SP |
F. Bashir |
Vraag: Afschaffing is aan de vroege kant, waarom wordt deze beslissing niet overgelaten aan een volgende regering? |
Antwoord: Juist door de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden nu af te schaffen en voor de jaren 2017 en 2018 een overgangsregeling te treffen kan per 2019 een herijkt financieel stelsel voor monumentenzorg worden ingevoerd. Als de onderhavige maatregel uitgesteld zou worden tot 2019, zou in 2019 en 2020 nog een aanzienlijk deel van de beschikbare middelen nodig zijn voor een overgangsregeling. In het nieuwe stelsel is het doel dat er nog maar één subsidieregeling is voor het onderhoud van alle monumenten. Voor de precieze verdeling van de middelen over bijvoorbeeld woonhuismonumenten en niet-woonhuismonumenten, zijn de evaluatie van de Sim en de ervaringen met de voor 2017 en 2018 geldende onderhouds- en overgangsregeling van belang. Hierdoor kan een solide en doelmatiger stelsel worden ingericht dat vanaf de start in 2019 goed functioneert. |
|||
12. |
SP |
F. Bashir |
Vraag: De nieuwe regeling gaat uit van 6000 gebruikers, terwijl er van de aftrek 14000 mensen gebruik maakten, hoe verklaart u deze halvering? |
Antwoord: 44% van de gebruikers van de fiscale aftrek laat onderhoud uitvoeren voor een bedrag dat lager is dan € 2.000. Deze eigenaren komen niet in aanmerking voor een subsidie in de overgangsregeling. Daarnaast zijn er ca. 2.000 eigenaren die geen monumentnummer opgeven en niet monumenten komen niet in aanmerking voor subsidie. Tenslotte zijn er ruim 1.000 eigenaren die ook via het Sim subsidie (kunnen) krijgen. Van de 14.000 aanvragers blijven er zo ca. 6.000 over die voor subsidie in aanmerking komen. |
|||
13. |
PvdA |
V.A. Groot |
Vraag: Had kabinet niet eerder moeten beginnen met de voorbereidingen van de afschaffing van fiscale aftrek? |
Antwoord: De voorbereidingen zijn al een tijd gaande. Het is echter niet gebruikelijk om partijen al vooraf te consulteren over maatregelen die op Prinsjesdag naar buiten worden gebracht. |
|||
14. |
PvdA |
V.A. Groot |
Vraag: Maximaal 2.500 euro in nieuwe subsidieregeling, dwing je eigenaren niet om elk jaar het onderhoud op te knippen? Kun je niet beter eigenaren 10.000 euro laten verrekenen per jaar zodat ze langer met de subsidie kunnen doen? |
Antwoord: Het is aan eigenaren zelf hoe zij hun onderhoud plannen. Zij kunnen elk jaar subsidie aanvragen. De suggestie om subsidie over een periode van twee jaar aan te kunnen vragen en zo beter onderhoud te kunnen plegen, is interessant. Ik wil de optie bekijken of ook 1x per 2 jaar onderhoud tot een maximum van € 20.000 subsidiabele kosten voor subsidie in aanmerking komt. |
|||
15. |
PvdA |
V.A. Groot |
Vraag: Hoe staat kabinet tegenover gelijke aftrek van 40%? |
Antwoord: Het kabinet is van mening dat het normaal is dat iedere eigenaar een gelijk percentage subsidie ontvangt. Een subsidie voor onderhoud van 40% is hoger dan hetgeen in totaal van de gemaakte onderhoudskosten fiscaal wordt gecompenseerd. De totale fiscale compensatie bedraagt gemiddeld ca. 34%.1 |
|||
16. |
PvdA, CDA |
V.A. Groot, P.H. Omtzigt |
Vraag: Kan je met betere controle en boetes niet al onbedoeld gebruik van de fiscale aftrek tegengaan? Is ook overwogen om alleen het onbedoeld gebruik uit te sluiten? Kan de huidige regeling niet aangepast worden om oneigenlijk gebruik tegen te gaan? |
Antwoord: Van onbedoeld gebruik is sprake indien kosten op grond van de regeling in aftrek zijn toegestaan, terwijl de werkzaamheden die met die kosten worden uitgevoerd niet bijdragen aan het doel van de regeling. Onbedoeld gebruik laat zich dan ook niet bestrijden met boetes en/of controles. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien kosten die op grond van de regeling niet in aftrek zijn toegestaan, toch worden afgetrokken. |
|||
De kosten van het ombouwen van een monumentenpand tot een woonhuis zijn op grond van de huidige regeling aftrekbaar voor het deel van de kosten dat als onderhoudskosten kwalificeert. De vraag of gemaakte kosten wel of niet bijdragen aan woongenot is voor de bepaling van de aftrekbaarheid niet relevant. Ook hier geldt dat kosten in aftrek komen indien deze het karakter hebben van onderhoudskosten. |
|||
Voor het uitsluiten van onbedoeld gebruik is meer gedetailleerde regelgeving nodig. Daarmee neemt vanuit fiscaal perspectief de kans toe dat bepaalde kosten die wel worden afgetrokken niet in aftrek zijn toegestaan. Dit vergroot dus de kans op oneigenlijk gebruik en zou een verdere toename van de noodzakelijke controle-intensiteit betekenen, terwijl de Belastingdienst niet over de expertise beschikt om vast te stellen welke werkzaamheden samenhangen met de instandhouding van de monumentale waarde van een pand. Bovendien verhoudt een nog verder gedetailleerde regeling zich slecht met het uitgangspunt van controle achteraf. |
|||
Het tegengaan van oneigenlijk gebruik door aanpassing van de regeling zou leiden tot een andere vormgeving van de regeling waarbij bijvoorbeeld objectief vast te stellen forfaitaire elementen de aftrek bepalen. Dit verhoudt zich echter niet met de casuïstische benadering waar monumentenzorg om vraagt. En staat daarmee haaks op de beoogde beleidsdoelstellingen waaronder het enkel compenseren voor kosten van onderhoud die nodig zijn voor het behoud van de monumentale waarde van het pand. |
|||
17. |
D'66 |
S.P.R.A. Van Weyenburg |
Vraag: Waarom is in 2010, 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 niet besloten iets te veranderen? |
Antwoord: De laatste evaluatie van de fiscale regeling stamt uit 2009, waaruit ook bleek dat niet aantoonbaar is dat er zonder de aftrek géén onderhoud gepleegd zou zijn. Aan de hand van deze evaluatie is in 2012 een aantal wijzigingen binnen de regeling aangebracht. Zo is getracht de regeling gebruiksvriendelijker en doelmatiger te maken. In de praktijk blijkt dat de fiscale regeling, ook na aanpassing, gevoelig is gebleven voor fouten en onbedoeld gebruik. De commissie Van Dijkhuizen heeft in 2013 geconstateerd dat de regeling ook na de aanpassing niet effectief is en vervangen moet worden door een subsidieregeling. Naar het oordeel van het kabinet wordt met de voorgestelde onderhoudsregeling ter vervanging van de monumentenaftrek een adequate tegemoetkoming geboden voor sober en doelmatig onderhoud van monumentenpanden. De nieuwe Sim is in 2013 ingevoerd en de afgelopen jaren is ervaring opgedaan met het functioneren ervan. Daardoor is subsidie nu echt een goed alternatief. |
|||
18. |
CDA |
P.H. Omtzigt |
Vraag: Heeft de regering berekend wat een wetswijzing een eigenaar van een monument gaat kosten? Kosten die niet meer in aftrek komen en waardedaling in de woning. |
Antwoord: Erfgoed met de status van een monument of met monumentale elementen heeft een hogere vastgoedwaarde dan vergelijkbare panden zonder monumentale waarde. Dat blijkt uit recent onderzoek (onder andere Platform 31). De marktwaarde van rijksmonumenten wordt niet of nauwelijks beïnvloed door het bestaan van de fiscale aftrek van onderhoudskosten. In de Atlas voor Gemeenten 2015 worden de indicatoren voor de waarde van een monument beschreven (p. 22–23).Het blijkt dat de uitstraling van het monument, de ligging, de aanwezigheid van (culturele) voorzieningen en de kwaliteit van de omgeving de doorslag geven bij de aankoop van een monumentaal woonhuis. De nieuwe onderhoudsregeling die in de plaats komt van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden wordt zo ingericht dat de marktwaarde van rijksmonumenten niet wordt beïnvloed. In de onderhoudsregeling wordt sober en doelmatig onderhoud gecompenseerd. |
|||
19. |
CDA |
P.H. Omtzigt |
Vraag: Door de drempel van € 2.000 van de overgangsregeling en de SIM komt alleen al 40% van de monumenteneigenaren met recht op de aftrekpost niet in aanmerking van de nieuwe regeling. Is deze drempel niet veel te hoog? |
Antwoord: De nieuwe onderhoudsregeling kent een drempel van € 2.000 aan kosten. Dit is vergelijkbaar met de drempel die in de Sim wordt gehanteerd voor niet-woonhuismonumenten. Een drempel van deze omvang is nodig voor een doelmatige uitwerking van de onderhoudsregeling, waarbij de administratieve lasten voor zowel de eigenaar als het rijk nog in verhouding staan tot de uit te keren subsidie. |
|||
20. |
CDA |
P.H. Omtzigt |
Vraag: Klopt het dat de SIM maar in 1 provincie in Nederland, namelijk Overijssel, van toepassing is op monumentale woonhuizen? Anders beperkt de hele subsidieregeling zich tot monumentale molens, kastelen en watertorens. Volgens mij zijn de meeste monumenten oude panden in een stadscentrum of monumentale boerderijen. Kan de Minister aangeven hoeveel procent van de monumentale woonhuizen überhaupt kan kwalificeren voor de SIM? Wordt de SIM verruimd voordat de aftrekpost voor onderhoudskosten van monumenten wordt afgeschaft? Zo nee, dan hebben eigenaren van een monumentenpand toch helemaal geen alternatief? Voor het CDA is kunnen lenen voor het onderhoud van je woning geen faciliteit, dat is het stimuleren van schulden en het ontlopen van de medeverantwoordelijkheid van de overheid voor het Nederlandse culturele erfgoed. |
Antwoord: De Sim is in alle provincies geldig. De Sim is alleen van toepassing op woonhuismonumenten die in eigendom zijn bij professionele organisaties. Dat is ongeveer 10% van alle woonhuismonumenten. Andere (particuliere) woonhuismonumenten kunnen gebruik maken van de onderhoudsregeling die per 2017 ter vervanging van de fiscale aftrek komt. Voor grote renovaties is het revolving fund een goed werkend instrument. Ook kastelen, molens en bijvoorbeeld watertorens waarin gewoond worden, kunnen van de Sim gebruik maken. Op dit moment maken ruim 1.000 eigenaren gebruik van de fiscale aftrek terwijl ze ook voor Sim in aanmerking komen. In de Sim is de afgelopen twee jaar voor de gebouwde monumenten minder subsidie aangevraagd dan beschikbaar is. Er is dus ruimte voor de eigenaren die nu de aftrek gebruiken over te stappen naar de Sim. |
|||
21. |
CDA |
P.H. Omtzigt |
Vraag: Klopt het dat er alleen digitaal aangevraagd kan worden? |
Antwoord: Het klopt dat alleen digitaal kan worden aangevraagd. Dit is voor eigenaar en rijk de meest efficiënte manier om met zo min mogelijk lasten subsidie aan te vragen en te verkrijgen. |
|||
Aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en aftrek scholingsuitgaven |
|||
22. |
PvdA |
V.A. Groot |
Vraag: Is het kabinet bereid tot aanpassingen en daar met andere partijen over in gesprek te gaan? |
Antwoord: Het kabinet heeft al met verschillende partijen gesproken en blijft in gesprek over de uitwerking van de nieuwe regelingen. |
|||
23. |
CU/SGP |
C.J. Schouten |
Vraag: Waarom tegen het einde van deze kabinetsperiode? Terwijl er de afgelopen jaren de tijd en ruimte was om een degelijke visie, goede beargumentatie en uitgewerkte subsidieregeling te ontwikkelen voor een wetsvoorstel? |
Antwoord: Monumenten: Na de evaluatie in 2009 is de regeling in 2012 aangepast. De commissie Van Dijkhuizen constateerde in 2013 dat de regeling ook na aanpassing niet effectief is en vervangen moet worden door een subsidieregeling. In 2015 heeft het kabinet aangekondigd te overwegen de fiscale aftrek om te zetten in een subsidieregeling. Juist door de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden nu af te schaffen en voor de jaren 2017 en 2018 een overgangsregeling te treffen kan per 2019 een herijkt financieel stelsel voor monumentenzorg worden ingevoerd. Als de onderhavige maatregel uitgesteld zou worden tot 2019, zou in 2019 en 2020 nog een aanzienlijk deel van de beschikbare middelen nodig zijn voor een overgangsregeling. In het nieuwe stelsel is het doel dat er nog maar één subsidieregeling is voor het onderhoud van alle monumenten. Voor de precieze verdeling van de middelen over bijvoorbeeld woonhuismonumenten en niet-woonhuismonumenten, zijn de evaluatie van de Sim en de ervaringen met de voor 2017 en 2018 geldende onderhouds- en overgangsregeling van belang. Hierdoor kan een solide en doelmatiger stelsel worden ingericht dat vanaf de start goed functioneert. |
|||
Aftrek scholingsuitgaven: De timing hangt samen met de vereenvoudingsagenda belastingstelsel en de geplande evaluatie van de aftrek scholingsuitgaven. Bij het Belastingplan 2016 is aangekondigd dat een aantal maatregelen ter vereenvoudiging van de uitvoering verkend zou worden, waaronder de aftrek uitgaven voor monumentenpanden en de aftrek scholingsuitgaven. Het advies van de commissie Van Dijkhuizen die gepleit heeft voor omzetting van beide aftrekposten in de subsidieregelingen vormde mede de aanleiding voor deze verkenning. De evaluatie die het CPB begin dit jaar heeft uitgevoerd naar de aftrek van scholingsuitgaven heeft vervolgens aanleiding gegeven tot dit voorstel. |
|||
Aftrek scholingsuitgaven |
|||
24. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Kan Kabinet aangeven hoe het verlagen van het budget voor scholingsuitgaven past in de ambitie van het Kabinet om een leven lang leren te stimuleren en kunnen dezelfde doelen bereikt worden? CPB: niet uit te sluiten is dat de maatregel als geheel effectief is. |
Antwoord: Uit onderzoek van het CBS blijkt dat 44% van de beroepsbevolking zich schoolt. 90% van de tijd die aan leren wordt besteed, gebeurt echter niet door het volgen van een cursus, maar door het informeel leren op de werkplek (ROA). Om het leren aantrekkelijk te maken heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen, waaronder: – Het levenlanglerenkrediet waarmee tot maximaal vijf keer het bedrag aan wettelijk collegegeld kan worden geleend voor erkende opleidingen. – De mogelijkheid om certificaten voor delen van opleidingen te halen in het mbo. – Subsidieregeling voor pilots flexibilisering in het hoger onderwijs. – Experimenten vraagfinanciering in het hoger onderwijs, met vouchers van € 1.250,-- per module voor 30 studiepunten. – De lerarenbeurs voor docenten in het primair en voortgezet onderwijs. – Vouchers voor de eerste cohorten studenten die met het studievoorschot studeren. – Regeling scholingsvouchers kansberoepen voor werkzoekenden (SZW). |
|||
Binnen het totale palet aan maatregelen neemt de aftrek scholingsuitgaven een kleine positie in. Uit analyse van het CPB blijkt dat van alle belastingplichtingen tussen de 25–60 jaar 2,6% jaarlijks studiekosten aftrekt. De effectiviteit van de maatregel lijkt beperkt. Uit onderzoek van het CPB blijkt namelijk dat een extra euro aftrek scholingsuitgaven in 73 tot 100 procent van de gevallen niet leidt tot extra uitgaven aan scholing. Het onderzoek van het CPB betreft het meten van de effectiviteit rondom de schijfgrenzen in de inkomstenbelasting. Het CPB stelt dat de geringe reactie op de financiële prikkel rond de schijfgrenzen in de inkomstenbelasting – daar waar de prikkel het sterkst is – suggereert dat het effect van de aftrekpost als geheel beperkt is (zie blz. 2). Deze conclusie vindt bovendien ondersteuning in internationaal onderzoek waaruit blijkt dat ongerichte financiële ondersteuning door de overheid een hoge deadweight loss kent. Gerichte financiële ondersteuning is volgens de literatuur veel effectiever: de extra scholingsimpuls per euro subsidie kan tot twee keer zo groot zijn. Daarom kunnen met het huidige voorstel voor een gerichte uitgavenregeling met ongeveer de helft van het budget, waarschijnlijk ongeveer evenveel mensen als bij de fiscale aftrek gestimuleerd worden tot scholing. Het gaat om mensen die zonder voucher geen scholing zouden volgen. |
|||
25. |
VVD |
A. de Vries |
Vraag: Hoe wordt met meerjarige opleidingen omgegaan? Hoe wordt omgegaan met meerjarige verplichtingen? Hoe komt de overgangsregeling eruit te zien? Hoe wordt omgegaan met bijvoorbeeld de pilotenopleiding? |
Antwoord: Aanvragers die een meerjarige opleiding willen volgen vanaf of na 2018, krijgen in principe jaarlijks aanspraak op de voucher gedurende de nominale studieduur. Voor de groep studenten die momenteel een meerjarige opleiding volgen en die zich hebben ingeschreven voordat het kabinet het afschaffen van de aftrek bekend heeft gemaakt, komt er een overgangsregeling. Zij kunnen jaarlijks rekenen op een voucher per 1 januari 2018, tot het einde van de nominale duur van hun studie. Voor studenten aan pilotenopleidingen geldt daarom dat zij, als zij voor bekendmaking van afschaffing ingeschreven stonden en hun opleiding in 2018 nog niet hebben afgerond, recht hebben op een voucher. |
|||
26. |
SP |
F. Bashir |
Vraag: Waarom de aftrek niet gelijktijdig afschaffen met de nieuwe regeling? |
Antwoord: De reden om nu reeds te besluiten tot afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven per 2018 is mede ingegeven door het feit dat afschaffing van deze aftrekpost dan volledig meegenomen kan worden in de voorlopige aanslag 2018. |
|||
27. |
D'66 |
S.P.R.A. Van Weyenburg |
Vraag: Waarom behouden we scholingsaftrek niet en doen we de vouchers erbij (als extra regeling)? |
Antwoord: Het CPB heeft aangetoond dat de aftrek scholingsuitgaven geen effectief en doelmatig instrument is ter bevordering van (extra) scholing. Het kabinet is geen voorstander van het behoud van regelingen die aantoonbaar ineffectief en ondoelmatig zijn. Bovendien wordt door afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven een belangrijke vereenvoudiging van het belastingstelsel gerealiseerd. De deadweight loss bij een uitgavenregeling is lager dan bij een fiscale maatregel, zo laat wetenschappelijk onderzoek zien: 30–60% (gemiddelde deadweight loss) versus 73–100% (marginale deadweight loss). Een voucherregeling kan namelijk heel gericht op doelgroepen worden ingezet die zonder stimulering geen scholing zouden volgen. Gezien de extra effectiviteit van een voucherregeling is het naar verwachting mogelijk om met de helft van het budget, en een goed vormgegeven regeling ongeveer evenveel mensen als bij de fiscale aftrek te stimuleren tot scholing. Het gaat dan om mensen die zonder voucher geen scholing zouden volgen. |
|||
Tegelijk dient ook OCW een bijdrage te leveren aan de rijksbrede ruilvoetproblematiek en moet de OCW-begroting sluitend worden gemaakt. Met deze maatregel kunnen we het alternatief, namelijk bezuinigen op scholen, voorkomen. De afweging is dus gemaakt om een ineffectieve regeling te korten, anders had er gekort moeten worden op bijvoorbeeld de bekostiging van de (onderwijs)instellingen. |
|||
28. |
CDA |
P.H. Omtzigt |
Vraag: Kan de Minister een beeld schetsen van de belangrijkste criteria om voor een scholingsvoucher in aanmerking te komen? |
Antwoord: Samen met de Minister van SZW heb ik al een aantal duidelijke kaders voor de regeling scholingsvouchers. Ik som deze achtereenvolgens op: • De focus in de regeling komt te liggen op zowel lager-, middelbaar (tot en met mbo-4 niveau) als hoger opgeleiden met een functie die wordt bedreigd als gevolg van bijvoorbeeld automatisering in een sector in transitie zoals banken en handel. Het merendeel is mbo-opgeleid, maar ook hbo’ers in een sector in transitie kunnen in aanmerking komen voor een voucher. • Bij het bepalen of iemand zich in een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt bevindt kan gedacht worden aan verschillende voorwaarden, zoals het plaatsen van een cv op werk.nl als werkzoekende of een adviesgesprek bij een leerwerkloket. Ook wordt in overweging genomen of de werkverkenner van het UWV kan worden aangepast om te bepalen of een aanvrager zich in een kwetsbare positie bevindt. • De regeling krijgt zo nodig compartimenten voor lager/middelbaar en hoger opgeleiden. Dit als extra waarborgen dat de regeling terecht komt bij de doelgroep waarbij de noodzaak het hoogste is. • Aanvragers kunnen een voucher aanvragen zonder tussenkomst van een werkgever of een onderwijsinstelling. • De scholingsvouchers zijn individueel, net als de huidige fiscale aftrek. • DUO of UWV gaat de regeling uitvoeren en bij een van deze organisaties zal de voucher ook aangevraagd moeten worden. • Er komen meerdere aanvraagperiodes per jaar. • Er komt een overgangsregeling voor aanvragers die met hun studie zijn begonnen alvorens het kabinet heeft aangekondigd de fiscale aftrek af te schaffen en om te vormen tot een regeling scholingsvouchers. • De vouchers krijgen naar verwachting een waarde van maximaal € 2.500. Er is geen sprake van een eigen bijdrage. |
|||
29. |
CDA |
P.H. Omtzigt |
Vraag: Onder de nieuwe regeling gaan zowel mensen vallen die in de huidige regeling hun studiekosten kunnen aftrekken als een nieuwe groep: mensen met een lager inkomen en werklozen. Hoe kan beide voor de helft van het budget waar zijn? |
Antwoord: In de huidige regeling kan iedereen die aangifte inkomstenbelasting doet kosten voor scholing die voor aftrek kwalificeren boven een drempel van € 250 in aftrek brengen, ook mensen die werkloos zijn en/of met een laag inkomen. Deze laatste groep heeft echter minder profijt van een fiscale aftrekregeling dan mensen met een hoger inkomen, vanwege de progressie in de inkomstenbelasting. Daarom richt de nieuwe regeling zich ook meer op doelgroepen waarvan het maatschappelijk belang groot is dat zij zich scholen, maar dat van nature niet snel doen. De focus in de regeling komt daarom te liggen op zowel lager-, middelbaar (tot en met mbo-4 niveau) als hoger opgeleiden met een functie die wordt bedreigd in een sector in transitie. Het merendeel is mbo-opgeleid, maar ook hbo’ers in een sector in transitie kunnen in aanmerking komen voor een voucher. Gezien de extra effectiviteit van een voucherregeling ten opzichte van een fiscale aftrekpost, kunnen met het huidige voorstel voor een gerichte uitgavenregeling met ongeveer de helft van het budget waarschijnlijk ongeveer even veel mensen worden gestimuleerd tot scholing als bij de fiscale aftrek. |
|||
30. |
CU/SGP |
C.J. Schouten |
Vraag: Er vindt een kasschuif plaats van 2018 naar 2017 naar de begrotingsproblematiek van OCW om op te lossen. Wat vindt de Staatssecretaris hiervan? |
Antwoord: Met de efficiënte en beter gerichte voucherregeling kan worden bespaard op het huidige budget voor de aftrek scholingsuitgaven. |
|||
Deze nieuwe voucherregeling en de besparing gaan in vanaf 2018, zodat voldoende tijd is voor een goede uitwerking van en communicatie over de nieuwe regeling scholingsvouchers. De besparing van € 106 miljoen in 2017 wordt gerealiseerd door in latere jaren minder te investeren in de voucherregeling. Middels een kasschuif worden deze middelen in het correcte jaar gezet. |
|||
31. |
CU/SGP |
C.J. Schouten |
Vraag: Wat draagt het voorstel bij aan een leven lang leren? Aan de behoefte om je om, bij of op te scholen? |
Antwoord: De nieuwe regeling zal scholing meer dan de huidige fiscale aftrek stimuleren onder een groep die met de huidige regeling, en zonder regeling onvoldoende bereikt wordt, maar waarbij het tegelijkertijd van groot belang is dat zij investeren in hun inzetbaarheid: lager- en middelbaar opgeleiden en ook hoger opgeleiden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Een voucherregeling kan namelijk veel gerichter worden ingezet. Gezien de extra effectiviteit van een voucherregeling ten opzichte van een fiscale aftrekpost is het mogelijk dat met ongeveer de helft van het budget, ongeveer evenveel mensen gestimuleerd worden tot scholing als bij de fiscale aftrek. Dit voornemen om de scholingsaftrek om te vormen in scholingsvouchers is één van de maatregelen die dit kabinet heeft genomen op het terrein van leven lang leren. Onder andere de volgende concrete stappen zijn gezet. – Het levenlanglerenkrediet waarmee tot maximaal vijf keer het bedrag aan wettelijk collegegeld kan worden geleend voor erkende opleidingen. – De mogelijkheid om certificaten voor delen van opleidingen te halen in het mbo. – Pilots met flexibilisering van het hoger onderwijs. – Experimenten met vraagfinanciering in het hoger onderwijs zijn dit jaar van start gegaan. |
|||
32. |
CU/SGP |
C.J. Schouten |
Vraag: Welke inkomensgroepen maken gebruik van de scholingsaftrek? |
Antwoord: Alle inkomensgroepen kunnen gebruik maken van de aftrek scholingsuitgaven. Bekend is dat het gemiddelde inkomen van een gebruiker van de fiscale aftrek scholingsuitgaven hoger ligt dan van niet-gebruikers. Bovendien maken mensen in de hogere inkomensgroepen relatief vaker gebruik van de aftrek scholingsuitgaven dan mensen in de lagere inkomensgroepen. |
|||
33. |
CU/SGP |
C.J. Schouten |
Vraag: Kan de regeling worden voorgehangen? |
Antwoord: Ja, indien uw Kamer dat wenst. |
|||
34. |
PvdA |
V.A. Groot |
Vraag: Is er zicht op het effect van het afschaffen van de scholingsaftrek op verschillende sectoren, zoals voor banken en piloten? |
Antwoord: De gevolgen van het afschaffen van de aftrek scholingsuitgaven hangen af van de situatie waarin beroepen in een sector zich bevinden. Voor sectoren in transitie betekent de nieuwe regeling meer mogelijkheden om werknemers waarvan de functie verandert of verdwijnt om- of bij te scholen, zeker voor een groep werknemers die zich moeilijk laten scholen. Sectoren in transitie zijn bijvoorbeeld sectoren als energie, chemie en onroerend goed (zoals blijkt uit het recente rapport van ROA) waar naar verwachting sprake is van een krimpende werkgelegenheid |
De totale fiscale compensatie bedraagt 43% van de aftrek. De aftrek is echter beperkt tot 80% van de gemaakte onderhoudskosten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34556-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.