34 550 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017

Nr. 132 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2017

Op grond van de Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten (Wet SLOA) (Kamerstuk 33 558) wordt eenmaal per twee jaar een Kaderbrief SLOA vastgesteld en aan uw Kamer gezonden. Hierin worden de kaders gegeven voor de invulling van de wettelijke taken, die de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) en de Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) op grond van de Wet SLOA hebben op het terrein van respectievelijk leerplanontwikkeling (SLO) en toetsing en examinering (Cito) in het Nederlandse funderend onderwijs en voor wat betreft het Cito ook in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo).

In deze Kaderbrief worden voor de jaren 2018 en 2019 de kaders geschetst voor de werkzaamheden van de SLO en het Cito. Deze Kaderbrief wordt nader uitgewerkt en geoperationaliseerd in zogeheten Startbrieven die respectievelijk de SLO en het Cito in april 2017 separaat van het Ministerie van OCW ontvangen.

1. Actualisatie van het Nederlandse curriculumbeleid

Het funderend onderwijs heeft een drieledige functie: kwalificatie, socialisatie en vorming. Daartoe moet het curriculum van het funderend onderwijs nu en in de toekomst voldoen aan eigentijdse eisen, zodat jongeren een stevige basis wordt geboden voor hun huidige en latere persoonlijke, maatschappelijke en beroepsmatige functioneren. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, in het vervolgonderwijs en in de maatschappij moeten dan ook hun weerslag hebben op het onderwijs. Daardoor kan het door de tijd heen nodig zijn om accenten binnen de genoemde drieledige functie van het voortgezet onderwijs anders te leggen.

De beweging om op schoolniveau na te denken over een toekomstbestendig onderwijsaanbod is vanaf de start van de brede discussie in 2014 stevig op gang gekomen. Er is een toenemende vraag naar ruimte bij scholen en docenten om beter te kunnen aansluiten bij de ontwikkeling van individuele vaardigheden van leerlingen. Er is een groeiende vraag naar maatwerk en een betere balans tussen de drie inhoudelijke doelen van het onderwijs. Deze drie inhoudelijke onderwijsdoelen vormen ook voor de komende periode het algemene kader voor de wettelijke taken en werkzaamheden van de SLO en het CITO.

Er ligt een gezamenlijk voorstel van partijen uit het onderwijs over de wijze waarop de actualisatie van het curriculum voor het po en vo vormgegeven kan worden.1 In dit voorstel spreken deze partijen de wens uit om meer samenhang in curriculumontwikkeling te realiseren en leraren en scholen hierbij beter in positie te brengen. Op 20 april jongstleden is met uw Kamer gesproken over het vervolg van de curriculumherziening (Handelingen II 2016/17, nr. 71, VAO curriculumherziening p.o. en vo). De uitkomsten van dit overleg krijgen een plek in de Startbrieven die respectievelijk de SLO en het Cito binnenkort ontvangen.

Tegen deze achtergrond zal een deel van de activiteiten van zowel de SLO als het Cito gericht zijn op het inspelen op een andere, meer integrale manier van curriculumontwikkeling, -vernieuwing en -onderhoud en de vertaling daarvan naar de interne organisatie

2. Uitgangspunten voor leerplanontwikkeling SLO in 2018 en 2019

Het kader voor de SLO-werkzaamheden wordt gevormd door de drie hoofddoelen van het onderwijs, kwalificatie (kennis voor werk en leren), socialisatie (maatschappelijke vorming) en vorming (persoonlijke vorming). Deze drie inhoudelijke onderwijsdoelen, vormen de uitgangspunten voor de leerplanontwikkeling, -advisering en -onderzoek door de SLO in 2018 en 2019. Het waarborgen van de inhoudelijke samenhang tussen verwante vakken (horizontaal) en in doorlopende leerlijnen (verticaal) blijven evenals het voorkómen van overladenheid van het curriculum cruciaal.

Met het rapport Onderwijs2032 (2015) zijn op basis van een brede maatschappelijke dialoog eerste contouren geschetst voor een gemeenschappelijke visie en missie over wat met het oog op de toekomst relevant is om op te nemen in een toekomstig curriculum. Dit advies en de opbrengsten uit de verdiepingsfase (2016) vormen een goede input voor het vervolg van curriculumherziening. Eén van de voornaamste aanbevelingen van de Coördinatiegroep was om leraren intensief te betrekken bij het vervolgproces, zowel individuele leraren als vakinhoudelijke verenigingen van leraren.

De SLO zal deze interactieve curriculumontwikkeling in de komende periode vormgeven door nadruk te leggen op de aanwezige curriculaire expertise in scholen, bij leraren en in andere onderwijsorganisaties. Hiertoe zal de SLO verder investeren in de samenwerking met leraren, schoolleiders en scholen.

Van de SLO wordt daarbij verwacht dat zij vanuit haar leerplankennis optreedt als de professionele makelaar tussen de diverse partijen. Dat houdt in dat de SLO zich meer gaat toeleggen op het delen en verbinden van curriculumkennis. Hiermee zal de SLO al in de komende periode inspelen op een andere manier van curriculumontwikkeling, -vernieuwing en -onderhoud. Dit betekent dat de SLO-organisatie in de komende periode moet gaan omvormen naar een netwerkorganisatie met integrale curriculaire expertise.

3. Periodieke vakontwikkeling en noodzakelijke curriculumaanpassingen

De taakopdracht van de SLO zal de komende periode in toenemende mate in het teken staan van een nieuwe manier van curriculumontwikkeling. Tegelijkertijd zijn er (vooralsnog) leerplankundige vraagstukken die doorlopen naast deze transitie.

In het bijzonder gaat het daarbij om de invoering, monitoring en evaluatie van enkele nieuwe examenprogramma’s voor het voortgezet onderwijs, zoals:

  • de implementatie van de beroepsgerichte vakken in het vmbo,

  • de ontwikkeling van het schoolexamenvak «technologie en toepassing (T&T)» voor het vmbo tl/gl,

  • de invoering van de nieuwe examenprogramma’s voor de bètavakken in de bovenbouw, maatschappijwetenschappen en informatica in de bovenbouw havo/vwo,

  • de implementatie van de nieuwe examenprogramma’s voor het vak wiskunde (bovenbouw van havo en vwo),

  • de evaluatie van het vak culturele en kunstzinnige vorming (ckv) in het vmbo, economie, bedrijfseconomie.

In het primair en speciaal onderwijs gaat het om de voortzetting van de ontwikkeling van talentontwikkeling en de leerlijnaansluiting voor- en vroegschools onderwijs.

4. Kader voor het Cito

Toetsing en examinering in het onderwijs dragen bij aan het doel kinderen kwalitatief goed onderwijs te laten volgen. Het ontwikkelen van de eindtoetsen en centrale examens past bij de normerende taak van de overheid en bij de grondwettelijke aanhoudende zorg van de regering voor het onderwijs. Deze wettelijke taken ten aanzien van toetsing en examinering in het onderwijs vormen het kader waarbinnen het Cito de komende periode werkzaamheden verricht.

De actualisatie van het curriculum kan op termijn ook gevolgen hebben voor toetsing en examinering, en dus van invloed zijn op de werkzaamheden van het Cito. In welke mate dit gevolgen heeft voor de werkzaamheden van het Cito (voor de periode 2018–2019) is op dit moment nog niet te voorzien.

Wel is duidelijk dat het ook voor het Cito nodig is om aan te sluiten bij de individuele vaardigheden van leerlingen. Dit vergt ook voor de Cito-organisatie dat zij meer en in een vroeg stadium, belanghebbenden betrekt bij haar activiteiten. Gezien deze ontwikkeling en een veranderende maatschappelijke context is het Cito gestart met een transitie naar een kennisorganisatie met meer transparantie naar betrokken partijen en het delen en inzetten van kennis en expertise. Het Cito zal hierdoor in de komende periode haar positie als kennisplatform en aanjager van onderzoek en innovatie transparant maken en haar activiteiten vroegtijdig afstemmen met betrokken partijen.

5. Werkzaamheden Cito periode 2018-2019

Het betreft primair het ontwikkelen (inclusief alle werkzaamheden die daarbij horen) van: een centrale eindtoets voor het primair onderwijs; (alternatief voor) rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en het rekenexamen mbo; de centrale examens in het voortgezet onderwijs en voor het mbo. Daarnaast vindt onderzoek plaats gericht op ontwikkeling van vormen van toetsing en examinering, die aansluiten bij de genoemde wensen en behoeften vanuit het veld. Belangrijke thema’s hierbij zijn: transparantie, docentparticipatie, flexibele vormen van toetsing en examinering. Hierbij geldt het uitgangspunt dat toetsing en examinering ten dienste staan van het onderwijs en curriculum.

Het College voor Toetsing en Examens stelt de opgaven vast en rapporteert op basis van door het Cito geleverde informatie over de afname en normering. Het Cito publiceert de centrale examens, de centrale eindtoets voor het primair onderwijs, een leerlingvolgsysteem voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en de rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en het rekenexamen in het mbo op internet.

6. Budgettaire kaders

Voor de SLO is zowel in 2018 als in 2019 een bedrag van € 10.600.000 beschikbaar, bestemd voor het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders, het ondersteunen en adviseren met betrekking tot leerplanontwikkeling en het uitvoeren van onderzoek.2

Voor het Cito is in beide jaren (2018 en 2019) een bedrag van € 32.850.000 beschikbaar, voor onderzoek en de ontwikkeling van de centrale examens vo en mbo, de rekentoets vo, de centrale eindtoets po en een leerlingvolgsysteem voor (v)so.3 4

Tot slot

SLO en Cito zijn van belang bij het goed vormgeven van het proces van curriculumontwikkeling, toetsing en examinering. Ik ga ervan uit dat beide organisaties, binnen de bovenstaande kaders, deze bijdrage kunnen leveren.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Coördinatiegroep (februari 2017), Plan van aanpak Herziening van het curriculum in het primair en voortgezet onderwijs. De Coördinatiegroep bestaat uit de Onderwijscoöperatie (waarin vertegenwoordigd zijn de AOb, CNV Onderwijs, FvVO en het Platform VVVO), de PO-Raad, de VO-raad, AVS, LAKS en Ouders & Onderwijs).

X Noot
2

De in deze paragraaf genoemde Rijksbijdrage komt ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld. Er kunnen derhalve geen rechten aan worden ontleend. Het betreffen bedragen die ten hoogste beschikbaar kunnen worden gesteld ten behoeve van de genoemde taken.

X Noot
3

De jaarlijkse beschikking voor de uitvoering van de wettelijke taken kan afwijken van de in de kaderbrief genoemde subsidieplafonds als gevolg van uitbreiding dan wel inkrimping van de taken die uitgevoerd worden op basis van de wet SLOA. In de OCW begroting worden jaarlijks de kaders opgenomen.

X Noot
4

De verdeling binnen het budgettaire kader van Stichting CITO is als volgt: sector vo € 21.407.000, sector mbo € 6.000.000, sector po € 3.890.000, leerlingvolgsysteem (v)so € 733.000, onderzoek € 816.000.

Naar boven