34 543 Regels tot uitvoering van het antidopingbeleid en tot instelling van de Dopingautoriteit (Wet uitvoering antidopingbeleid)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 13 maart 2018

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de uitvoering van het antidopingbeleid. Zij hechten groot belang aan het uitgangspunt dat de bestrijding van doping in de sport in belangrijke mate een verantwoordelijkheid is van de sportsector. Het is het standpunt van de leden van deze fractie dat uiterste terughoudendheid moet worden betracht ten aanzien van het publiekrechtelijk regelen van het antidopingbeleid.

Wel hebben zij er begrip voor dat wanneer de huidige privaatrechtelijk georiënteerde regeling een juridisch risico vormt met betrekking tot de verwerking van de persoonsgegevens in het kader van de dopingcontroles, hiervoor een oplossing moet komen.

De nu voorgestelde oplossing leidt tot een hybride stelsel van publiekrechtelijk en privaatrechtelijke regels. Met betrekking tot dit hybride stelsel hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen aan de regering. Zo voorziet het voorstel in het instellen van de Dopingautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan, dat doping bestrijdt, dopingcontroles uitvoert, informatie over doping-overtredingen verzamelt en onderzoekt en voorlichting over doping geeft. De leden van de VVD-fractie vragen of het wenselijk is dat de Minister verantwoordelijk is voor beleid dat binnen een internationale privaatrechtelijk context tot stand komt en of de Minister voldoende sturingsinstrumenten heeft om de verantwoordelijkheid voor de taakuitoefening door de Dopingautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan in de praktijk te effectueren.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de uitvoering van het antidopingbeleid. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog enige vragen.

Het is de leden van deze fractie niet duidelijk welk probleem met dit wetsvoorstel wordt opgelost. Is dopinggebruik en het toedienen van doping niet in de eerste plaats een internationaal vraagstuk, dat om een zowel Europese als mondiale aanpak vraagt? Waarom ziet de regering hierin een taak voor de overheid?

Wat is het beoogde effect van het voorliggende wetsvoorstel? Dat is in dezen niet duidelijk. Draagt het voorstel daadwerkelijk bij aan een effectievere aanpak van dopinggebruik? Kan de regering hier nader op ingaan?

Waarom wordt niet ingegaan op de rol van anderen die betrokkenen kunnen zijn bij het beschikbaar stellen en/of toedienen van dopinggeduide middelen? Sporters hebben vaak trainers, coaches, managers, artsen en andere begeleiders in hun omgeving, die vaak langer binnen een tak van sport actief zijn dan de individuele sporters. Deze leden zien graag dat de regering ook op dit aspect uitvoerig ingaat.

Onderzoek maakt duidelijk dat behalve binnen de georganiseerde sport, vooral ook buiten de georganiseerde sport sprake is van dopinggebruik en het toedienen van dopinggeduide middelen. Waarom wordt hier in het wetsvoorstel niet op ingegaan?

Ook de leden van de CDA-fractie zijn voor eerlijke competitie in de sport. Echter, niet alleen het gebruik van dopinggeduide middelen kan tot competitievervalsing leiden. Denk bijvoorbeeld aan match-fixing, oneerlijke competitie door het gebruik van verschillend materiaal of doping bij dieren. Krijgt de Dopingautoriteit ook mogelijkheden om andere vormen van competitievervalsing tegen te gaan of te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar wordt dan aan gedacht?

In het wetsvoorstel wordt niet of onvoldoende ingegaan op de vraag welke sporters de beoogde wet en de bevoegdheden van de Dopingautoriteit van toepassing zijn. Is de wet ook van toepassing op Nederlanders die in het buitenland woonachtig zijn, op Nederlanders die op een niet door Nederland afgegeven licentie actief zijn in de sport en op niet-Nederlanders die in Nederland wonen en/of sporten? En geldt de wet voor sporters die een andere nationaliteit dan de Nederlandse hebben, maar lid zijn van een Nederlandse vereniging of organisatie? In hoeverre is sprake van rechtsongelijkheid tussen sporters die in Nederland wonen of Nederlandse sporters die in het buitenland wonen?

De Raad van State concludeert dat er als gevolg van het voorstel in de toekomst een hybride stelsel van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regels ontstaat. Erkent de regering dat dit kan leiden tot verwarring en grond biedt voor juridische procedures? De bevoegdheden van de Dopingautoriteit worden bestuursrechtelijk verankerd. Het op privaatrecht gebaseerde dopingreglement van de sportbonden blijft echter uitgangspunt voor de aanpak binnen de sport en voor de betreffende sporters. Dat geldt eveneens voor de door de betreffende bond opgelegde sancties. Ook de Wereld Anti Doping Code, waarop de regelgeving is gebaseerd, is een privaatrechtelijke afspraak. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hierop nader in te gaan.

Op basis van het voorliggende wetsvoorstel worden sporters verplicht mee te werken aan controles, uitgevoerd door de Nederlandse Dopingautoriteit. Dit kan ook betekenen dat bloed- of andere monsters moeten worden afgestaan. In hoeverre is hier sprake van aantasting van een grondrecht en strijdigheid met het EVRM? Ook het verplicht meewerken aan de zogenaamde whereabouts wordt gezien als een beperking van het recht op privacy. Hoe ziet de regering dit?

Het is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk waarom een zbo moet worden opgericht om te komen tot een effectievere bestrijding van doping en dopinggebruik. Het is evenmin duidelijk wat het kosteneffect zal zijn voor bonden en/of individuele sporters. Zij krijgen dit graag nader toegelicht.

Ook vernemen zij graag hoe de voorgenomen wet zich verhoudt tot de bevoegdheden die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) heeft.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of het dopinggebruik en/of het toedienen van dopinggeduide middelen niet effectiever en stringenter kan worden aangepakt door het toepassen van privaatrechtelijke regelgeving vanuit de sportbonden, zowel nationaal als internationaal.

Kan met een combinatie van het antidopingbeleid van de sportbonden, een strikte(re) toepassing van (onder meer) de Wet op de economische delicten en de Geneesmiddelenwet en meer controle en handhaving, niet effectiever worden opgetreden tegen de handel in en/of het toedienen van dopinggeduide middelen, dan met het nu voorliggende kader tot uitvoering van het antidopingbeleid? Zo nee, waarom is de regering een andere mening toegedaan?

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 6 april 2018.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,Martens

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Beuving (PvdA), Ganzevoort (GL), De Grave (VVD), Martens (CDA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Bruijn (VVD) (vicevoorzitter), Gerkens (SP), Atsma (CDA), Bredenoord (D66), D.J.H. van Dijk (SGP), Don (SP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Schnabel (D66), Wezel (SP), Klip-Martin (VVD) Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Zandbrink (PvdA)

Naar boven