34 556 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en de aftrek van scholingsuitgaven (Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 oktober 2016

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 
     

Inleiding

1

Aftrek van uitgaven voor monumentenpanden

3

Aftrek van scholingsuitgaven

12

Budgettaire aspecten

18

Uitvoeringskosten Belastingdienst

19

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

20

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hierover nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met kritische interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het betreft hier twee fiscale aftrekposten die worden geschrapt, waartoe ter vervanging subsidieregelingen op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden ontworpen. De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat nog niet duidelijk is hoe deze subsidieregelingen eruit zullen zien. Zij hebben daarom veel vragen bij het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing. Deze leden vragen zich af hoe geleerd is van de afschaffing van de buitengewone uitgavenregeling. Waarom worden fiscale regelingen afgeschaft voordat er een nieuwe beoogde regeling is uitgewerkt? Wat is de achterliggende reden dat er een beperkter budget wordt gebruikt bij de niet-fiscale uitgavenregeling?

De leden van de CDA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing. Deze leden achten het belachelijk om zo zwaar te bezuinigen op scholing en cultureel erfgoed. De aftrek voor onderhoud monumentenpanden is van groot belang voor het behoud van historische panden in Nederland. De overheid tornt hiermee aan haar taak als rentmeester om deze panden voor de toekomst te behouden. De leden van de CDA-fractie achten de fiscaliteit niet altijd het juiste middel voor specifieke subsidies, maar bij de zeer effectieve aftrek voor onderhoud van monumentenpanden is het juist zo mooi dat wordt uitgegaan van het eigen initiatief van de monumenteneigenaren. De overheid hoeft hier niets voor te doen en monumenteneigenaren krijgen een beperkte aftrekmogelijkheid in ruil voor de vele extra kosten die zij maken.

De leden van de CDA-fractie vinden het een interessant idee om na te denken over scholingsvouchers. Zij hebben hier al eerder voorstellen voor gedaan, zoals het geven van scholingsrechten. Het ontgaat deze leden echter volledig waarom dit gepaard zou moeten gaan met een forse bezuiniging. Nu is het mogelijk om door een betere vormgeving van de subsidie veel meer mensen te laten studeren en dan kiest de regering ervoor om meer dan de helft van het budget eraf te halen.

Het ergste van dit wetsvoorstel vinden de leden van de CDA-fractie dat de regering het parlement eerst vraagt in te stemmen met het afschaffen van bestaande regelingen, een enorme bezuiniging aankondigt en pas later wil vertellen wat er dan precies voor in de plaats komt. Zo kan de Kamer niet effectief over de rijksuitgaven beslissen.

De leden van de CDA-fractie hebben dan ook heel veel vragen over dit wetsvoorstel. Zij verzoeken de regering daarnaast tevens in te gaan op de vragen en opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, het Register Belastingadviseurs en de SRA in hun commentaren op onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De persoonsgebonden aftrek is naar het oordeel van deze leden de manier om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de belastingschuldige, het individualiseert de belastingplicht. Langzaam maar zeker wordt het rekeninghouden met de persoonlijke omstandigheden steeds minder en minder. Zou de afschaffing gepaard gaan met tariefsverlaging dan zou het voorstel beter te verteren zijn dan een subsidieregeling.

De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het Wetsvoorstel fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing. De leden constateren verbaasd dat zowel het budget voor scholing als het budget voor het onderhoud van ons Nederlands cultureel erfgoed enorm wordt gekort. De leden maken zich grote zorgen over het behoud en onderhoud van onze monumentale panden als de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden wordt afgeschaft. De leden van de D66-fractie kunnen daarnaast de korting op het budget voor scholing niet rijmen met de ambities om voor een ieder een leven lang leren mogelijk te maken. De leden hebben dan ook veel vragen aan de regering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing. Deze leden vinden het om meerdere redenen een opmerkelijk wetsvoorstel en zij stellen derhalve een aantal vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar zijn nog niet overtuigd van het nut en de noodzaak. Deze leden zijn niet per definitie tegen een aanpassing van de bestaande regelingen, maar betwijfelen of de voorgestelde maatregelen goede alternatieven zijn.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel om de fiscale aftrek voor uitgaven voor monumentenpanden en de fiscale aftrek van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting af te schaffen en te vervangen door niet-fiscale uitgavenregelingen met een beperkter budget. Structureel moet dit een bezuiniging gaan opleveren van in totaal € 275 miljoen.

Aftrek van uitgaven voor monumentenpanden

Wat zijn de gevolgen voor burgers die tot nu toe gebruik maakten van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden? Graag een uitgebreide uitleg en toelichting, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De beëindiging van de fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden per 2017 zou kunnen leiden tot financieringsproblemen voor eigenaren van rijksmonumenten die reeds onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan, aldus de leden van de VVD-fractie. Hoe wordt hiermee omgegaan na 1 januari 2017? Wordt de bestaande regeling daarvoor onverkort gehandhaafd? Welke budget is hiermee gemoeid voor de jaren 2017 en 2018? Hoe wordt omgegaan met bouwwerkzaamheden die al gegund zijn en in van start gaan in 2016, maar wellicht niet voor 1 januari 2017 kunnen worden afgerond?

Kan er inzicht worden gegeven in de onomkeerbare verplichtingen die al zijn aangegaan door eigenaren van rijksmonumenten voor de periode na 1 januari 2017? Het zou gaan om ongeveer 400 vooral grote projecten. Zo nee, waarom niet? Om hoeveel geld gaat dit, vragen de leden van de VVD-fractie.

Waarom is er geen fiscale overgangsregeling opgenomen voor mensen die onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan voor komende jaren, met name 2017?

De fiscale aftrek voor monumentenpanden is bedoeld voor particulieren, aldus de leden van de fractie van de VVD. Hoe kan het dan dat de herbestemming van de Meelfabriek in Leiden mede wordt gefinancierd met behulp van de fiscale aftrek? Hoe is dit mogelijk gelet op het feit dat het gaat om fiscale aftrek in de IB-belasting? Zijn er meer van vergelijkbare voorbeelden?

In hoeveel gevallen in de afgelopen vijf jaar zijn de kosten van een eigenaar van een rijksmonument het plafond van € 10.000 voor 2017 en 2018 te boven gegaan, vragen de leden van de fractie van de VVD.

Op dit moment maken zo’n 14.000 mensen gebruik van de fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden, merken de leden van de VVD-fractie op. Hoeveel van deze mensen zouden ook geholpen zijn met de overgangsregeling voor onderhoud met een plafond van € 10.000?

Wat is het gemiddelde bedrag van de 14.000 mensen die nu gebruik maken van de fiscale aftrek?

Wat is volgens de regering «sober en doelmatig onderhoud», zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Hoeveel geld is er in 2017 en 2018 beschikbaar voor:

  • De onomkeerbare verplichtingen die voor 1 januari 2017 zijn aangegaan?

  • De overgangsregeling met een subsidie tot € 10.000?

  • De versterking van het NRF voor het geven van leningen?

Eigenaren van rijksmonumenten hebben de beslissing van de aankoop van een rijksmonument in het verleden soms mede laten bepalen door de mogelijkheden voor onderhoud, aldus de leden van de fractie van de VVD. Die beslissing is genomen voor een periode van waarschijnlijk 30 jaar bij het aangaan van de verplichting voor een hypotheek. Hoe kijkt de regering daarnaar? Is een termijn van drie maanden voor het afschaffen van een dergelijke regeling dan redelijk en billijk?

Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat als je eigenaren van rijksmonumenten allemaal specifieke eisen oplegt over wat wel en niet mag in iemands eigen pand, je dan ook verplicht bent om daar op een verantwoorde manier in financiële zin iets tegenover te stellen? In hoeverre voldoet de overgangsregeling daaraan en in hoeverre gaat de toekomstige regeling daaraan voldoen?

Per 1 juli 2016 is in de nieuwe Erfgoedwet een instandhoudingsplicht voor monumenten geïntroduceerd, merken de leden van de fractie van de VVD op. Hoe moet dit gezien worden tot het enkele maanden daarna schrappen van de fiscale aftrek van de instandhoudingskosten en een deel van het budget daarvoor?

In hoeverre vindt de regering een aankondiging van een regeling per 20 september 2016, voor het schrappen per 1 januari 2017 een gebruikelijke termijn voor zo’n type regeling, vragen de leden van de VVD-fractie. Waarom is er niet gekozen voor een langere (overgangs-)termijn en/of een latere ingangsdatum?

Kan de regering bevestigen dat de resterende structurele middelen (32 miljoen euro) ook weer volledig ingezet worden voor particuliere eigenaren van monumenten, zoals ook de huidige regeling van aftrek van uitgaven voor monumentenpanden? En dus niet bijvoorbeeld voor allerlei andere monumenten c.q. eigenaren, aldus de leden van de fractie van de VVD.

Waarom wil de regering een regeling die laagdrempelig, goed uitvoerbaar en populair is bij gebruikers schrappen, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zijn de exacte conclusies en aanbevelingen van het onderzoek uit 2009 waar de regering naar verwijst? Klopt het dat het onderzoek concludeert dat de regeling effectief is? Hoe en wanneer zijn de aanbevelingen van destijds geïmplementeerd? Indien ze niet zijn geïmplementeerd, waarom niet? Waarom is niet overwogen om het onderhoud aan niet-monumentale onderdelen binnen de bestaande aftrekregeling te wijzigen?

Hoe gaat het bestaande Revolving Fund van het NRF versterkt worden, vragen de leden van de VVD-fractie. Welke budgettaire aspecten heeft dit? En welke financiële voordelen kunnen monumenteneigenaren halen bij een lening uit het NRF (met name welke bedragen qua voordeel)?

De regering verwijst naar het NRF voor het uitvoeren van grotere ingrepen en restauraties. Hoe kunnen eigenaren van woonhuizen daarvoor in aanmerking komen? Hoeveel is dit in de afgelopen jaren gebeurd, vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangegeven in welke provincies particuliere eigenaren van rijksmonumenten ook feitelijk voor restauratiesubsidie in aanmerking komen (en daadwerkelijk ontvangen)? In hoeverre staat de Restauratiefondspluslening open voor woonhuizen?

Naar aanleiding van de begroting 2016 van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (tabel pagina 102) over monumentenzorg hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen:

Kan de regering toelichten waar de verhoging in het beschikbare budget voor Monumentenzorg tussen de jaren 2016 en 2017 vandaan komt?

Wat is de reden dat het beschikbare budget voor het Flankerend beleid huisvesting in 2017 aanzienlijk hoger is dan in andere jaren, met uitzondering van het jaar 2015?

Waar komt de doorlopende stijging in het beschikbare budget voor Archeologie in de jaren 2015 tot en met 2018 vandaan?

Waar is het vrijgekomen geld door de daling in de subsidie Internationaal cultuurbeleid in het jaar 2017 naartoe gegaan?

Hoe wordt voorkomen dat eigenaren van monumentenpanden straks te maken krijgen met allemaal administratieve rompslomp, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom ervoor is gekozen de afschaffing van de aftrek reeds per 2017 in te laten gaan. Op welke wijze is geborgd dat monumentenbezitters zich konden voorbereiden op de afschaffing van de aftrek? Wat is het gemiddelde bedrag aan aftrek per gebruiker? 80% van het budget van de regeling wordt gebruikt door 20% van de gebruikers zo wordt gesteld, kan er een uitsplitsing worden gegeven van het gebruik van de regeling per 10% cohort? Wat is het (gewogen) gemiddelde aftrekpercentage? Valt iets te zeggen over de regionale spreiding van het gebruik van de fiscale aftrek?

Kan het (vermeende) oneigenlijk gebruik van de regeling nader worden onderbouwd, liefst ook met concrete voorbeelden?

Naar de leden van de PvdA fractie hebben begrepen uit de door de Kamer gevraagde toelichtende brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan in de beoogde subsidieregeling maximaal 10.000 euro subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen. Dit leidt bij een subsidiepercentage van 25 tot een uitbetaald bedrag van maximaal 2.500 euro. Is dat bedrag niet gering gezien de soms zeer hoge kosten waarmee monumenteneigenaren worden geconfronteerd? Waarop is het maximale bedrag van 2.500 euro gebaseerd? Hoe verhoudt de voorgestelde subsidieregeling zich tot de beschikbare regelingen voor gemeentelijke monumenten?

De leden van de SP fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel om de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden af te schaffen. Kunnen voorbeelden worden gegeven van fouten en onbedoeld gebruik? Hoeveel onbedoeld gebruik is door de jaren gecorrigeerd door de Belastingdienst? Wordt het een nieuwe criterium dat als een fiscale regeling gevoelig is voor veel fouten en onbedoeld gebruik, deze afgeschaft wordt? Waarom wordt de fiscale maatregel al per 1 januari 2017 afgeschaft en de nieuwe regeling pas per 2019 ingevoerd? Waarom wordt de nieuwe regeling niet eerst uitgewerkt alvorens een voorstel tot afschaffing is ingediend? Hoe gaat de nieuwe regeling eruit zien? Waarom wordt de nieuwe regeling niet in het overgangsrecht meegenomen? Kan worden uitgelegd waarom 25 miljoen minder wordt uitgegeven aan de nieuwe regeling? Is de nieuwe regeling een openeinde regeling of wordt de 32 miljoen met strenge voorwaarden uitgedeeld via de subsidieregeling? Kan al worden aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor de nieuwe regeling?

De leden van de CDA-fractie begrijpen niet waarom de regering een goed werkend instrumentarium voor rijksmonumentenpanden afschaft zonder aan het parlement en aan eigenaren van rijksmonumentenpanden duidelijk te maken welk alternatief ervoor in de plaats komt. Deze leden roepen de regering op om per direct de regeling aan de Kamer te doen toekomen waarin het alternatief van de regering voor de fiscale aftrekpost voor onderhoudsuitgaven aan monumentenpanden geregeld wordt. De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de aftrekpost relatief eenvoudig uitvoerbaar is en zij vragen zich dan ook af of een alternatief in de vorm van een subsidie niet tot veel meer voorwaarden en bureaucratie zal leiden. Bovendien wijzen deze leden erop dat het systeem onrechtvaardiger wordt als het «wie het eerst komt, wie het eerst maalt»-principe gaat gelden. Eigenaren van rijksmonumenten die in januari groot onderhoud laten plegen, halen de pot leeg en eigenaren die in oktober hun huis renoveren mogen alles volledig zelf bekostigen. De leden van de CDA-fractie ontvangen dan ook graag een reactie van de regering op bovenstaande punten.

De regering noemt verschillende argumenten die bijgedragen hebben aan de beslissing om de aftrekpost voor onderhoudsuitgaven voor monumentenpanden af te schaffen. Deze argumenten overtuigen de leden van de CDA-fractie echter niet. De regering noemt allereerst de beperkte mogelijkheid om te sturen op welk onderhoud wanneer wordt uitgevoerd. De leden van de CDA-fractie achten een dergelijke bemoeienis ook helemaal niet wenselijk. Het mooie van de fiscale aftrekpost is juist dat eigenaren van rijksoverheid zelf de verantwoordelijkheid dragen van beslissingen over onderhoud en restauratie van hun woning. De kwalificatie van een gebouw tot rijksmonument gaat al met genoeg regels en voorwaarden gepaard. De leden van de CDA-fractie achten het onwenselijk dat de overheid vervolgens ook nog gaat bepalen wanneer een eigenaar van een rijksmonument welk onderhoud aan zijn woning uit moet voeren. Deze leden vernemen graag van de regering waarom zij meent dat de overheid zich hiermee zou moeten bemoeien.

Vervolgens wijst de regering erop dat de fiscale aftrekpost voor onderhoudsuitgaven van rijksmonumentenpanden de enige vorm van financiële ondersteuning van rijksmonumentenpanden is met een openeindekarakter. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een openeindekarakter niet in alle gevallen gewenst is, maar tegelijkertijd is dat juist wat de regeling zo rechtvaardig maakt. Of onderhoud nu in het begin van het jaar of aan het eind van het jaar plaatsvindt de financiële ondersteuning is bij een aftrekpost gelijk. De leden van de CDA-fractie vragen de regering op dit punt te reflecteren.

Er is ook een argument van de regering waar de leden van de CDA-fractie het wel mee eens zijn. Deze leden delen de mening dat het niet rechtvaardig is dat de hoogte van de financiële ondersteuning afhangt van het tarief in de inkomstenbelasting van de eigenaar van het rijksmonument. De reden achter de financiële ondersteuning voor de eigenaar van het rijksmonument ligt voor deze leden niet zozeer in het feit dat de eigenaar door de onderhoudskosten minder draagkracht heeft. Deze leden zien de rechtvaardiging van de overheidsbijdrage eerder in het feit dat de samenleving als geheel profiteert van het behoud van rijksmonumenten en het aangezicht van dit culturele erfgoed voor het Nederlandse landschap. Heeft de regering ook alternatieven onderzocht waarbij de fiscale compensatie behouden blijft zonder dat deze afhankelijk is van het inkomstenbelastingtarief van de eigenaar van het rijksmonument?

De regering geeft verder als argument voor afschaffing dat niet aantoonbaar zou zijn dat zonder de fiscale aftrekpost geen onderhoud gepleegd zou zijn. Uit het voorgaande mogen duidelijk zijn dat dit argument voor de leden van de CDA-fractie niet van belang is. De overheid draagt niet bij in de kosten, omdat het onderhoud anders niet gedaan wordt, maar omdat een onderhouden rijksmonument ook ten faveure van de samenleving als geheel komt. Zelfs als extra onderhoud aan rijksmonumentenpanden al het doel van de regeling zou zijn, dan citeert de regering wel heel selectief in de onderzoeksresultaten. Uit de evaluatie van OCW in 2009 bleek immers allereerst dat de regeling laagdrempelig, goed uitvoerbaar en populair is bij de gebruikers. Vervolgens haalt de regering aan dat niet aantoonbaar is dat zonder de aftrek geen onderhoud gepleegd zou zijn, terwijl in het onderzoek de helft van de respondenten aangeeft minder of geen onderhoud te plegen als ze geen gebruik hadden kunnen maken van de fiscale faciliteit. De leden van de CDA-fractie vragen waarom deze cruciale informatie uit het onderzoek niet is meegenomen.

In dit onderzoek wordt dan ook geconcludeerd dat de fiscale regeling effectief is. De leden van de CDA-fractie vragen waarom op basis van deze evaluatie de monumentenaftrek beëindigd wordt, terwijl uit deze evaluatie blijkt dat de monumentenaftrek goed werkt.

Zo blijkt uit de evaluatie fiscale regelingen monumentenzorg van het OCW in 2009 ook dat de uitvoeringskosten van de regeling voor zowel de Belastingdienst als de gebruikers laag zijn en dat op basis van deze lage kosten en andere gehanteerde criteria voor doelmatigheid het niet aannemelijk is dat andere instrumenten doelmatiger zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom zij van mening is dat er toch een ander instrument doelmatiger is en waarom de uitvoeringskosten van de regeling voor de Belastingdienst ineens helemaal niet meer laag zijn.

De regering geeft aan dat de fiscale regeling gevoelig is voor fouten en onbedoeld gebruik, maar geeft hier verder geen uitleg bij. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook zeer benieuwd of de regering duidelijk uiteen kan zetten van welke fouten en welk onbedoeld gebruik sprake is bij de aftrekpost voor onderhoudskosten van rijksmonumenten en hoeveel sprake is van dergelijke fouten of onbedoeld gebruik. Uit de genoemde evaluatie bleek immers nog dat de regeling effectief was en de regering heeft niet voorgesteld om de regeling zo aan te passen dat onbedoeld gebruik wordt tegengegaan. Kan de regering een overzicht geven van de alternatieven voor afschaffing van de aftrekpost voor onderhoudsuitgaven van rijksmonumenten die zij overwogen heeft? Waarom is wordt de regeling niet beter toegespitst op onderhoud aan monumentale waarden?

Op 7 maart 2016 heeft de Staatssecretaris van Financiën het besluit met betrekking tot de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden nog gewijzigd (BLKB 2016/360M). De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Staatssecretaris een besluit aanpast als de aftrek toch wordt afgeschaft. Het lijkt wel of verschillende bewindspersonen van dit kabinet op twee verschillende sporen zitten. Als de Staatssecretaris via een besluit bepaald onbedoeld gebruik van de regeling onmogelijk maakt, waarom moet diezelfde regeling dan met een beroep op onbedoeld gebruik nog worden afgeschaft?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering nog een absurd argument heeft om de monumentenaftrek af te schaffen. Zo vermeldt de regering als argument dat circa 20% van de aanvragers in totaal 80% van de aftrek geniet. De logica van deze nieuwe gewenste nivellering ontgaat deze leden dan ook totaal. Is het een doel dat alle eigenaren van een rijksmonument met onderhoudskosten ongeveer gelijke kosten hebben? Deze leden vinden het nogal logisch dat sommige eigenaren in een jaar lage onderhoudskosten hebben en andere eigenaren in dat jaar toe zijn aan groot onderhoud. Kan de regering nader motiveren waarom dit een argument zou zijn om de hele regeling af te schaffen?

Tot slot wijst de regering op andere faciliteiten, zoals het restauratiebudget van de provincies en de laagrentende leningen via de Revolving Funds. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeveel provinciale regelingen voor restauratie woonhuismonumenten zijn uitgesloten. Hoe zit dat bij restauratiefondsleningen? En hoeveel laagrentende leningen via Revolving Funds zijn ook toegankelijk voor woonhuismonumenten? Zijn deze leningen toegankelijk voor eigenaren voor rijksmonumenten van alle leeftijden of worden oudere eigenaren hiervoor uitgezonderd?

De leden van de CDA-fractie wijzen er bovendien op dat een laagrentende lening een totaal andere regeling is dan een aftrekpost. Deze leden menen dat de rente op leningen momenteel niet echt een zorg is voor burgers. En bij een lening draagt de overheid niet bij aan de onderhoudskosten zelf, terwijl zij daar wel een indirect belang bij heeft. Bovendien wordt het aangaan van een lening met deze fondsen gestimuleerd en de leden van de CDA-fractie zijn geen voorstander van hogere eigenwoningschulden.

Verder merken de leden van de CDA-fractie op dat voor eigenaren van monumentenpanden zeer veel verplichtingen en eisen gelden voor het onderhoud die door de overheid worden opgelegd. Die verplichtingen kosten geld, want door alle aanvullende eisen is onderhoud aan een rijksmonument veel kostbaarder dan het onderhoud aan een ander woonhuis. De leden van de CDA-fractie geven enkele voorbeelden:

Voor kleine aanpassingen aan een monumentenwoning is een vergunning nodig;

Vergunningen worden alleen verleend als dure, gespecialiseerde architecten worden ingehuurd voor de kleine aanpassingen;

Het is niet toegestaan om veiligheids-, hang- en sluitwerk aan te brengen;

Kleine ramen, al dan niet met spijlen, mogen niet vervangen worden door grote ramen.

Kozijnen mogen niet vervangen worden door kunststof kozijnen of kozijnen van duurzaam hardhout;

Er wordt bijna nooit toestemming gegeven om dubbel glas aan te brengen;

Er wordt bijna nooit toestemming gegeven om zonnepanelen aan te brengen.

Aanpassingen om een monumentenwoning duurzamer te maken zijn mogelijk, maar vergen zeer grote investeringen, veel groter dan bij een gewone woning.

Die verplichtingen zijn opgelegd door de overheid met de opmerking dat eigenaren van monumentenpanden recht op aftrek van onderhoudskosten hebben. Mensen die in bezwaar gaan tegen de beslissing om een woonhuis als monument aan te wijzen, hebben bij de afwijzing van het bezwaar als argument gekregen dat de onderhoudskosten fiscaal aftrekbaar zijn. Hoe kan de regering de afschaffing van die aftrek dan nu rechtvaardigen?

De leden van de CDA-fractie zijn dan ook nog geenszins overtuigd van deze bezuiniging op het Nederlandse culturele erfgoed. Deze leden vragen de regering daarom hoe zij ervoor gaat zorgen dat de rijksmonumenten die in particulier eigendom zijn, in goede staat blijven met een budget van € 25 miljoen minder. Kan de regering een overzicht geven wat dit gemiddeld betekent per eigenaar van een monumentenwoning? Welke kosten die nu nog fiscaal aftrekbaar zijn vallen straks niet onder het geheel van voorgestelde subsidies voor rijksmonumenten?

Hoe kan het dat er nu, drie maanden voor de ingangsdatum van het wetsvoorstel, nog geen informatie bekend is over het alternatief? Hoe kan het dat mensen gekort gaan worden, en nog niet bekend is hoe deze mensen gecompenseerd gaan worden? Mensen die bijvoorbeeld de afgelopen jaren een rijksmonument gekocht hadden, voelen zich nu bekocht. Zij vertrouwden op een betrouwbare overheid die geen regeling afschaft zonder fatsoenlijk overgangsrecht. Maar waar voor gewone woningen een overgangsrecht van 30 jaar geldt voor de beperking van de hypotheekrenteaftrek, moeten eigenaren van rijksmonumenten het doen met een zeer beperkt overgangsrecht van twee jaar. Hoe kan de regering dat rechtvaardigen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom is er geen nette overgangsregeling terwijl de aftrek nu meer dan 30 jaar bestaat en in minder dan drie maanden wordt afgeschaft?

Bovendien zien eigenaren van rijksmonumentenpanden nu naar alle waarschijnlijkheid de waarde van hun huis flink dalen. Heeft de regering onderzocht wat het effect is van de voorgestelde wijziging op de waarde van rijksmonumenten?

Er wordt een hoop geld uitgegeven voor ons cultureel erfgoed, aldus de leden van de PVV-fractie. Monumenten maken deel uit van ons cultureel erfgoed. Ons cultureel erfgoed moet niet verworden tot leegstaande gebouwen. Van de 6.000 historische buitenplaatsen die ons land rijk was, zijn er nog 552 over. In monumenten kan gewoon gewoond worden, het bewoond zijn van deze monumenten geeft leven aan dit erfgoed. Met de afschaffing van deze aftrek zou het kind wel eens met het badwater weggegooid kunnen worden.

De leden van de D66-fractie zien grote risico’s in het afschaffen van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden. De regering geeft aan dat de regeling niet aantoonbaar effectief is, klopt het dat de regering dit concludeert op basis van de evaluatie fiscale regelingen monumentenzorg1, een rapport uit 2009? Waarom kiest de regering juist nu voor het afschaffen van de regeling en heeft de regering geen wijzigingsvoorstellen voor deze regeling gedaan in 2010? Of in 2011, 2012, 2013, 2014 of 2015? Kan de regering reageren op het feit dat juist dit rapport hetzij voorzichtig, concludeert dat de regeling effectief is en dat het rapport stelt dat «het niet aannemelijk is dat andere instrumenten dan de fiscale aftrek doelmatiger zouden zijn»? Kan de regering aantonen dat het afschaffen van de regeling niet resulteert in een daling in onderhoud van monumentenpanden en dus in een daling van de status van monumentenpanden? Kan de regering daarbij ook reageren op het feit dat uit het rapport naar voren komt dat de helft van de onderzoeksgroep heeft aangegeven minder of geen onderhoud uit te voeren aan rijksmonumenten als er geen gebruik gemaakt zou kunnen worden van deze fiscale regeling?

De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom er gekozen wordt de monumentenaftrek nu af te schaffen terwijl de regering aangeeft de komende jaren de financiering van monumentenzorg te willen bezien? Daarnaast geeft de regering aan dat er vanaf 2019 één regeling zal zijn voor sober en doelmatig onderhoud voor alle rijksmonumenten. In 2018 wordt de Sim geëvalueerd. Waarom wordt nu al bepaald dat er één regeling komt, voor dat deze evaluatie is afgerond? De regering hoopt de Kamer medio 2018 te informeren over het nieuwe financiële stelsel voor de monumentenzorg. Waarom wordt de Kamer op dit moment dan al gevraagd om in te stemmen met het afschaffen van de aftrekregeling terwijl het nog onduidelijk is hoe de regeling vervangen wordt?

De leden van de D66-fractie constateren dat er sprake is van een overgangsrecht voor 2017 en 2018. Wat betekent deze overgangsregeling voor reeds aangevraagde of geplande uitgaven voor monumentpanden maar waarvoor nog geen juridische verplichten zijn aangegaan voor 1 januari 2017? En wat betekent dit voor nieuwe aanvragen?

Met de keuze voor een subsidieregeling wordt het budget voor monumentenzorg ook fors verlaagd, er blijft maar 32 miljoen over van de 57 miljoen. Waarom is hiervoor gekozen? Wat is het totale bedrag wat niet langer aftrekbaar is door belastingplichtigen voor het onderhoud van monumentenpanden? De regering geeft aan dat een subsidieregeling effectiever is. Kan de regering toelichten hoe de subsidieregeling eruit zou komen te zien? En hoe toont de regering aan dat deze subsidieregeling daadwerkelijk effectiever is? Hoe garandeert de regering dat niet de kwaliteit van monumentpanden zal dalen door deze wijziging?

En hoe verhoudt het afschaffen van de aftrekregeling zich tot de instandhoudingsplicht voor de monumenteigenaar die is opgenomen in de Erfgoedwet, die 1 juli dit jaar van kracht is geworden? Verliezen eigenaren met het afschaffen van de laagdrempelige aftrekregeling niet een belangrijk instrument dat bedoeld is voor de instandhouding van monumenten en het vroegtijdig uitvoeren van onderhoud?

De regering geeft aan dat de regeling gevoelig is voor fouten of onbedoeld gebruik. Waarom zet de regering niet in op het verduidelijken van en voorlichting over de regeling of op meer handhaving? De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de aanbevelingen uit de evaluatie fiscale regelingen monumentenzorg. Kan de regering toelichten waarom een subsidieregeling de kans op fouten en onbedoeld gebruik zou verkleinen?

Ook lezen de leden dat circa 20% van de aanvragers in totaal 80% van het budget van de aftrek geniet. De regering lijkt dit als iets negatiefs te zien. Maar is het niet zo dat deze 20% van de aanvragers zelf ook de hoogste investeringen doen in het onderhoud van monumentenpanden en dus ook het grootste deel van de investeringen doen in ons cultureel erfgoed? De regering geeft aan dat de regeling niet bedoeld is voor restauraties of grootschalige renovaties. Kan de regering toelichten waarom dit oneigenlijk gebruik zou zijn? Wat is het verschil tussen veel achterstallig onderhoud en een renovatie of restauratie? En als er inderdaad geconcludeerd moet worden dat dit onwenselijk gebruik is van de regeling, waarom is er niet voor gekozen om dit binnen de huidige regeling aan te pakken?

De D66 fractieleden lezen ook dat de regering wijst op alternatieven. Kan de regering aangeven in welke provincies particuliere eigenaren van rijksmonumenten ook feitelijk voor de genoemde restauratiesubsidie in aanmerking komen (en daadwerkelijk ontvangen)? Welk deel van de provinciebudgetten voor monumentenzorg wordt nu al gebruikt? En waarom verwijst de Minister naar de Restauratiefondspluslening terwijl deze alleen openstaat voor rijksmonumenten die niet geregistreerd staan als woonhuis?

De regering geeft daarnaast aan dat er naar aanpassingen van de regeling is gekeken om de beperkingen van de regeling op te heffen maar dat er geen aanpassingen mogelijk waren2. Is de regering van mening dat het opheffen van onduidelijkheid over wat wel en niet aftrekbaar is binnen de regeling, geen gunstige aanpassing zou zijn die de effectiviteit van de regeling verbeterd? Zo nee, waarom niet? En kan de regering toelichten welke beperkingen van de regeling hier bedoeld worden? Op basis van de evaluatie in 2009 lijken deze beperkingen namelijk mee te vallen; de regeling gaat namelijk gepaard met lage kosten, lage administratieve lasten en het is volgens het rapport niet aannemelijk dat er een ander instrument doelmatiger is, aldus de leden van de D66-fractie.

In een poging het belastingstelsel te vereenvoudigen en de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst te drukken, stelt de regering voor de fiscale aftrek van uitgaven voor rijksmonumentenpanden per 1 januari a.s. te schrappen, aldus de leden van de fractie van de ChristenUnie. Dat doet zij zonder dat er helderheid wordt gegeven over de vormgeving van de aangekondigde nieuwe subsidieregeling. Met ingang van 2019 gaat pas de nieuwe regeling in. De komende twee jaar wordt gewerkt met een overgangsregeling. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering niet wacht met het schrappen van deze aftrekpost, tot het moment dat er volledige duidelijkheid is over de nieuwe subsidieregeling c.q. over het herijkte financieringsstelsel voor monumentenzorg. Nu worden eigenaren van rijksmonumenten in het ongewisse gelaten, waarbij één ding voor hen wel helder is: vanaf 2017 is er geen € 57 miljoen meer voor hen beschikbaar, maar € 32 miljoen. Deze leden vragen de regering ten minste volledige duidelijkheid te bieden over de overgangsregeling, voordat de behandeling van dit wetsvoorstel wordt voortgezet.

Aangezien de omvang van de nieuwe subsidieregeling aanmerkelijk kleiner wordt dan de huidige omvang van de belastinguitgave, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering om meer inzicht te geven in de maatschappelijke impact van het schrappen van deze aftrekpost. Wat doet het met de staat van onderhoud van rijksmonumenten? Wat zijn de gevolgen voor de marktwaarde van rijksmonumenten? Krijgen alle eigenaren van rijksmonumenten, die nu gebruik maken van de aftrekpost, toegang tot de nieuwe subsidieregeling, waardoor er voor iedere toekomstige subsidieontvanger een kleiner bedrag resteert in vergelijking met het huidige regime? Of komen sommige eigenaren, die nu gebruik maken van de aftrekpost, niet meer in aanmerking voor de subsidieregeling? Met andere woorden: in hoeverre biedt de subsidieregeling qua reikwijdte een volledige vervanging van de huidige fiscale aftrekpost?

De leden van de fractie van de SGP willen een soortgelijke vraag als bij de maatregel scholingsaftrek ook stellen voor de voorgestelde maatregel rijksmonumenten: heeft de regering een variant onderzocht waarin de progressiviteit wordt vervangen door een vast percentage aan aftrek? Zo ja, waarom is dit niet voorgesteld? Zo nee, is de regering bereid dit alsnog te doen? De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de vormgeving van de maatregel rijksmonumenten. Het voorgesteld limiet brengt grote renovaties in een gigantisch probleem. De leden van de SGP-fractie vragen een verdere onderbouwing van de keuze om het beschikbare budget te verlagen.

De fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden is een regeling die particuliere eigenaren van rijksmonumentpanden in staat stelt de kosten van onderhoud van een rijksmonumentenpand fiscaal in aftrek te brengen als persoonsgebonden aftrekpost, aldus de leden van de fractie van 50PLUS.

Het lid van de 50PLUS-fractie begrijpt in principe dat de regering wil komen tot vereenvoudiging van fiscale regelingen, en oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van fiscale aftrek wil tegengaan. Het lid vraagt zich wel af, of met het geheel afschaffen van deze fiscale aftrekregeling en het tegelijkertijd doorvoeren van een gerichte bezuiniging het kind niet met het badwater wordt weggegooid. Het lijkt dit lid onverstandig om tot nu toe beschikbare middelen flink af te romen, en de voorgenomen bezuiniging door te voeren. Kunnen de vrijkomende middelen niet beter volledig toegevoegd worden aan een geoormerkte regeling voor onderhoud en herstel van cultuurhistorische panden en onroerende goederen? Is het zeker dat de doorgevoerde bezuiniging niet zal resulteren in kwalitatief slechter onderhoud en slechter of minder herstel cultuurhistorisch belangrijke bouwwerken? Graag een toelichting en onderbouwing.

De nu nog aftrekbare kosten van onderhoud voor monumentenpanden zullen na verloop van tijd moeten voldoen aan nog bekend te maken subsidievoorwaarden van het Ministerie van OCW. Die voorwaarden moeten als het lid van de fractie van 50PLUS het goed begrijpt de komende maanden of jaren nog aan de Kamer worden voorgelegd. Is een dergelijke aanpak die kan gaan leiden tot onzekerheid bij belastingplichtigen met een monumentenpand wel aanvaardbaar? Is hier geen praktischer aanpak mogelijk die tot minder onzekerheid leidt? De uitwerking, of zelfs maar de contouren van een nieuwe regeling zijn nog niet bekend. Het is begrijpelijk dat dat leidt tot veel onrust bij bezitters van Rijksmonumenten. Het lijkt dit lid raadzaam een langere periode te nemen voor het schrappen van de monumentenaftrek. Dit voorkomt schokeffecten en lijkt beter in lijn met overgangsregelingen voor andere situaties waarin langdurige verplichtingen gelden, zoals de eigen woning en pensioen. Dit lid deelt op dit punt de mening van de NOB.

Het lid van de 50PLUSfractie vraagt nader in te gaan op de werking van de huidige specifieke fiscale aftrekregeling. Is deze wel zo ineffectief en gecompliceerd? En zijn bijvoorbeeld de giftenaftrek, de innovatiebox, de milieu-investeringsftrek of de Wet bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) niet veel ingewikkelder regelingen? En is het bijvoorbeeld niet mogelijk deze regeling te delegeren naar het beleidsverantwoordelijk departement, net als bij WBSO, de energie investeringsaftrek en de Milieu Investerings Aftrek?

Aftrek van scholingsuitgaven

De leden van de fractie van de VVD hebben over dit onderdeel van het wetsvoorstel een aantal vragen en opmerkingen.

Wat zijn de gevolgen voor burgers die tot nu toe gebruik maakten van de aftrek van scholingsuitgaven?

Kan de regering aangeven hoe het verlagen van het budget voor scholingsuitgaven past in de ambitie van de regering om een leven lang leren te stimuleren?

Welke burgers maken nu gebruik van de scholingsaftrek en in welke inkomensgroepen? En hoeveel mensen? Welke cursussen of studies worden het meest afgetrokken van de belasting en voor welk bedrag gemiddeld? En kunnen deze ook evenredig gebruik maken van de vervangende regeling op de OCW-begroting? Waarom was deze aftrek niet doelmatig? Is hier een studie of evaluatie van he kabinet naar verricht? Welke andere opties heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om op haar begroting de voorgestelde bezuiniging te realiseren?

Klopt het dat in het CPB-rapport staat: «Omdat we alleen de marginale deadweight loss kunnen berekenen en niet het gemiddelde, valt in principe niet uit te sluiten dat de maatregel als geheel effectief is.»? Wat vindt de regering hiervan?

Is de regering bekend met het artikel «Pilotenopleiding door wetsvoorstel netto bijna 2x zo duur» op de website www.upinthesky.nl van 22 september 2016? Klopt dit bericht? Hoe ziet de regeling er voor de pilotenopleiding precies uit? Wat vindt de regering van dit bericht en hoe gaat ze om met dit soort majeure financiële gevolgen? Hoe komt de vergoeding voor de kosten van bijvoorbeeld deze pilotenopleiding er in de toekomst uit te zien? Welke gevolgen heeft een eventuele verdubbeling van de netto kosten straks voor het aanbod van piloten?

Welke vergelijkbare knelpunten verwacht de regering bij het afschaffen van de fiscale aftrek scholingsuitgaven?

Waarom is er geen fiscaal overgangsrecht opgenomen voor mensen met nog (meerjarige) studieverplichtingen? Om hoeveel mensen gaat het die meerjarige studieverplichtingen hebben, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de PvdA-fractie vragen welk percentage van de gebruikers momenteel maximaal MBO 4 heeft genoten. Voorts vragen zij meer informatie over de nieuwe subsidieregeling, is het straks de bedoeling dat de gehele opleiding met een voucher betaald kan worden? Worden er prestatieafspraken verbonden aan het verkrijgen van een voucher? Bij wat voor soort opleidingen kan een voucher ingewisseld worden? Welke mogelijkheden blijven er voor HBO en WO afgestudeerden om bij te scholen? Wat is het gemiddeld inkomen van gebruikers van de scholingsaftrek?

De leden van de SP fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel om de aftrek van scholingsuitgaven af te schaffen. Hoeveel belastingplichtigen zijn gebruikers, ofwel wat is 2,6%? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Wat is de gemiddelde aftrek van deze belastingplichtigen? Vanaf welk opleidingsniveau wordt er vooral gebruik gemaakt van de aftrek? Waarom wordt de nieuwe regeling niet eerst uitgewerkt alvorens voorgesteld wordt om de huidige regeling af te schaffen? Hoe gaat de nieuwe regeling eruit zien? Waarom is er geen overgangsrecht? Kan worden uitgelegd waarom 108 miljoen structureel minder wordt uitgegeven aan de nieuwe regeling? Is de nieuwe regeling een open einde regeling of wordt de 106 miljoen met strenge voorwaarden uitgedeeld via de subsidieregeling? Kan al worden aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor de nieuwe regeling

Naast de aftrek voor onderhoudskosten van monumentenpanden wordt ook de aftrek van scholingsuitgaven afgeschaft. De leden van de CDA-fractie begrijpen de argumenten bij de defiscalisering van de scholingsuitgaven, maar hebben grote bezwaren bij de vormgeving ervan. De regering geeft aan dat het aantal gebruikers van de regeling beperkt is, dat gebruikers relatief hoog opgeleid zijn, dat de deadweight loss van de regeling zeer groot is (73%–100%), dat de scholingskosten door de belastingplichtige voorgefinancierd moeten worden en dat de regeling voor de Belastingdienst lastig uitvoerbaar is. In grote lijnen delen de leden van de CDA-fractie deze argumenten, maar zij hebben hier nog wel enkele vragen over.

Zo vragen de leden van de CDA-fractie hoeveel belastingplichtigen jaarlijks gebruik maken van de regeling en hoe dit zich verhoudt tot de schatting van het aantal mensen in Nederland dat een opleiding of cursus volgt.

Deze leden willen ook graag weten waarom de scholingskosten door de belastingplichtige voorgefinancierd moeten worden. Is het niet mogelijk om een voorlopige teruggave aan te vragen bij de aftrekpost voor scholingsuitgaven? De aftrekpost is door de Belastingdienst lastig te controleren. Wie gaat dan de nieuwe regeling met scholingsvouchers uitvoeren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Geldt daarbij ook als voorwaarde dat de opleiding of studie gericht moet zijn op een toekomstig beroep? Zo ja, waarom is dit voor de nieuwe uitvoerder makkelijker te bepalen dan voor de Belastingdienst?

Verder merken de leden van de CDA-fractie op dat er een nieuwe dispariteit ontstaat tussen werknemers en ondernemers door het afschaffen van de scholingsaftrek. Ondernemers, zowel in de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting, behouden namelijk het recht om scholingskosten af te trekken van de winst. Hier heeft de Belastingdienst kennelijk geen moeite om te beoordelen of de scholing gericht is op het beroep. Werknemers kunnen scholingskosten alleen nog vergoed krijgen, in de vorm van scholingsvouchers, als ze tot de nieuwe doelgroep behoren van mensen die een maatschappelijk belang hebben om scholing te volgen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de verschillende behandeling tussen werknemers en ondernemers juist verkleind zou moeten worden in plaats van vergroot. Kan de regering hierop reflecteren?

Wat de leden van de CDA-fractie niet begrijpen is waarom de regering tevens bezuinigt op de nieuwe regeling. Nu is er een kans om meer mensen te laten studeren en om de kenniseconomie een impuls te geven en dan laat de regering die kans liggen. Kan de regering hierop reageren?

Ook snappen de leden van de CDA-fractie niet waarom de regering het alternatief van scholingsvouchers niet verder heeft uitgewerkt en wettelijk verankerd heeft. De leden van de CDA-fractie vinden het cruciaal dat voordat de wet ingaat, duidelijk is wat de details zijn van de nieuwe regeling. Hoe kan er immers van het parlement gevraagd worden in te stemmen met het afschaffen van de oude regeling als nog niet duidelijk is wat er precies voor in de plaats komt? Dan hebben deze leden het niet alleen over een regeringsbrief met een schets, maar over een wetsvoorstel.

De nieuwe regeling gaat al per 1 januari 2018 in, maar wat gebeurt er dan met mensen die nu net een meerjarige studie zijn begonnen? Deze mensen verliezen wel hun aftrekmogelijkheid en hebben geen idee of ze straks in aanmerking gaan komen voor scholingsvouchers.

Deze vouchers zullen worden ingezet voor de mensen die uit zichzelf minder snel geneigd zijn scholing te volgen, maar waarvan het maatschappelijk belang van scholingsdeelname groot is. Hoe wordt bepaald of voor iemand het maatschappelijk belang van scholingsdeelname groot is. Wat zijn daarvoor de criteria? Wordt daarvoor ook samengewerkt met andere (overheids)instellingen, zoals het UWV? Wanneer heeft iemand recht op een voucher? Zijn dat hoofdzakelijk mensen die recht hadden op aftrek van scholingsuitgaven of is het een hele andere groep? Hoe kunnen deze mensen aanspraak maken op een voucher en onder welke voorwaarden? Op welke manier wordt de voucher vormgegeven? Is uitgezocht of mensen het een belemmering vinden om een scholingsvoucher aan te moeten vragen, terwijl ze zelf de scholingsaftrek konden regelen. Of ervaren mensen dit juist als positief, omdat vooraf duidelijkheid bestaat over het toewijzen van de faciliteit? Hebben mensen die in december een studie gaan volgen, evenveel kan op een scholingsvoucher als mensen die in januari met een studie beginnen? Of kan het aantal scholingsvouchers in een jaar opraken?

De leden van de CDA-fractie vrezen dat de middeninkomens en mensen met een dure studie, zoals een pilotenopleiding, zwaar benadeeld worden door de afschaffing van de scholingsaftrek. Mensen met een hoog inkomen zullen hoogstwaarschijnlijk zelf de studie kunnen financieren, maar voor middeninkomens is dat niet altijd zo. Heeft de regering gekeken naar mogelijke negatieve effecten van de afschaffing van de scholingsaftrek op het kunnen doorstromen naar hogere functies?

Voor mensen met een dure studie is de scholingsaftrek vaak de enige mogelijkheid om de studie überhaupt te kunnen volgen. De salarissen van bijvoorbeeld piloten zijn tegenwoordig ook niet zo riant meer dat de opleiding ervan bekostigd kan worden. Deelt de regering de vrees van de leden van de CDA-fractie dat het volgen van de pilotenopleiding, of een andere dure studie, onbetaalbaar wordt en dat alleen nog piloten uit het buitenland geworven kunnen worden?

Of kan de regering toezeggen dat ook voor middeninkomens en mensen met een dure opleiding scholingsvouchers beschikbaar zullen zijn?

Door het afschaffen van de scholingsaftrek wordt de mogelijkheid om levenslang te leren toch op een significante wijze ingeperkt, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Verdraagt deze inperking zich wel met die doelstelling levenslang leren?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering 127,2 miljoen euro bezuinigd op scholing. Dit verbaast de leden gezien de regering, net als de leden van de D66-fractie, pleit voor een leven lang leren en gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Kan de regering toelichten waarom er dan toch gekozen wordt voor een structurele bezuiniging van 127,2 miljoen op de ondersteuning van scholingsuitgaven? Hoe draagt dit bij aan de ambitie om een leven lang leren voor iedereen mogelijk te maken?

De regering stelt dat de aftrekregeling voor scholingskosten niet effectief of niet effectief genoeg is. Op basis waarvan concludeert de regering dit? Kan de regering deze conclusie toelichten?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat er in 2017 niets aan de aftrekregeling wordt gewijzigd en dus ook het geraamde budget van 212 miljoen euro vast blijft staan? Kan de regering toelichten hoe de kasschuiven in zijn werk gaan om de beoogde besparing pas in 2018 te realiseren? Kan de regering toelichten wat de gevolgen van de wijziging zijn voor mensen die een meerjarig scholingstraject volgen, kunnen zij de kosten van de scholing dan vanaf 2018 niet meer aftrekken? Wat zijn de totale scholingskosten die door deze regeling niet langer aftrekbaar zouden zijn voor belastingplichtigen? Waarom kiest de regering ervoor de aftrek van scholingsuitgaven af te schaffen zonder dat er bekend is hoe de vervangende regeling eruit ziet? Waarom vraagt de regering de Kamer om in te stemmen met het afschaffen van een regeling zonder het alternatief te kennen?

De leden van de fractie van D66 stellen daarom de volgende vragen over de vervangende regeling. Kan de regering een verdere toelichting geven van de subsidieregeling. Wie zou er gebruik kunnen maken van de scholingsvouchers? Hoeveel gebruikers zijn er nu van de scholingsaftrek en welk aandeel van die gebruikers zou gebruik kunnen maken van de voucher regeling? En waar zouden deze «vouchers» uitgegeven mogen worden? Wat zijn de gevolgen van de subsidieregeling voor verschillende groepen mensen, zoals mensen met laag, midden en hoge inkomens maar ook laag, midden en hoog opgeleiden mensen? Hoe voorkomt de regering dat in al deze inkomens klassen opleidingen bereikbaar blijven?

De leden vragen de regering daarnaast of het afschaffen van deze regeling een nivelleringsmaatregel is? Waarom wel of niet?

De leden vragen ook wat de gevolgen zijn voor mensen onder de 25 jaar? Zij hebben vaak nog geen inkomen en trekken de scholingskosten pas af op het moment dat zij wel inkomsten krijgen. Kunnen zij dit straks niet meer doen? Hoe garandeert de regering dat iedereen, onafhankelijk van het vermogen van de ouders, toegang heeft tot dure scholing en opleidingen, denk hiervoor bijvoorbeeld aan de pilotenopleiding? En wat zijn de gevolgen voor mensen die regelmatig moeten bijscholen omdat dit vereist is voor hun beroepsuitoefening? Kunnen zij in de nieuwe regeling gebruik maken van vouchers, ongeacht hun opleidings- of inkomensniveau? Waarom wel of niet?

De regering geeft aan dat de regeling lastig uitvoer is voor de Belastingdienst, kan de regering toelichten hoe een subsidieregeling gemakkelijker uitvoerbaar zal zijn, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Met de aftrekpost voor scholingsuitgaven wordt een leven lang leren bevorderd, aldus de leden van de fractie van de ChristenUnie. De regering stelt voor deze met ingang van 2018 te schrappen en te vervangen door een uitgavenregeling in de vorm van scholingsvouchers voor mensen die uit zichzelf minder snel geneigd zijn scholing te volgen. Met deze voorgestane verandering vermindert het kabinet niet alleen het beschikbare budget (€ 90,8/€ 112 miljoen versus € 218 miljoen), maar verandert het ook de doelgroep. Dat kan tot problemen leiden voor belastingplichtigen met meerjarige lopende studieverplichtingen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of en hoe zij deze groep tegemoet wil komen. Komen de vouchers ook voor diegenen beschikbaar die nu gebruik maken van deze aftrekpost en een meerjarige studie volgen die zicht uitstrekt tot 2018 en/of verder? Zo ja, in hoeverre zal dat afdoende zijn om de lastenverzwaring te compenseren? En zo nee, hoe verhoudt deze aanpassing zich met het rechtszekerheidsbeginsel?

De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van het schrappen van deze aftrekpost voor een «leven lang leren». Biedt de evaluatiestudie van het CPB de regering echt voldoende basis om deze aftrekpost te schrappen? Het CPB is immers niet in staat de gemiddelde deadweight loss te berekenen. Zal het netto-effect van het schrappen van deze aftrekpost in ruil voor een kleinere subsidieregeling voor de investeringen in opleidingen positief zijn? Hoe denken belangrijke partners van het kabinet, zoals de sociale partners, over dit wetsvoorstel? Waarom zijn zij niet geconsulteerd?

De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe het motto «Leven lang leren» zich verhoudt tot de voorgestelde aanpassing? Is de regering het met deze leden eens dat het net zo goed belangrijk is dat hoger opgeleiden door blijven leren en dat ook voor hen de kosten een belemmering kunnen vormen? Is de regering het met de leden van de SGP-fractie eens dat werknemers die een tweede WO-studie gaan volgen met zeer hoge kosten geconfronteerd worden door het hoge instellingscollegegeld? Heeft de maatregel van het hoge instellingscollegegeld er voor gezorgd dat studenten die een tweede studie volgen een groter aandeel in het totaal aan budget zijn gaan terugvragen? Klopt het dat werkgevers die de opleiding bekostigen wel gebruik kunnen blijven maken van de huidige aftrek voor werkgevers? De leden van de fractie van de SGP spreken de zorg uit dat werknemers die een goede positie in een bepaald bedrijf hebben wél de mogelijkheid krijgen om door te leren, terwijl degenen die door willen leren omdat ze bij hun werkgever weg willen belemmerd worden in het doorstuderen omdat ze niet kunnen profiteren van het in stand blijven van de aftrek via de werkgever. Heeft de regering een variant onderzocht waarin de progressiviteit wordt vervangen door een vast percentage aan aftrek? Zou die oplossing voldoen aan de aanbevelingen die het CPB doet?

De fiscale aftrek van scholingsuitgaven is een regeling op grond waarvan een belastingplichtige kosten voor een opleiding of een studie gericht op een (toekomstig) beroep en waarvoor geen recht bestaat op studiefinanciering in aftrek kan brengen op zijn inkomen als persoonsgebonden aftrekpost. Op grond van de evaluatie van het CPB kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de effectiviteit en doelmatigheid van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. Vanwege de gerede twijfel over de effectiviteit en doelmatigheid van de aftrek scholingsuitgaven, de complexiteit van de uitvoering door de Belastingdienst en mede ter invulling van de ombuigingstaakstelling op de begroting van het Ministerie van OCW voor de oplossing van de rijksbrede begrotingsproblematiek, wordt voorgesteld de aftrek van scholingsuitgaven per 2018 af te schaffen, aldus het lid van de fractie van 50PLUS.

Beoogd wordt een gerichte besparing van € 106 miljoen. Van de opbrengst van deze maatregel zal vanaf 2018 jaarlijks € 90,8 miljoen (periode 2018–2022) en daarna structureel € 112 miljoen worden ingezet voor een gerichte uitgavenregeling in de vorm van scholingsvouchers voor de mensen die uit zichzelf minder snel geneigd zijn scholing te volgen, maar waarvan het maatschappelijk belang van scholingsdeelname groot is. Dit zal naar verwachting de toegevoegde scholingsimpuls van de nieuwe regeling ten opzichte van de aftrek scholingsuitgaven vergroten.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft er begrip voor dat de regering de complexiteit van fiscale regelingen wil terugdringen, en middelen voor scholing effectief wil inzetten, vooral ook voor mensen die uit zich zelf minder geneigd zijn scholing te volgen.

Dit lid vraagt zich met VNO-NCW af of het wel verstandig is om nu een regeling af te schaffen en die pas later te vervangen door een nieuwe regeling waarvan het maar de vraag is of de effectiviteit hoger uitvalt. Immers, de nieuwe regeling is niet voor iedereen toegankelijk. Het kan ook zijn dat de extra scholingsinspanning (door de huidige aftrekregeling in de inkomstenbelasting) dan verdwijnt, en de nieuwe OCW-regeling onbenut blijft: geen oude schoenen weggooien voor er nieuwe zijn lijkt hier het devies.

In de tweede plaats is het de vraag of de effectiviteit van de bestaande regeling zo laag is als de regering aangeeft. In de CPB-publicatie, waarnaar de regering uitgebreid verwijst, concludeert het CPB zelf «Omdat we alleen de marginale deadweight loss kunnen berekenen en niet de gemiddelde, valt in principe niet uit te sluiten dat de maatregel als geheel effectief is.» Ook is trouwens de groep met een leeftijd onder de 25 jaar niet meegenomen in de CPB-publicatie.

En als de scholingsaftrekregeling dan niet doelmatig was en leidde tot aftrek voor onbedoelde zaken, hoe lang is dat het geval, en is dat dan niet óók deels toe te schrijven aan mogelijk ontoereikend handhaving? Graag een beschouwing van de regering.

Het lid van de fractie van 50PLUS begrijpt niet dat tegelijkertijd ook het budget voor een op te tuigen nieuwe scholingsregeling flink ingeperkt wordt. Het wordt ongeveer gehalveerd en was al niet heel erg ruim: ongeveer € 200 miljoen, ongeveer 0,08% van de overheidsuitgaven.

Scholing van volwassenen en ouderen, en het op peil houden en verbeteren van vakbekwaamheid en (digitale) vaardigheden is cruciaal om mensen aan het werk te houden en weer te krijgen. Hierop beknibbelen is volgens dit lid buitengewoon onverstandig: een leven lang leren moet prioriteit één zijn om onze economie te wapenen voor de vele maatschappelijke uitdagingen van dit moment. Waarom nu juist dáárop zo fors bezuinigen? Dat leidt ook tot onderbenutting en vernietiging van kostbaar menselijk kapitaal? Graag een grondige inhoudelijke rechtvaardiging en toelichting op deze maatregel.

Dit lid vraagt ook, hoe de regering wil gaan voorkomen dat met een nieuwe regeling in zekere zin inkomenspolitiek gaat worden bedreven. De Minister van OCW heeft gezegd dat vooral lage inkomens moeten blijven profiteren van de opleidingssubsidie. Kan de afschaffing van de oude regeling zo niet bijvoorbeeld middeninkomens gaan treffen? Waarom wordt bijvoorbeeld niet gedacht over een soort algemene «levensloopscholingsregeling» (eventueel tot een bepaalde inkomensgrens) voor volwassen Nederlanders? Graag een toelichting en beschouwing van de regering.

Begrijpt dit lid goed, dat de aftrek van scholingskosten voor ondernemers wél blijft bestaan, in de vorm van «ondernemingskosten»? Niet-ondernemers kunnen volgens het wetsvoorstel scholingskosten niet meer aftrekken. Als hun mogelijke werkgever de opleidingskosten niet vergoedt, is dat voor betrokkene een flinke lastenverzwaring.

Het aan het woord zijnde lid vraagt of niet-ondernemers hierdoor niet ernstig benadeeld worden. Op de website Taxence (fiscaal nieuws voor professionals) wordt volgens dit lid terecht opgemerkt dat het afschaffen van deze persoonlijke aftrekpost het verschil tussen ondernemers en niet-ondernemers verder vergroot. En bij de behandeling van de Wet DBA was nu juist een van de belangrijkste kritiekpunten dat er weinig wordt gedaan aan het terugdringen van het grote verschil tussen ondernemers en werknemers. Graag een toelichting.

Het lid van de 50PLUS-fractie begrijpt dat er in 2017 een Leven lang leren krediet beschikbaar komt voor iedereen tot 55 jaar die zich wil blijven ontwikkelen en géén recht heeft op studiefinanciering. Waarom deze leeftijdsgrens als wij verwachten van mensen – waaronder steeds meer ouderen – dat zij zich blijven bekwamen, dat zij hun vaardigheden op peil houden en uitbreiden, en langer door werken?

Budgettaire aspecten

Waarom is er gekozen om de begrotingsproblematiek van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mede op te lossen via deze twee regelingen en niet voor andere begrotingsposten?

Kan er een overzicht gegeven worden van de «belastingderving» van de fiscale regeling voor monumenten vanaf 2000, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de SP vragen waarom een deel van de besparing van de afschaffing ten goede komt aan de oplossing van de rijksbrede begrotingsproblematiek.

De regering bezuinigt met ingang van 2017 € 25 miljoen op de monumentenaftrek en vanaf 2018 € 127,2 op de scholingsaftrek, aldus de ledenvan de CDA-fractie. Kan de regering een aansluitingstabel geven van beide regelingen, met daarin per jaar de kosten van beide bestaande regelingen, de opbrengst van het afschaffen van die regelingen en de investeringen van de nieuwe regelingen die ervoor in de plaats komen.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie aan welk jaar de besparingen worden toegerekend in verband met de aangifte inkomstenbelasting. Veel belastingplichtigen zullen de belastingteruggave op basis van de aftrekpost voor onderhoudskosten aan rijksmonumentenpanden of voor scholing immers pas in het kalenderjaar volgend op het belastingjaar uitbetaald krijgen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens om een berekening van en een uitleg over de kasschuif die voor het jaar van 2017 gerealiseerd wordt met betrekking tot de scholingsaftrek.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat er structureel € 25 miljoen op monumentenzorg en € 106 miljoen op scholing wordt bezuinigd? Wat zijn de ramingen die schuil gaan achter deze bezuinigingen? Hoe is bepaald dat de nieuwe regelingen efficiënter zijn?

De ChristenUnie-fractie heeft tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen reeds zijn verbazing geuit over het feit dat het kabinet zijn eigen begrotingsregel betreffende de scheiding van inkomsten en uitgaven schendt en de opbrengsten van de voorgestelde lastenverzwaring gebruikt voor «de oplossing van rijksbrede begrotingsproblematiek». In totaal gaat het om € 131 miljoen die van de inkomstenkant naar de uitgavenkant wordt verhuisd voor dit doel; € 25 miljoen vanuit de aftrekpost voor rijksmonumenten en € 106 miljoen vanuit de aftrek scholingsuitgaven. Deze Zuid-Europese omgang met begrotingsregels voelt niet heel solide aan. Is de regering bereid zich alsnog aan haar eigen begrotingsregel inzake de scheiding van inkomsten en uitgaven te houden? Of betekent dit voorstel dat amendementen en moties vanuit de Kamer, waarbij uitgavenintensiveringen worden gedekt uit lastenverzwaringen voortaan op een warm onthaal van het kabinet kunnen rekenen?

Uitvoeringskosten Belastingdienst

Door de voorstellen kan er een besparing plaatsvinden op de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst, aldus de leden van de VVD-fractie. Kan de regering al zicht geven op de uitvoeringskosten van de nieuwe, toekomstige regelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is een inschatting van de uitvoeringskosten? In hoeverre zullen de uitvoeringskosten van de nieuwe regeling lager zijn dan die van de oude regeling?

Kan de regering garanderen, zo vragen de leden van de VVD-fractie, dat de uitvoeringskosten op hetzelfde peil blijven of lager worden als die van de huidige regeling, die in onderzoeksrapport uit 2009 werden geschat op 1,3% van de uitgaven? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de toekomstige uitvoeringskosten van de nieuwe regelingen voor rijksmonumentenpanden en scholingsvouchers. Deze leden willen namelijk weten of de nieuwe regeling makkelijker uit te voeren zal zijn dan de bestaande aftrekpost.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten slotte of de uitvoeringslasten van de nieuwe subsidieregelingen in relatie tot het beschikbare subsidiebudget lager, vergelijkbaar of hoger worden dan de huidige uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. Deze leden zien graag een onderbouwd antwoord op deze vraag tegemoet.

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat als gekeken wordt wat er staat bij «gevolgen voor bedrijfsleven en burgers» dit wel een heel raar beeld kan geven en niets zegt over de echte gevolgen voor het bedrijfsleven en burgers?

Hoe zorgt de regering er zonder scholingsaftrek voor dat ook duurdere opleidingen voor middeninkomens bereikbaar blijven?

Hoe zorgt de regering dat er door het afschaffen van de scholingsaftrek geen financiële knelpunten ontstaan met betrekking tot de post-initiële scholing?

Welke burgers maken nu gebruik van de scholingsaftrek en in welke inkomensgroepen? Welke cursussen of studies worden afgetrokken en voor welk bedrag gemiddeld? En kunnen deze ook evenredig gebruik maken van de vervangende regeling op de OCW-begroting, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Ook vragen de leden van de fractie van de VVD hoe de regering de positie van zzp’ers ziet in de nieuwe regeling.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck


X Noot
1

PWC, Evaluatie fiscale regelingen monumentenzorg

X Noot
2

brief Toekomst stimulering scholing en onderhoud monumenten, 10 oktober 2016

Naar boven