34 556 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met het oog op afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en de aftrek van scholingsuitgaven (Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat voor het structureel op orde brengen van de rijksbegroting ook maatregelen nodig zijn op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en omzetting van de huidige fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden en de fiscale aftrek van scholingsuitgaven in niet-fiscale uitgavenregelingen een effectievere en doelmatigere inzet van budgettaire middelen op die begroting mogelijk maakt;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.139 vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d.

B

In artikel 6.1, tweede lid, vervalt onderdeel g.

C

Afdeling 6.8 vervalt.

D

In artikel 7.2, eerste lid, vervalt: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

E

In artikel 7.5, eerste lid, eerste volzin, vervalt: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

F

In artikel 7.7, eerste lid, eerste volzin, vervalt: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

G

Artikel 7.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «naast de uitgaven voor monumentenpanden ook de andere persoonsgebonden aftrekposten» vervangen door: de persoonsgebonden aftrekposten.

2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «naast de uitgaven voor monumentenpanden ook de andere persoonsgebonden aftrekposten» vervangen door: de persoonsgebonden aftrekposten.

H

Na artikel 10a.18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.19 Overgangsbepaling teruggave van of nagekomen betaling ter zake van uitgaven voor monumentenpanden

Artikel 3.139, onderdeel d, zoals dat luidde op 31 december 2016, blijft van toepassing met betrekking tot hetgeen wordt ontvangen als teruggave van of nagekomen betaling ter zake van uitgaven voor monumentenpanden die op grond van afdeling 6.8, zoals die afdeling op 31 december 2016 luidde, in aanmerking zijn genomen.

ARTIKEL II

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2018 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.139 vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdeel d (nieuw) tot onderdeel c.

B

In artikel 6.1, tweede lid, vervalt onderdeel f.

C

Afdeling 6.7 vervalt.

D

Artikel 10a.16 vervalt.

E

Na artikel 10a.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.20 Overgangsbepaling teruggave van of nagekomen betaling ter zake van scholingsuitgaven

Artikel 3.139, onderdeel c, zoals dat luidde op 31 december 2017, blijft van toepassing met betrekking tot hetgeen wordt ontvangen als teruggave van of nagekomen betaling ter zake van scholingsuitgaven die op grond van afdeling 6.7, zoals die afdeling op 31 december 2017 luidde, in aanmerking zijn genomen.

ARTIKEL III

De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.32 wordt «artikel 10a.18» vervangen door «artikel 10a.19» en wordt «Artikel 10a.19» vervangen door: Artikel 10a.20.

B

In artikel 3.33 wordt «artikel 10a.19» vervangen door: artikel 10a.20.

ARTIKEL IV

De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt met ingang van 1 januari 2018 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.32 wordt «artikel 10a.19» vervangen door «artikel 10a.20» en wordt «Artikel 10a.20» vervangen door: Artikel 10a.21.

B

In artikel 3.33 wordt «artikel 10a.20» vervangen door: artikel 10a.21.

ARTIKEL V

Het inkomen uit werk en woning in Nederland, bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, het inkomen uit een niet tot het vermogen van een onderneming behorend aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van die wet, of het voordeel dat een belastingplichtige geniet uit sparen en beleggen in Nederland, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van die wet, wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 6.2 van die wet verminderd met het bedrag van de vóór 1 januari 2017 gedane uitgaven voor monumentenpanden waarvan met overeenkomstige toepassing van artikel 6.2a van die wet bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld dat deze uitgaven op enig tijdstip niet in aanmerking zijn genomen en die nog niet eerder in aanmerking zijn genomen.

ARTIKEL VI

Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2017.

ARTIKEL VII

Deze wet wordt aangehaald als: Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Naar boven