34 549 (R2073) Luchtvaartverdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Federale regering van Oostenrijk; Willemstad, 7 maart 2016

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 september 2016.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Curaçao te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 oktober 2016.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2016

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 7 maart 2016 te Willemstad tot stand gekomen luchtvaartverdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Federale regering Oostenrijk (Trb. 2016, nr. 71).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Curaçao gevraagd.

Aan de Gouverneur van Curaçao is verzocht hogergenoemde stukken op 23 september 2016 over te leggen aan de Staten van Curaçao.

De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

Het Luchtvaartverdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Federale regering van Oostenrijk (hierna: het Verdrag) is het resultaat van besprekingen tussen de Curaçaose en de Oostenrijkse luchtvaartautoriteiten. Aanleiding voor die besprekingen was de wens van de twee partijen om de luchtvaartrelatie tussen Curaçao en Oostenrijk in een verdrag te regelen.

Lidstaten van de Europese Unie dienen zich te houden aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 november 2002 in de zogenaamde «Open Skies» zaken, die op 29 april 2004 (Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2004, L 157) inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen is vastgesteld. Daarom is het Verdrag conform de voor Oostenrijk geldende EU-regelgeving en sluit een verwijzing naar voor Oostenrijk relevante regelgeving tevens de toepasselijke EU-regelgeving in.

Hoewel in het Verdrag de regeringen als verdragspartijen worden genoemd, zal het Verdrag uiteraard tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Oostenrijk gelden.

I. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen.

In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van dit luchtvaartverdrag worden verleend, te weten het recht van overvlucht en technische landing, het recht om van, naar en via het grondgebied van de andere partij naar een aantal verder gelegen bestemmingen te vliegen in overeenstemming met de routetabel bij het Verdrag, alsmede het recht om geregelde luchtdiensten van, naar en via hun wederzijdse grondgebieden te onderhouden.

Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in artikel 3, eerste lid, de aanwijzing van één of meer luchtvaartmaatschappijen per land en het recht om die aanwijzing in te trekken of te wijzigen geregeld. In het vierde lid wordt bepaald onder welke voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend. Het vijfde lid van artikel 3 geeft de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om de op grond van het vierde lid aan de door de andere partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen verstrekte exploitatievergunningen in te trekken, op te schorten of te beperken.

In het eerste lid van artikel 4 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen van de door de ene partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen dient te voldoen aan wet- en regelgeving van de andere partij ten aanzien van de binnenkomst op, het vliegen over, het verblijf op en het vertrek uit het grondgebied van deze partij. Dit geldt ook voor passagiers, bemanning, vracht of post. Het vierde lid bepaalt dat partijen, indien een substantiële toename van illegale migratie of andere bedreiging voor de interne veiligheid wordt geconstateerd, op grond van Bijlage 9 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1959, 45 – hierna: Verdrag van Chigago), de inzet van documentenadviseurs kunnen toestaan.

Artikel 5 bevat een bepaling over volledige vrijstelling van douanerechten, inspectiekosten en andere rechten of belastingen die elk van de partijen kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de andere partij. Het derde lid bepaalt dat zowel normale boorduitrustingsstukken als materialen en voorraden aan boord van een luchtvaartuig van een partij alleen op het grondgebied van de andere partij mogen worden uitgeladen met toestemming van de douaneautoriteiten van die partij.

Artikel 6 bevat bepalingen ter vermijding van dubbele belasting.

Artikel 8 bevat de vrijstelling van douanerechten, heffingen en andere vergelijkbare belastingen van bagage, vracht en post die op doorreis zijn.

In artikel 9 wordt bepaald dat geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bekwaamheid en vergunningen uitgegeven of bekrachtigd in overeenstemming met de wetten en regelgeving van de ene partij, en die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend als geldig door de andere partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het Verdrag van Chicago. Voor Oostenrijk betekent de erkenning dat deze in overeenstemming dient te zijn met vigerende EU wet- en regelgeving. Op grond van het derde lid, behoudt elke partij het recht om bewijzen van bekwaamheid en vergunningen te weigeren die door de andere partij of door een derde land aan onderdanen van de eerstgenoemde partij zijn toegekend of ten behoeve van die onderdanen zijn bekrachtigd.

Teneinde de commerciële mogelijkheden voor de desbetreffende luchtvaartmaatschappijen te vergroten zijn in het verdrag bepalingen opgenomen met betrekking tot gebruikersheffingen (artikel 7), tarieven (artikel 10), commerciële activiteiten (waaronder verkoop en marketing van airservice producten) inclusief het vestigen van kantoren (artikel 11), converteren en overmaken van inkomsten (artikel 13), capaciteit en eerlijke concurrentie (artikel 14) en statistieken (artikel 17).

Op grond van artikel 12, eerste lid, heeft elke aangewezen luchtvaartmaatschappij het recht om op het grondgebied van de andere partij zelf haar gronddiensten uit te voeren («self-handling»), of, naar haar keuze, de gronddiensten volledig of gedeeltelijk te laten uitvoeren door een leverancier die een vergunning heeft deze diensten te leveren. Het tweede en derde lid bevatten bepalingen over lease-regelingen en code-sharing.

Artikelen 15 en 16 bevatten bepalingen met betrekking tot de luchtvaartveiligheid en luchtvaartbeveiliging. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld indien Curaçao of Oostenrijk twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden artikelen 15 en 16 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied op te schorten danwel te staken. Verder wordt verwezen naar de door de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden, die bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Curaçao en Oostenrijk in acht moeten worden genomen.

Het verdrag bevat verder de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen. Zo bevat artikel 18 een bepaling over consultaties, artikel 19 een bepaling over wijziging van het verdrag en artikel 20 een regeling om geschillen op te lossen.

II. Bijlage

In de bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, wordt in de routetabel bepaald dat er gevlogen kan worden van, naar en via elkaars grondgebied.

De bijlage is, voor zover het Sectie I en Sectie III betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage, voor wat betreft de routes, behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehoud.

III. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor Curaçao gelden.

Naar boven