Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2016
Op 9 november is van de vaste commissie voor Economische Zaken het verzoek ontvangen
expertise van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in te roepen voor de beantwoording
van een drietal vragen die samenhangen met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten
(Kamerstuk 34 532). In de bijlage treft u de beantwoording van de gestelde vragen, zoals opgesteld
door het Ministerie van Veiligheid en Justitie1. Het advies oordeelt dat het wetsvoorstel voldoet aan de eisen die uit hoofde van
het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de
Mens en de fundamentele vrijheden aan de regulering van eigendom worden gesteld. De
inmenging is voorzien bij wet, dient een gerechtvaardigde doelstelling en is in algemene
zin proportioneel.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie concludeert dat de peildatum van 2 juli
2015 niet wordt aangetast door het uitstel van het moment van inwerkingtreding van
het wetsvoorstel. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarschuwt zelfs dat het
aanpassen van de peildatum het risico behelst dat afbreuk wordt gedaan aan het bestendige
karakter van de eerder gecommuniceerde peildatum. Dat is vooral in het licht van de
noodzaak dat de peildatum voorzienbaar moet zijn problematisch.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie acht voorts de huidige knelgevallenvoorziening
in algemene zin proportioneel. Ze wijst op de noodzaak om, indien zou worden overwogen
categorieën knelgevallen toe te voegen, zorgvuldig af te wegen of toevoeging van categorieën
knelgevallen gerechtvaardigd is. Dit kan enkel aan de orde zijn indien op voorhand
evident is dat een voldoende concreet en nauwkeurig af te bakenen groep zowel individueel
als buitensporig geraakt wordt op een dusdanige wijze dat dit niet alleen buiten de
voor de betreffende sector te verwachten bedrijfsrisico’s gaat, maar ook de afwenteling
op de sector als geheel rechtvaardigt. Deze keuze dient te worden afgewogen tegen
het reeds bestaande vangnet van artikel 38 van de Meststoffenwet wat betrokkenen de
mogelijkheid biedt om op basis van hun individuele omstandigheden aan te tonen dat
zij individueel en buitensporig geraakt worden.
In reactie op de conclusie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt benadrukt
dat de huidige knelgevallenregeling zorgvuldig is bepaald. Omdat het fosfaatproductieplafond
wordt overschreden is geconstateerd dat de knelgevallenvoorziening zo beperkt mogelijk
moet blijven. In de memorie van toelichting is dit nader onderbouwd (Kamerstuk 34 532, nr. 3, p. 40). Tevens is besloten af te zien van het opnemen van categorieën van knelgevallen
die niet scherp afgebakend kunnen worden (Kamerstuk 34 532, nr. 7, p. 49). Dit is ook de reden dat het wetsvoorstel geen voorziening bevat voor bedrijven
die op 2 juli 2015 nog over onbenutte productieruimte beschikten (zie hiervoor ook
Kamerstuk 34 532, nr. 27, p. 23).
Voorkomen moet worden dat door grootschalig gebruik van de knelgevallenvoorziening
een fors hogere generieke afroming noodzakelijk is en de naleving van de derogatie
op korte termijn onmogelijk wordt. De beantwoording van de vragen door het Ministerie
van Veiligheid en Justitie hebben geen aanleiding gegeven om de peildatum te wijzigen
of de knelgevallenvoorziening aan te vullen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
M.H.P. van Dam