34 538 Voorstel van wet van de leden Siderius en Van Meenen tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs ter bevordering van kleinere klassen in het basisonderwijs

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op het primair onderwijs te wijzigen ten einde kleinere klassen in het basisonderwijs te bevorderen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a. Maximaal aantal leerlingen per leraar

  • 1. Het aantal leerlingen per formatieplaats bedraagt ten hoogste 29. Onder formatieplaats, bedoeld in de vorige volzin, wordt begrepen één werkzame benoemde of zonder benoeming tewerkgestelde leraar met een voltijds dienstverband. Voor werkzame leraren zonder voltijds dienstverband wordt de omvang van hun formatieplaats als bedoeld in het eerste lid, naar rato van het aantal uren in hun dienstverband naar beneden bijgesteld.

  • 2. Het gemiddeld aantal leerlingen per vestiging van een school, bedraagt per formatieplaats ten hoogste 23. Het eerste lid, tweede en derde volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het bevoegd gezag verstrekt aan de inspectie jaarlijks de gegevens die de inspectie nodig heeft om het aantal leerlingen per formatieplaats vast te stellen.

B

Aan artikel 120 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Ten laste van ’s Rijks kas wordt een fonds ingesteld waaruit scholen aanvullende bekostiging kunnen ontvangen teneinde aan de vereisten, bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid, te voldoen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de inrichting van het fonds, in welke gevallen en onder welke voorwaarden aanvullende bekostiging uit het fonds kan worden toegekend, alsmede de omvang van de toekenning.

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges, en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Naar boven