Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2017
Bij de Tweede Kamer is aanhangig het wetsvoorstel tot intrekking van de Zondagswet
en wijziging van de Gemeentewet in verband met de bescherming van sportbeoefening
en andere vormen van ontspanning op zondag (Intrekkingswet Zondagswet) (Kamerstuk
34 529).
Het kabinet acht het niet opportuun de Zondagswet in te trekken en gaat daarom niet
verder met het wetsvoorstel tot intrekking van de Zondagswet. Het vorige kabinet was reeds van mening, onder meer op basis van twee onderzoeken
die in 2015 in opdracht van mijn ministerie zijn uitgevoerd1, dat aan de intrekking van de Zondagswet geen prioriteit moest worden toegekend.
De Tweede Kamer verzocht echter toch om intrekking van de Zondagswet, maar een meerderheid
denkt hier nu anders over.
Het onderzoek naar de juridische en grondrechtelijke aspecten van de Zondagswet laat
zien dat de wet een evenwicht biedt in de bescherming van de grondrechten van verschillende
groepen burgers: zij die behoefte hebben aan zondagsrust en zij die juist niet door
de zondagsrust in bepaalde gedragingen gehinderd wensen te worden. Van de bepalingen
in de wet kan daarom enerzijds ontheffing worden verleend, terwijl het anderzijds
mogelijk is op onderdelen nadere regels te stellen. Aldus maakt de Zondagswet maatwerk
op gemeentelijk niveau mogelijk.
Uit het onderzoek naar de werking van de Zondagswet in de praktijk blijkt voorts dat
er geen problemen zijn gesignaleerd bij de uitvoering van de wet. Zij speelt in de
praktijk een geringe rol: voor zover er gebruik wordt gemaakt van de bepalingen in
de Zondagswet geschiedt dit in de meeste gevallen om ontheffing te verlenen.
Daarbij komt dat de Zondagswet voor sommige bevolkingsgroepen een belangrijke symbolische
waarde heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het grote aantal kritische en bezorgde reacties
uit de samenleving op het wetsvoorstel.
Om deze redenen verdient intrekking van de Zondagswet geen prioriteit.
Daartoe gemachtigd door de Koning trek ik het wetsvoorstel hierbij in.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren