34 528 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2017)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 oktober 2016

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Met veel belangstelling is kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel. Deze nota van wijziging bied ik u aan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De leden van de PvdA-fractie en de CDA-fractie verzoeken om een schematische weergaven van de technische en beleidswijzigingen. Het schematisch overzicht is als bijlage aan deze nota toegevoegd.

De leden van de PvdA-fractie en de CDA-fractie vragen naar een nadere onderbouwing van de voorgenomen beslistermijn van 26 weken. En daarnaast vragen deze leden waarop het aantal te verwachten bezwaarschriften van 20.000 is gebaseerd en of het mogelijk is om tijdens de piekbelasting de capaciteit van UWV/Belastingdienst tijdelijk uit te breiden.

In de onderhavige verzamelwet is een langere beslistermijn opgenomen om te beslissen op een bezwaarschrift. In afwijking van de reguliere beslistermijn, die is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geldt voor besluiten inzake de verstrekking van een loonkostenvoordeel of een lage-inkomensvoordeel een beslistermijn van 26 weken. De Belastingdienst verstuurt vóór 1 augustus enkele honderdduizenden beschikkingen in het kader van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Dit is een massaal proces. Werkgevers kunnen daarna bezwaarschriften indienen binnen 6 weken. Het afhandelen van een bezwaarschrift is erg arbeidsintensief, omdat elk bezwaarschrift een zorgvuldige afhandeling verdient. Dit levert voor UWV en de Belastingdienst een piekbelasting op.

De Belastingdienst en UWV verwachten op basis van ervaringscijfers de eerste jaren 20.000 bezwaarschriften omdat het een nieuwe regeling betreft waar de eerste jaren door alle partijen ervaring mee moet worden opgedaan. Dit aantal loopt geleidelijk af tot 8.000 per jaar. UWV en de Belastingdienst moeten voor de afdoening intensief gegevens uitwisselen over de inhoud van een bezwaarschrift, de feiten waarop de oorspronkelijke beschikking is gebaseerd en de eventuele nieuwe gegevens waarop de uitspraak moet worden gebaseerd. Dit proces vindt plaats in de vakantieperiode, vraagt om specifieke kennis en kent samenloop met bezwaren uit andere processen die een piekbelasting opleveren. Voor een kwalitatief juiste afhandeling en efficiënte bedrijfsvoering is het daarom noodzakelijk dat de Belastingdienst en UWV de verwerking van de bezwaarschriften kunnen spreiden over de resterende maanden van het jaar. Het is niet efficiënt om de capaciteit uit te breiden met uitzendkrachten en/of tijdelijke krachten, gezien de aard van het werk en de kennis en ervaring die daarvoor vereist is.

De werkgever weet al op 15 maart (via de vooraankondiging) welke voorgenomen beoordelingUWV heeft gemaakt op het afgelopen kalenderjaar en had hier dus al voor de initiële beschikking op kunnen bijsturen middels correctieberichten op de loonaangifte. De langere beslistermijn geldt in ieder geval de eerste jaren na invoering. Na enkele jaren zal worden bezien of verkorting van de termijn mogelijk is.

De leden van de SP-fractie vragen welke aanpassingen in het wetsvoorstel gevolgen hebben voor de koopkracht van mensen en wat deze gevolgen zijn.

Er zijn enkele aanpassingen in het wetsvoorstel die gevolgen kunnen hebben voor de koopkracht van mensen. Over het algemeen geldt dat deze aanpassingen slechts voor een (zeer) kleine groep huishoudens koopkrachteffecten hebben. Per onderdeel wordt aangegeven wat het koopkrachteffect hiervan is.

  • Artikel X. Remigratiewet, onderdeel D (artikel 6e).

  • In dit onderdeel wordt geregeld onder welke voorwaarden door de Sociale verzekeringsbank (SVB) van (verdere) terugvordering af kan worden gezien. Als er al inkomenseffecten zijn door deze voorgestelde wijziging dan zijn deze positief. De grootte van het effect hangt af van het land waar men naartoe is geremigreerd en de gezinssamenstelling (deze factoren zijn bepalend voor de uitkeringshoogte) en de hoogte van het bedrag dat niet wordt teruggevorderd.

  • Artikel XXI. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), onderdeel A (artikel 6).

  • De kleine groep IOAW’ers waarvan de partner met pensioen is of onbetaald verlof geniet gaat op jaarbasis € 3.961,80 (2017) minder IOAW ontvangen. Netto komt dat neer op zo’n € 2.500,– minder. Vanwege de overgangstermijn van 6 maanden zal voor deze groep de IOAW in 2017 maximaal € 1.980,90 bruto lager liggen.

  • Eerste nota van wijziging, Algemene Kinderbijslagwet (AKW), onderdeel 1.

  • Betreft de uitbreiding van de dubbele kinderbijslag (artikel 0A en 1A) om onderwijsredenen voor ouders van minderjarige kinderen met een NOC*NSF-talentstatus.

  • Een inkomenseffect kan optreden voor ouders van topsporters met een NOC*NSF-talentstatus die gebruik maken van een Centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO) of een Nationaal Topsport Centrum (NTO) en ook verder voldoen aan de voorwaarden voor de dubbele kinderbijslag. Door deze NTO’s en CTO’s toe te voegen aan de ministeriële regeling (en op wetsniveau deze mogelijkheid te creëren) die opleidingen aanwijst, kunnen deze ouders dubbele kinderbijslag verkrijgen. Dat betekent dat zij voor het betreffende kind circa € 1.130,– per jaar (2017) extra kinderbijslag kunnen ontvangen.

  • Tweede nota van wijziging, Wet algemene ouderdomsverzekering BES, Artikel XIIIa (onderdeel 6).

De wijziging van de partnertoeslag AOV is een technische correctie die betrekking heeft op een zeer beperkte groep huishoudens. De wijziging zorgt ervoor dat de uitvoeringspraktijk in overeenstemming gaat komen met de bedoeling van de wetgever. De implementatie zal bij lopende gevallen gepaard gaan met intensivering van de controle op de inkomsten, wat eventueel tot beëindiging van de partnertoeslag kan leiden. In geval van beëindiging is er een negatief koopkrachteffect. Juiste voorlichting zal naar verwachting het huidige niet-gebruik van de partnertoeslag terugdringen. Dit leidt voor een aantal huishoudens tot positieve koopkrachteffecten. De financiële effecten hiervan zullen wegvallen in de marges van de begroting.

De leden van de CDA-fractie hebben om een toelichting gevraagd waarom de mogelijkheid uit het wetsvoorstel is geschrapt om een experiment mogelijk te maken om af te wijken van bepalingen van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in verschillende brieven aanpassingen en vereenvoudigingen aangekondigd om de uitvoering van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten te vereenvoudigen. Bij het opstellen van de Verzamelwet SZW 2017 was nog niet duidelijk welke gevolgen deze voorgenomen aanpassingen voor de Wet banenafspraak zouden kunnen betekenen. Om die reden was een experimenteermogelijkheid voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) opgenomen. Tussen het opstellen van deze verzamelwet en de ontvangst van het advies van de Raad van State is duidelijk geworden op welke manier de aanpassingen voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten vorm moeten krijgen. Zij zijn of worden meegenomen in een separaat wetsvoorstel, of kunnen worden geregeld via lagere regelgeving (een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling). Daarom was het mogelijk om het advies van de Raad van State voor dit onderdeel op te volgen.

2. Klein beleid

2.1 Zwangerschaps- en bevallingsverlof Bonaire, St. Eustatius, Saba (BES) (Artikel V)

De leden van de D66-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot het gelijktrekken van het vaderschapsverlof in Caribisch Nederland met het vaderschapsverlof in Europees Nederland.

De gelijktrekking voor de BES met de verlofregelgeving in Europees Nederland betreft in dit wetsvoorstel alleen het verlengen van het zwangerschaps- en bevallingsverlof van 12 naar 16 weken. Eventueel verdergaande gelijktrekking is aan de orde gesteld in een analyse die eind 2015 voor consultatie naar de bestuurscolleges van de BES is gestuurd. Bij brief van 5 september 2016 hebben de gezamenlijke bestuurscolleges om nader overleg verzocht. Het overleg met de openbare lichamen over dit onderwerp is derhalve nog gaande.

2.4 Bepalingen eenmalige gegevensuitvraag (Artikel IX, onderdeel G)

De leden van de VVD-fractie en van de PvdA-fractie stellen vragen over de eenmalige gegevensuitvraag en de daarmee samenhangende regeling voor de gegevens die de belanghebbenden niet meer verplicht is te verstrekken aan de gemeenten, UWV en de SVB. De leden van de VVD- fractie vragen of er nog meer mogelijkheden zijn om eenmalige gegevensuitwisseling te verbeteren die (nu) nog niet kunnen worden ingevoerd. De leden van de PvdA-fractie vragen of de voorgestelde aanpassingen van de Participatiewet ertoe leiden dat gegevens die bekend zijn of bekend kunnen zijn bij de gemeente niet langer hoeven te worden verstrekt door burgers in het kader van de inlichtingenplicht, zodat bv. gegevens over verhuizing niet opnieuw hoeven te worden doorgegeven.

In nauwe samenwerking met UWV, de SVB, de VNG en Divosa wordt gewerkt aan een ministeriële regeling waarin geselecteerde gegevens uitgezonderd worden van de inlichtingenverplichting. Bij het selecteren van de gegevens die kunnen worden uitgezonderd van de inlichtingenplicht is gekeken waar hergebruik van gegevens op dit moment mogelijk is. Hierbij zijn twee condities belangrijk: 1) de gegevens van de uitkeringsgerechtigde zijn opgenomen in de (basis)registratie waartoe de ketenpartners toegang hebben (beschikbaarheid) en 2) de gegevens zijn actueel en volledig ten aanzien van het doel waarvoor ze gebruikt worden. Alle gegevens die nu in de basisregistratie personen zitten zijn opgenomen en gebruikt worden door de uitvoeringsinstanties voldoen aan deze condities. Deze gegevens krijgen de uitvoeringsinstanties allemaal rechtstreeks en zijn actueel. Dat betekent dat uitkeringsgerechtigden straks bijvoorbeeld een adreswijziging of het sluiten of beëindigen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap (voor zover dit in Nederland plaatsvindt) niet meer door hoeven te geven aan hun uitkeringsinstantie. Zodra de regeling van kracht is, geldt dit dan ook voor de uitvoering van de Participatiewet waarbij het adresgegeven van belang kan zijn voor de arbeidsinschakeling (daarop heeft de wijziging in de Participatiewet in dit wetsvoorstel betrekking). De regeling zal naar verwachting najaar 2016 worden vastgesteld.

2.5 Jongeren zonder startkwalificatie (Artikel IX, onderdeel H)

De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie vragen om het aantal jongeren tussen de 23 en 27 jaar zonder startkwalificatie die naar schatting van de Minister niet in beeld zijn.

Naar schatting telt Nederland tussen de 25 en 30 duizend jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie, zonder opleiding, zonder werk en zonder uitkering, die niet in beeld zijn voor bemiddeling naar werk.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een schatting van het aantal jongeren dat nu wel in beeld (zal komen) door de gegevens uit het basisregister onderwijs aan de gemeentes ter beschikking te stellen.

Vanaf 2017 kan iedere gemeente een bestandskoppeling laten uitvoeren waarmee alle jongeren van 23 tot 27 zonder startkwalificatie, zonder opleiding, zonder werk en zonder uitkering in beeld komen van de dienst Werk en Inkomen. De gemeente krijgt geen volledige beschikking tot het basisregister onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke gegevens kunnen/mogen de gemeentes straks inzien.

Gemeenten selecteren zelf de jongeren tussen 23 en 27 uit de basisregistratiepersonen. Daarvan hebben ze al gegevens, zoals adresgegevens. Door het maken van de bestandskoppeling weet de gemeente welke jongeren in het bestand geen startkwalificatie hebben, geen opleiding volgen, geen werk hebben en geen uitkering hebben. Van deze personen mogen vanuit het basisregister onderwijs alleen de voor de uitvoering van de participatiewet relevante gegevens geleverd worden. Het gaat hierbij om gegevens over de laatst genoten opleiding en het laatste inschrijfjaar. Het wordt mogelijk om deze bestandskoppeling maandelijks uit te voeren, voor gemeenten geeft dat een voldoende actueel beeld om de jongeren te begeleiden naar een (leerwerk)baan.

De leden van de PvdA- fractie en de CDA- fractie vragen hoe bij het voorstel van toegang van de gemeenten tot de gegevens uit BRON gewaarborgd wordt dat gemeentes zorgvuldig met de bescherming van de persoonsgegevens wordt omgegaan en wordt voorkomen dat gemeenten deze informatie voor andere doelstellingen gebruiken dan wordt beoogd en dat geen misbruik wordt gemaakt van de gegevens.

Het betreft hier het gebruik van gegevens voor de uitvoering van de Participatiewet door de gemeenten. Gemeenten dienen zich voor het gebruik van deze gegevens te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Gemeenten hebben geen wettelijke grond om deze gegevens voor andere doeleinden te gebruiken dan voor bemiddeling naar een (leerwerk)baan op basis van artikel 10f Participatiewet. Voor het uitwisselen van de gegevens wordt gebruik gemaakt van de al bestaande infrastructuur van gegevens verkrijging die in het kader van de eenmalige gegevensuitvraag in het domein van werk en inkomen is vastgesteld. Dit betekent dat er voor de gegevensverstrekking namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) door Dienst uitvoering onderwijs (DUO) aan de gemeenten voor de uitvoering van de Participatiewet door tussenkomst van het Inlichtingenbureau vaste regels voor de beveiliging bij gemeenten gelden en de gemeenten gehouden zijn passende technische en organisatorische maatregelen te treffen ter voorkoming van onrechtmatige verwerking. De gegevensverstrekking waar het hier om gaat past al in dat stelsel zoals geregeld in het Besluit SUWI en de Regeling SUWI (bijlagen II). Op de toepassing van de beveiligingsregels die in dat kader zijn vastgesteld wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens.

2.11 Berekening quotumpercentage aangepast (artikel XIX, onderdeel C)

De leden van de D66-fractie merken op dat de berekening van het quotumpercentage wordt aangepast. Aangezien dit reparatie van een «wetstechnische omissie» is van het amendement-Van Weyenberg, vragen de betreffende leden of het kabinet exact uiteen kan zetten wat hier nu wordt gewijzigd en wat daarvan de gevolgen zijn.

In dit wetsvoorstel wordt een technische omissie van de reeds bestaande variabelen F en G in de formule voor de berekening van het quotumpercentage hersteld. Het gaat hier om de verduidelijking dat het bij de variabelen F en G alleen gaat om werkgevers die vallen onder de quotumheffing. Met andere woorden; werkgevers met 25 of meer werknemers. Alleen voor werkgevers met 25 of meer werknemers geldt namelijk de eventuele quotumheffing. Variabele F betreft het aantal mensen die tot de aanvullende doelgroep behoren verdeeld over de sector markt en overheid. In lijn met de invulling van variabele A en D gaat het daarbij om het aantal mensen uit de aanvullende doelgroep uitsluitend bij werkgevers met 25 of meer werknemers. Hetzelfde geldt voor variabele G, het gemiddeld aantal verloonde uren van mensen die tot de aanvullende doelgroep behoren. Het gaat om reparatie van een wetstechnische omissie. De formule cq de berekening van het quotumpercentage «an sich» verandert niet.

Ter toelichting wordt de huidige tekst hieronder vergeleken met de aanpassing:

Huidige tekst:

F = het aantal arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid

Nieuwe tekst:

F = het aantal arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.

Huidige tekst:

G = het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.

Nieuwe tekst:

G = het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid tezamen die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, quotumheffing zijn verschuldigd.

2.12 Aanpassing uitsluitings-/beëindigingsgrond Inkomensvoorziening voor Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW) voor de situatie dat de werkloze werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt (Artikel XXI onderdeel A)

De leden van de SP-fractie vragen de regering om aan te geven voor hoeveel mensen de voorgestelde wijzigingen leiden tot een inkomensachteruitgang en hoe groot deze inkomensachteruitgang is. Op basis waarvan acht de regering een periode van zes maanden redelijk en billijk voor de desbetreffende personen om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie en (eventueel) aanpassingen te plegen in het uitgavenpatroon, zo vragen deze leden.

De voorgestelde wijzigingen in de IOAW leiden naar verwachting tot een inkomensachteruitgang bij circa 40 personen. Het gaat om een verlaging van de bruto uitkering met € 330,15 per maand voor de werkloze werknemer die IOAW ontvangt. Hiermee wordt een wettelijk verzuim deels uit 1998, deels uit 2013 gecorrigeerd, en sluit de uitkeringsnormering in de IOAW voor gehuwden weer aan bij de thans geldende wettelijke systematiek van de met de IOAW vergelijkbare IOAZ. De overgangstermijn van zes maanden is de termijn die in de regel gehanteerd wordt bij wijzigingen in bijstandsregelingen en daarmee aanverwante regelingen. Het gaat hierbij om een vangnet. Personen die tijdelijk niet of niet geheel in hun kosten van bestaan kunnen voorzien, kunnen een (aanvullende) bijstandsuitkering ontvangen wanneer aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Alle inspanningen moeten er echter op zijn gericht dat betrokkene zo snel mogelijk – zonder bijstandsuitkering – weer zelfstandig in de kosten van zijn bestaan kan voorzien. In een ander kader heeft de Centrale Raad van Beroep een overgangstermijn van zes maanden redelijk bevonden.1

2.13 Indexering ongevallenverzekering BES (Artikel XXIV)

De leden van de D66-fractie vragen of de ongevallenverzekering ook met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011 wordt geïndexeerd.

De indexatie heeft betrekking op de begrafenisuitkering, dit is een eenmalige uitkering. Er zijn dus geen lopende uitkeringen die geïndexeerd moeten worden. Indexatie van het bedrag voor begrafeniskosten is na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel alleen voor toekomstige situaties aan de orde, waarbij de aanpassing afhankelijk zal zijn van de gebleken ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer.

2.14 Verslag over uitkomst onderzoek naleving Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) (Artikel XXVII)

De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is van de aanpassing van dit artikel en wat hiervan de materiële betekenis is, nu er een verslag in plaats van inlichtingen verstrekt moet worden. Ook vragen deze leden door wie de kosten worden gedragen van onderzoek naar naleving van de cao en of deze kosten door deze wijziging toenemen. De leden van de D66-fractie merken op dat in het huidige eerste lid wordt gesproken van «de vereniging of de verenigingen». Zij vragen waarom dit in het voorliggende wetsvoorstel wordt vervangen door slechts «de vereniging».

Met deze wijziging kunnen via een ministeriële regeling nadere eisen worden gesteld aan de wijze waarop de Inspectie SZW haar bevindingen meedeelt aan de verzoekende partij. Hierdoor wordt concreet vastgelegd welke soort informatie het verslag van de Inspectie minimaal moet bevatten. Tevens biedt dit aan de verzoeker zekerheid over wat zij van de Inspectie SZW mag verwachten en kan deze hierop een beroep doen.

Met de voorgestelde formulering wordt aangesloten bij de wijze van verslaglegging zoals nader geformuleerd in de ministeriële regeling op grond van artikel 15, derde lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). De door de Inspectie verrichte onderzoeken in het kader van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) lijken in veel opzichten op de onderzoeken die in het kader van met name artikel 8 van de Waadi worden verricht. Op grond van artikel 15, eerste lid, van die wet kan de Inspectie SZW onderzoeken of een ter beschikking gestelde arbeidskracht aanspraak kan maken op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies. Voor zowel de verzoeker als voor de Inspectie SZW is een zekere stroomlijning gewenst. Door een systematische verslaglegging kan de verzoeker beter in staat worden gesteld de onderzoeksresultaten te beoordelen.

Als onderdeel van het Sociaal Akkoord richt het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» zich onder andere op versterking van de publiek-private samenwerking. De Inspectie heeft eind 2013 een speciaal team ingericht voor de aanpak van schijnconstructies en de ondersteuning van cao-partijen bij het toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Hiervoor zijn tijdelijk extra middelen beschikbaar gesteld. De voorgestelde aanpassing van het artikel heeft hier geen invloed op, omdat de voorgestelde wijziging slechts betrekking heeft op de wijze van presentatie van de onderzoeksresultaten. Ook werkgever- en werknemersorganisaties zullen hiervan geen financiële gevolgen ondervinden. Met het opnemen van «de vereniging» in het eerste lid in plaats van «de vereniging of verenigingen» is geen inhoudelijke wijziging beoogd, elke vereniging die een verzoek tot onderzoek indient zal een verslag ontvangen.

2.16 De vaststelling van de uurloongrenzen voor de doelgroep met het Lage-Inkomensvoordeel (LIV) (Artikel XXX, onderdeel K)

De leden van de D66-fractie vragen of zij het juist zien dat met deze wijziging de doelgroep van het LIV wordt vergroot. Zij vragen tevens, wat hiervan het gevolg is voor de hoogte van het LIV. Klopt het vermoeden van deze leden dat het LIV wordt verlaagd en zo ja met welk bedrag. Daarnaast vragen deze leden wat dit betekent voor de werking van het LIV en of die niet kleiner wordt als de hoogte afneemt. Ook vragen deze leden wat de budgettaire gevolgen zijn van deze wijziging en wat deze zouden zijn als de hoogte van het LIV niet wordt verlaagd.

Bij de uurloongrenzen voor het LIV is uitgegaan van een 38-urige werkweek, anticiperend op een herziening van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Bij de herziening is inmiddels besloten voorlopig niet over te gaan op een minimumuurloon. Daarom wordt alsnog gekozen om bij de vaststelling van de uurloongrenzen voor het LIV uit te gaan van een 40-urige werkweek, omdat anders circa 30.000 werknemers die meer dan 38 uur per week werken tegen minimumloon niet in aanmerking zouden komen voor het LIV. Omdat het uurloon om in aanmerking te komen voor het LIV van 100% van het wettelijk minimumloon wordt verlaagd, worden de uurlonen horend bij 110% en 120% van het wettelijk minimumloon overeenkomstig verlaagd.

De bandbreedte van 100% en 120% van het minimumloon, schuift als het ware naar beneden, omdat er gedeeld wordt door 40 uur in plaats van 38 uur. Hierdoor komen er aan de onderkant circa 30.000 werknemers bij de doelgroep, maar aan de bovenkant valt een grotere groep uit de doelgroep. Om te voorkomen dat hierdoor de totale doelgroep kleiner wordt, wordt de bovengrens verhoogd van 120% naar 125%. Hierdoor neemt de doelgroep aan de bovenkant per saldo met circa 30.000 personen af. Aan de onderkant komen er circa 30.000 personen bij. Gevolg van deze wijziging is dat het aantal mensen dat binnen de doelgroep valt, gelijk blijft. Dit zorgt er dus voor dat de middelen terecht komen bij de groep mensen op de arbeidsmarkt die de ondersteuning het hardst nodig hebben. De hoogte van het LIV wijzigt niet door deze aanpassing. Het maximale bedrag van het LIV blijft namelijk 2.000 euro per jaar. Omgerekend per uur komt dat overeen met € 2.000,– gedeeld door 52 x 38 = € 1,01 per uur. Voor de berekening van het uurbedrag wordt uitgegaan van een gemiddelde werkweek van 38 uur. De bandbreedte van de uurlonen wordt met deze aanpassing beter gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt en maakt de regeling hiermee effectiever. De wijziging is budgetneutraal, omdat zowel de doelgroep (qua grootte) als de hoogte van de tegemoetkoming gelijk blijft.

2.18 Verlenging van de periode waarover de risicodragende werkgever ziekengeld moet betalen ingeval van onvoldoende re-integratie-inspanningen door de werkgever (Artikel XXXI, onderdeel C, onder 4)

De leden van de VVD-fractie vragen wat de rechtsgrond is op basis waarvan een werkgever loon moet doorbetalen nadat de 104 weken wachttijd zijn verstreken. Voorts vragen zij bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor het aanvragen van een WIA-uitkering en wat er gebeurt als een werknemer niet meewerkt aan de WIA-aanvraag. Deze leden vragen of dit dan betekent dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever oneindig doorloopt.

De leden van de VVD-fractie duiden met deze vraag op artikel XXXI onderdeel C van het onderhavige wetsvoorstel. Daarin wordt voor een werkgever die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet (ZW) – die ziekengeld betaalt op grond van de ZW – een soortgelijke regeling voorgesteld als de regeling die al geldt ingeval van een te late WIA-aanvraag door de werknemer voor de situatie van loondoorbetaling tijdens ziekte. In die situatie geldt thans al het volgende.

De werknemer is verantwoordelijk voor het indienen van de WIA-aanvraag. De WIA-aanvraag dient vergezeld te gaan van het re-integratieverslag. De werknemer moet de WIA-aanvraag tijdig doen, dat wil zeggen dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd van 104 weken (dat is uiterlijk in de 93e ziekteweek, dus ongeveer na 1 jaar en 9 maanden ziekte).

UWV wijst de werknemer er in de 88e ziekteweek in een brief op dat de werknemer tijdig de WIA-uitkering moet aanvragen. De werkgever krijgt een afschrift van deze brief. Hierdoor wordt de werkgever op de hoogte gesteld en kan hij de werknemer herinneren aan het tijdig indienen van de aanvraag. Als de aanvraag voor een WIA-uitkering te laat is gedaan, dan wordt de periode waarover de werkgever het loon tijdens ziekte moet doorbetalen verlengd. De verlenging is gelijk aan de periode van de te late aanvraag. Dit is geregeld in artikel 629, lid 11, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De reden voor deze verlenging is dat UWV de re-integratie-inspanningen van de werkgever pas kan beoordelen na ontvangst van de WIA-aanvraag en het re-integratieverslag.

Als de werknemer geen deugdelijke grond heeft voor het feit dat hij de WIA-aanvraag te laat heeft gedaan, dan heeft hij geen recht op loon. Dat is geregeld in artikel 7:629, lid 6, BW. Zodoende heeft een werkgever een sanctiemiddel in handen om de medewerking van de werknemer af te dwingen. Daardoor wordt bovendien voorkomen dat de werknemer het doen van de WIA-aanvraag eindeloos zou kunnen traineren en de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever oneindig door zou lopen.

Het verlengen van de periode is dus nodig om UWV tijd en gelegenheid te geven om de re-integratie-inspanningen te kunnen beoordelen. Anders zou het eventuele besluit van UWV tot verlenging wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen niet op tijd zijn; UWV moet namelijk zes weken voor het einde van de wachttijd (dus in de 98e ziekteweek) beslissen over het al dan niet verlengen van de loondoorbetalingsverplichting wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen (zie artikel 25, negende tot en met elfde lid, van de Wet WIA).

De hierboven geschetste gevolgen van het doen van een te late WIA-aanvraag vloeien voort uit geldend recht; artikel XXXI onderdeel C van het onderhavige wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.

3. Uitvoering en administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie en de CDA-fractie vragen om een toelichting op de financiële gevolgen van het wetsvoorstel. Zij vragen wat de financiële consequenties zijn en of de regering de gevolgen voor de administratieve lasten voor de uitvoeringsorganisaties nader kan toelichten.

De maatregelen in onderhavig wetsvoorstel hebben geen (substantiële) financiële consequenties en veroorzaken geen of verwaarloosbare structurele uitvoeringskosten. De administratieve lasten van de voorgestelde wijzigingen zijn eveneens nihil. Met de wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), die is opgenomen in de eerste nota van wijziging, wordt rekening gehouden met maximaal 100 kinderen waardoor dit budgettair een effect kan hebben van maximaal 0,1 miljoen.

De leden van de PvdA-fractie en de CDA-fractie vragen of de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen nog gevolgen hebben voor het recht op, de hoogte en duur van een uitkering. En zo ja, welke gevolgen dat dan zijn, zo vragen deze leden.

Er zijn enkele wijzigingen in het wetsvoorstel die gevolgen hebben voor het recht op, de hoogte en duur van een uitkering. De betreffende wijzigingen hebben slechts een beperkt gevolg. Per onderdeel wordt (indien van toepassing) aangegeven wat de gevolgen zijn voor het recht op, de hoogte en duur van de uitkering.

  • Artikel XXXI, onderdeel C (WIA) regelt een wijziging van de Wet WIA, waardoor het tijdvak waarover een eigenrisicodrager voor de ZW het ziekengeld moet betalen verlengd wordt indien de werknemer te laat een WIA-uitkering aanvraagt. Deze wijziging heeft gevolgen voor de duur van de uitkering; als gevolg hiervan wordt de duur van het ziekengeld verlengd.

  • Artikel XXXII, onderdeel C (ZW) regelt dat er ziekengeld kan worden toegekend na afloop van de faillissementsuitkering, op grond van artikel 61, van de WW indien de civielrechtelijke opzegtermijn langer is dat de opzegtermijn die geldt in het kader van Hoofdstuk IV van de WW (waarin de faillissementsuitkering is geregeld). Deze wijziging geeft de betrokkene in bepaalde situaties recht op ziekengeld; dit heeft dus gevolgen voor het recht op uitkering.

  • Artikel XXXII, onderdeel F (ZW) regelt dat UWV de mogelijkheid krijgt het ziekengeld geheel, gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren, indien de verzekerde zich ernstig misdraagt jegens de ZW-eigenrisicodrager, de bedrijfsarts of de arbodienst van de ZW-eigenrisicodrager. Voor de verzekerden die zich ernstig misdragen kan deze wijziging gevolgen hebben voor recht, hoogte of duur van de uitkering. In de huidige situatie kan alleen een maatregel opgelegd worden aan de verzekerde die zich ernstig gedraagt jegens UWV.

  • Artikel XXIV (Wet ongevallenverzekering BES) regelt dat het bedrag van de begrafenisuitkering kan worden geïndexeerd. Het bedrag van de begrafenisuitkering volgt de prijsontwikkeling. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de uitkering.

  • Artikel XXI, onderdeel A, Aanpassing uitsluitings-/beëindigingsgrond IOAW. De voorgestelde wijzigingen hebben gevolgen voor de hoogte van de IOAW uitkering van werkloze werknemers waarvan de partner gepensioneerd is of onbetaald verlof geniet. De grondslag van de uitkering van de werkloze werknemer wordt in dat geval die van de alleenstaande werkloze werknemer.

  • Eerste nota van wijziging, onderdeel 1 (AKW) betreft de uitbreiding van de dubbele kinderbijslag (artikel 0A en 1A) om onderwijsredenen voor ouders van minderjarige kinderen met een NOC*NSF-talentstatus die gebruik maken van een CTO of NTO en (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs volgen die niet al voorkomt op de bestaande opleidingslijsten recht kunnen geven op dubbele kinderbijslag. Met deze wijziging ontstaat er recht op dubbele kinderbijslag zolang voldaan wordt aan de voorwaarden.

  • Tweede nota van wijziging, artikel XIIIa onderdeel 6 (Wet algemene ouderdomsverzekering BES). De wijziging van de partnertoeslag AOV is een technische correctie die betrekking heeft op een zeer beperkte groep huishoudens. De wijziging zorgt ervoor dat de uitvoeringspraktijk in overeenstemming gaat komen met de bedoeling van de wetgever. De implementatie zal bij lopende gevallen gepaard gaan met intensivering van de controle op de inkomsten, wat eventueel tot beëindiging van de partnertoeslag kan leiden. Juiste voorlichting zal naar verwachting het huidige niet-gebruik van de partnertoeslag terugdringen. Dit leidt voor een aantal huishoudens tot het recht krijgen op een partnertoeslag.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel XII. Verzamelwet SZW 2015

De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen inzake de wijziging van artikel 29 van de ZW. De leden vragen of dit nu betekent dat de voormalig werkgever ziekengeld oneindig moet doorbetalen, als oud-werknemers ziek worden in de WW. Zo ja, op basis waarvan is dit te rechtvaardigen en wat zijn in dit geval de re-integratie instrumenten van de werkgever.

De ZW-uitkeringen waarop de voorgestelde wijziging betrekking heeft, worden door landelijk uniforme werkgeverspremies gefinancierd. Met andere woorden, het is dus niet zo dat de voormalig werkgever het ziekengeld betaalt van een oud-werknemer met een WW-uitkering die ziek wordt. Overigens hebben deze oud-werknemers geen oneindig recht op ziekengeld, maar over ten hoogste 104 weken.

Artikel XV. Wet Arbeid en Zorg (WAZO)

De leden van de VVD-fractie stellen enkele vragen naar aanleiding van artikel XV, onderdeel A. Daarin wordt een wijziging voorgesteld van artikel 3:10, van de WAZO. De leden van de VVD-fractie vragen wat de consequenties zijn voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de WGA. Als een werknemer tijdens het dienstverband recht heeft op een WAZO-uitkering, betaalt de werkgever het loon door en ontvangt de werkgever de uitkering van UWV. Als de voormalig werkgever eigenrisicodrager is voor de WGA betaalt hij de uitkering van zijn arbeidsongeschikte oud-werknemer door. De leden van de VVD-fractie vragen wat de rechtsgrond is voor het onderscheid tussen een werkgever die verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling tijdens de eerste twee jaar en een voormalig werkgever die WGA eigen risicodrager is.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 3:10, van de WAZO wordt voorkomen dat er – louter als gevolg van nawerking van de verzekering – recht zou ontstaan op een WAZO-uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering. Er vindt geen wijziging plaats van de regeling die geldt gedurende de periode dat recht bestaat op loongerelateerde WGA-uitkering – zoals de leden van de VVD-fractie kennelijk veronderstellen. Dit betekent dat ook de werkgever die eigenrisicodrager voor de WGA is – evenals de werkgever die verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling – financieel gecompenseerd wordt indien tijdens de loongerelateerde WGA-uitkering sprake is van zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg. In die situaties betaalt UWV de WAZO-uitkering. In dit opzicht is er dus geen verschil tussen de werkgever die eigenrisicodrager is voor de WGA en de werkgever die verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt daar geen verandering in aangebracht.

Artikel XXXIV. Inwerkingtreding

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de lagere wet- en regelgeving wordt verwacht.

In antwoord op de vraag wanneer de lagere wet- en regelgeving kan worden verwacht, kan de regering melden dat er verschillende wijzigingen in onderliggende wet- en regelgeving voortvloeit uit de Verzamelwet SZW 2017.

  • Ten aanzien van de regeling eenmalige gegevensuitvraag verwijst de regering naar de antwoorden op vragen van de PvdA-fractie en de VVD-fractie. Deze regeling zal naar verwachting dit najaar worden vastgesteld.

  • Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Wfsv en het Besluit SUWI in verband met het Besluit aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort zal naar verwachting eind 2016 worden gepubliceerd.

  • De overige wijzigingen die voorvloeien uit de Verzamelwet SZW 2017 (zoals de wijziging over de bevoegdheid om ook aan eigenrisicodragers zogenoemde risico-overzichten te verstrekken bij terugkeer naar het publieke bestel en wijzigingen in de formuleringen in de Anw) zullen meegenomen worden in het Verzamelbesluit SZW 2017. Dit besluit zal naar verwachting ook eind 2016 worden gepubliceerd.

  • Eind 2016 zal bezien worden of uit de door het CBS vastgestelde consumentenprijsindexcijfers voor de openbare lichamen BES voortvloeit dat de tegemoetkoming in de begrafeniskosten moet worden geïndexeerd.

  • De wijziging van de ministeriële regeling om NTO’s en CTO’s toe te voegen is in voorbereiding (zie onderdeel 1 van de eerste nota van wijziging, artikel 1A en 0A, voorgestelde artikel 6b en de wijziging van artikel 7 in de AKW).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

BIJLAGE: Overzicht wijzigingen in Verzamelwet SZW 2017 en nota’s van wijziging Kleine beleidsmatige wijzigingen Verzamelwet SZW 2017

1.1 Zwangerschaps- en bevallingsverlof BES

Met het gewijzigde artikel in het Burgerlijk Wetboek BES wordt het recht van een vrouwelijke arbeider op loondoorbetaling van het volledige salaris gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof uitgebreid van 12 weken naar 16 weken. Zie artikel V.

1.2 Indeplaatsstelling gemeentelijke schuldhulpverlening

Op 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) in werking getreden. Aangezien de provincie geen specifieke rol vervult op het terrein van werk en inkomen en schuldhulpverlening in het bijzonder, is het wenselijk dat het toezicht op gemeenten wordt uitgeoefend door de Minister van SZW. Daarom wordt de Wgs de bijlage van de Gemeentewet toegevoegd. Zie artikel VI.

1.3 Medewerking bij een uitnodiging voor re-integratieactiviteiten

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep2 stelt dat, in tegenstelling tot de toelichting bij die wetswijziging, het verlenen van medewerking om in verband met arbeidsinschakeling op een bepaalde plaats te verschijnen niet onder de reikwijdte van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet valt. Deze uitspraak volgend, en om eventuele onduidelijkheid over opschorten bij de medewerkingsplicht weg te nemen, wordt voorgesteld de toevoeging aan artikel 17, tweede lid, Participatiewet, die bij de Verzamelwet SZW 2013 is ingevoegd, te laten vervallen. Zie artikel IX, onderdeel B.

1.4 Bepalingen eenmalige gegevensuitvraag

In artikel 53a van de Participatiewet (voor de colleges van B&W), in artikel 33a, tweede lid, Wet SUWI (voor UWV) en artikel 35, vijfde lid, Wet SUWI (SVB) is de eenmalige gegevensuitvraag geregeld. Dit betekent, dat bepaald is dat het college, UWV en de SVB geen gegevens verlangt van de personen, van wie deze uitvoeringsinstanties voor hun taken op het terrein van werk en inkomen gegevens verwerken, die verkregen kunnen worden uit de andere administraties. In dit wetsvoorstel worden de artikelen 53a van de Participatiewet en 33a en 35 van de Wet SUWI in relatie tot de inlichtingenbepalingen in de uitkeringswetten op elkaar afgestemd, zodat het doel van de gegevensverwerking waarbij eenmalige gegevensuitvraag aan de orde is en de personen, waarop die gegevensverwerking en de inlichtingenverplichtingen betrekking hebben bij vergelijkbare taken op dezelfde wijze worden geformuleerd. Zie artikel IX, onderdeel G en XXIX, onderdeel A.

1.5 Jongeren zonder startkwalificaties

Bij de inventarisatie van problemen in de gemeentelijke uitvoering door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden (BZK) is gebleken dat de gemeenten onvoldoende zicht hebben op deze doelgroep om hun taak op grond van de Participatiewet om deze jongeren te begeleiden bij arbeidsinschakeling goed te kunnen uitvoeren. Er bestond echter onduidelijkheid over de vraag of de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) DUO gegevens uit het basisregister onderwijs (BRON) mag verstrekken over het volgen van onderwijs door deze jongeren met als doel het uitvoeren van deze taak op grond van de Participatiewet toestaat. In de WOT is wel voorzien in gegevensverstrekking voor zover artikel 64 van de Participatiewet daartoe verplicht (artikel 24f, tweede lid, WOT). Deze verplichting op grond van artikel 64 van de Participatiewet is in dit wetsvoorstel aangepast, zodat er geen onduidelijkheid meer bestaat over de reikwijdte van de wettelijke bepalingen om inhoud te geven aan de ondersteuning van deze jongeren die zich in een kwetsbare positie bevinden. De gegevens uit BRON maken het mogelijk dat deze jongeren zonder startkwalificatie gericht kunnen worden benaderd door de gemeenten voor de ondersteuning met een leer-werktraject zoals in artikel 10f van de Participatiewet is geregeld. Zie artikel IX, onderdeel H.

1.6 Remigratiewet

Met dit wetsvoorstel worden, naast een aantal technische wijzigingen, een aantal wijzigingen van de Remigratiewet voorgesteld ten aanzien van het toevoegen van een bepaling om onder voorwaarden van (verdere) terugvordering af te zien, en het toevoegen van een bepaling houdende de inlichtingenverplichting in verband met een terugvorderingen van de Remigratiewet, de toevoeging van twee nieuwe leden betreffende de bevoegdheid tot beslaglegging en verrekening bij vorderingen en het toevoegen van een bepaling houdende bevoorrechte vordering van de SVB. Hierdoor wordt aangesloten bij de andere materiewetten van de SVB (AKW, Anw en AOW). Zie artikel X, onderdelen D, E en F.

1.7 Gegevensverstrekking Inspectie SZW en erkende certificerende instellingen Waadi

De omschrijving van de gegevensverstrekking tussen de Inspectie SZW en de erkende certificerende instellingen in artikel 14b, eerste lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) wordt aangepast om het voor de certificerende instellingen mogelijk te maken kennis te nemen van alle boetes die worden opgelegd in het kader van de arbeidswetten. In de wetsgeschiedenis omtrent de gegevensuitwisseling geregeld in artikel 14b Waadi is ook altijd verondersteld dat alle boetes die worden opgelegd naar aanleiding van een geconstateerde overtreding van de Wml, de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Waadi worden verstrekt.3 Dit onderdeel herstelt deze omissies. Zie artikel XIV.

1.8 Geen recht op WAZO bij loongerelateerde uitkering WGA

De nawerking in artikel 3.10 van de WAZO wordt, conform hetgeen altijd beoogd is, uitgesloten bij de groep die voorafgaand aan de WAZO-uitkering recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Zie artikel XV.

1.9 Geen meldplicht in het kader van de Wav voor vreemdelingen, ten aanzien van wie ingevolge internationale bepalingen geen tewerkstellingsvergunning mag worden geëist.

Artikel 2a van de Wav implementeert artikel 4, eerste lid, onder c, van richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Met de implementatie in artikel 2a worden onbedoeld ook werkgevers van gemeenschapsonderdanen verplicht deze te melden. Deze ruime formulering wordt met deze wijziging aangepast. Werkgevers van vreemdelingen, ten aanzien van wie ingevolge internationale bepalingen geen tewerkstellingsvergunning mag worden geëist, worden uitgezonderd van de meldingsplicht. Zie artikel XVI, onderdeel A.

1.10 Gegevensverstrekking doelgroep banenafspraak

Mensen uit de doelgroep banenafspraak en quotumregeling die werkzaam zijn in inleenverbanden tellen ten tijde van de eventuele quotumregeling mee bij de inlenende werkgever. Het is daarom ook van belang dat de inlenende werkgever bij UWV kan informeren of een persoon tot de doelgroep behoort. Daartoe wordt een wijziging van artikel 38d, zevende lid, Wfsv voorgesteld. Daarnaast krijgt gegevensverstrekking door uitlenende en inlenende werkgevers aan UWV een nadere grondslag. Zie artikel XIX, onderdeel B.

1.11 Berekening quotumpercentage aangepast

In dit wetsvoorstel wordt herstel van een technische omissie van de reeds bestaande variabelen F en G in formule voor de berekening van het quotumpercentage voorgesteld. In de formule wordt verduidelijkt dat het hierbij gaat om werkgevers met 25 of meer werknemers. Variabele F en G zijn eerder al toegevoegd aan de formule voor de berekening van het quotumpercentage naar aanleiding van het amendement van Weyenberg4. Met dit amendement is de doelgroep tijdens de eventuele quotumheffing uitgebreid met mensen met een arbeidsbeperking die is ontstaan voor de leeftijd van 18 jaar en die zonder voorziening niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen, maar met voorziening wel. Om te voorkomen dat de uitbreiding van de doelgroep tijdens de eventuele quotumheffing de doelgroep van de banenafspraak verdringt zijn variabele F en G aan de formule voor de berekening van het quotumpercentage toegevoegd. Zie artikel XIX, onderdeel C.

1.12 Aanpassing uitsluitings-/beëindigingsgrond IOAW voor de situatie dat de werkloze werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Met de Verzamelwet SZW 2013 is in het eerste lid van artikel 6 een uitsluitings-/beëindigingsgrond opgenomen voor de situatie dat de werkloze werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het tweede lid van artikel 6 is ten onrechte niet aangepast aan deze nieuwe beëindigingsgrond. Dat heeft tot gevolg dat de werkloze werknemer van wie de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, als alleenstaande wordt beschouwd. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin de echtgenoot onbetaald verlof geniet. Deze omissie wordt hersteld. Na inwerkingtreding van dit artikellid blijft de grondslag voor gehuwden van toepassing wanneer de echtgenoot van de werkloze werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt of onbetaald verlof geniet. Tevens is bepaald dat de wijzigingen, die samenhangen met de voorwaarden voor de uitkering van de persoon die op de dag vóór inwerkingtreding van die wijzigingen recht heeft op een dergelijke uitkering, pas een half jaar na inwerkingtreding van de wijzigingen ingaan om personen de tijd te geven zich voor te bereiden op de nieuwe situatie en (eventueel) aanpassingen te plegen in het uitgavenpatroon. Zie artikel XXI, onderdeel B.

1.13 Indexering ongevallenverzekering BES

In de Wet ongevallenverzekering BES ontbreekt een grondslag om de tegemoetkoming in de begrafeniskosten jaarlijks te indexeren. Als gevolg daarvan geldt thans het bedrag, zoals dat laatstelijk per 1 januari 2011 is vastgesteld. Met een nieuw in te voegen artikel 5a wordt een verplichting opgenomen om het bedrag jaarlijks te indexeren. Zie artikel XXIV.

1.14 Verslag over uitkomst onderzoek naleving CAO

In artikel 10, eerste lid, van de Wet avvis geregeld dat de resultaten van het onderzoek dat door de Inspectie SZW is verricht wordt vastgelegd in een verslag. Daarbij is tevens geregeld dat het verslag dat door de Inspectie SZW wordt opgesteld, geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de in het onderzoek betrokken werknemers kan worden afgeleid. Zie artikel XXVII.

1.15 Het verstrekken van gegevens en inlichtingen voor zover deze noodzakelijk zijn voor de informatieverstrekking bij het beëindigen van verzekeringsovereenkomsten.

In artikel 73, derde lid, onderdeel a, van de Wet SUWI wordt gewijzigd zodat UWV de bevoegdheid krijgt om onder bepaalde voorwaarden op verzoek gegevens en inlichtingen uit zijn administraties te verstrekken aan een werkgever voor zover deze noodzakelijk zijn voor de informatieverstrekking bij het beëindigen van voornoemde verzekeringsovereenkomsten. Mocht een werkgever zich oriënteren op een overstap naar publieke verzekering, dan kan hij deze gegevens bijvoorbeeld gebruiken om bij UWV een inschatting te krijgen van zijn premie. In het Besluit SUWI wordt nader geregeld om welke gegevens het gaat. Zie artikel XXIX, onderdeel D.

1.16 De vaststelling van de uurloongrenzen voor het LIV

Bij de uurloongrenzen en de bedragen voor het LIV is uitgegaan van een 38-urige werkweek, anticiperend op een herziening van de Wml. Bij de herziening is inmiddels besloten voorlopig niet over te gaan op een minimumuurloon. Daarom wordt alsnog gekozen om bij de vaststelling van de uurloongrenzen voor het LIV uit te gaan van een 40-urige werkweek, omdat anders circa 30.000 werknemers die meer dan 38 uur per week werken tegen minimumloon niet in aanmerking zouden komen voor het LIV. Omdat het uurloon om in aanmerking te komen voor het LIV van 100% van het wettelijk minimumloon wordt verlaagd, worden de uurlonen horend bij 110% en 120% van het wettelijk minimumloon overeenkomstig verlaagd. Om te voorkomen dat hierdoor aan de bovenkant een veel grotere groep afvalt, wordt de bovengrens verhoogd van 120% naar 125%. De grootte van de doelgroep blijft hierdoor per saldo gelijk. Zie artikel XXX, onderdeel K.

1.17 WGA-uitkeringen en eigenrisicodragerschap

In dit onderdeel wordt het zesde lid van artikel 82 van de Wet WIA aangepast. In dit lid worden bepaalde WGA-uitkeringen van het eigenrisicodragerschap uitgezonderd. Deze opsomming wijzigt in verband met de koppeling van WGA-vast en WGA-flex, zoals deze is geregeld in de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. Abusievelijk ontbreken verwijzingen naar WGA-uitkeringen die zijn ontstaan uit een dienstbetrekking in aansluiting op een uitkering of waarbij recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) bestond. Hierbij is recht op ziekengeld als bedoeld artikel 29, tweede lid, onderdeel d, van de ZW (WGA-uitkeringen aan zieke werklozen) en recht op ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, dat aan een werknemer is toegekend direct aansluitend op een dienstbetrekking waarin recht op ziekengeld als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel e, f of g bestond (ziekengeld aan vangnetters, dat verstrekt is direct aansluitend op een dienstbetrekking waarin de werknemer ziekengeld ontving op grond van de no-riskpolis) niet genoemd. In dit onderdeel wordt deze omissie hersteld. Zie artikel XXXI, onderdeel D.

1.18 Verlenging van de periode waarover de eigenrisicodragende werkgever ziekengeld moet betalen ingeval van onvoldoende re-integratie-inspanningen door de werkgever.

Analoog aan de regeling die geldt bij loondoorbetaling bij ziekte, wordt in de Wet WIA en de Ziektewet geregeld dat het te laat aanvragen van een WIA-uitkering, leidt tot verlenging van de wachttijd van 104 weken en verlenging van de periode waarover de eigenrisicodragende werkgever ziekengeld moet betalen. Voor de technische uitwerking van dit voorstel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Zie artikel XXXI, onderdeel C, onder 4 en XXXII, onderdeel C, onder 2.

1.19 No-riskpolis op grond van artikel 29b van de ZW.

Met deze wijziging wordt beoogd de no-riskpolis van artikel 29b van de ZW vanaf 1 januari 2016 niet alleen ook mogelijk te maken voor de categorie mensen in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet van wie door UWV is vastgesteld dat zij niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar voor alle personen die werkzaam zijn in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet. Dit is conform hetgeen beoogd was met de vorige wijziging. Met onderhavig voorstel wordt de wetsbepaling in overeenstemming gebracht met hetgeen werd beoogd. Zie artikel XXXII, onderdeel D.

1.20 Proefplaatsing mogelijk bij eigenrisicodragerschap ZW

Er wordt geregeld dat ZW-eigenrisicodragers zelf toestemming kunnen verlenen voor een proefplaatsing, indien aan de wettelijke voorwaarden voor een proefplaatsing is voldaan. De desbetreffende werknemer, die de werkzaamheden op een proefplaats gaat verrichten, is voor de duur van de proefplaatsing niet verplicht om passende arbeid te verkrijgen. Zie artikel XXXII, onderdeel G.

Kleine beleidsmatige wijzigingen eerste nota van wijziging

2.1 Algemene Kinderbijslagwet

Onbedoeld is bij de vormgeving van de wijziging van de dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen geen rekening gehouden met kinderen met een NOC*NSF-status die een opleiding volgen aan een centrum voor topsport en daarnaast een (voorbereidende) beroepsopleiding volgen die niet al voorkomt op de bestaande opleidingslijsten die recht kunnen geven op dubbele kinderbijslag. Deze omissie wordt hersteld. Zie artikel I, onderdelen 0A en 1A.

2.2 Uiterlijke vaststellingsdatum quotumheffing

Voorgesteld wordt artikel 38h, derde lid, van de Wfsv zo te wijzigen dat de vaststelling van de quotumheffing plaats dient te vinden voor 1 november in plaats van voor 1 augustus volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld, conform het advies van de Belastingdienst. Het proces voor het toerekenen van de verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden aan inlenende werkgevers kan namelijk pas plaatsvinden als de loonaangifte stabiel is. Hierdoor is het niet mogelijk om de beschikking vast te stellen vóór 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld.

De werkgever ontvangt een beschikking van de quotumheffing ontvangt vóór 1 november van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven. Zie artikel XIX, onderdeel Ca.

2.3 Gebruik BSN bij gegevensuitwisseling cao-fondsen

Sociale partners kunnen bij de private uitvoering van een cao-aanvulling gebruik maken van gegevens waarover UWV reeds beschikt. Artikel 73, tweede lid, van de Wet SUWI biedt voor deze gegevensverstrekkingen een wettelijke basis. Met deze wijziging wordt nu geregeld dat voor deze gegevensverwerking het BSN kan worden gebruikt. Zie artikel XXIX, onderdeel B.

2.4 Beslistermijn artikel 4.5 Wtl

In het nieuwe tweede lid van artikel 4.5 is een langere beslistermijn opgenomen om te beslissen op een bezwaarschrift. Deze termijn blijkt noodzakelijk voor UWV en de Belastingdienst vanwege de piekbelasting voor de verwerking van deze bezwaarschriften in de vakantieperiode, om een kwalitatief juiste afhandeling en efficiënte bedrijfsvoering te kunnen voeren. Dit is te meer van belang omdat de Wtl een nieuwe regeling is waarvan de uitvoering door Belastingdienst en UWV moet worden opgestart. Nadat de Wtl volledig in werking is getreden zal na enkele jaren bezien worden in hoeverre deze beslistermijn op bezwaar kan worden ingekort, of kan worden gelijkgetrokken met de beslistermijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Zie artikel XXX, onderdeel La.

Technische wijzigingen Verzamelwet SZW 2017 en nota’s van wijziging

Artikel

Onderdeel

Kwalificatie

I

A, B, C, D

Artikel 7c vervalt, aanpassing in verband met vervallen artikel, aanpassing terminologie in de Akw.

I

E

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

II

A

Artikel 26a vervalt in de Anw door het aflopen van overgangsrecht.

II

Aa

Verkeerde verwijzing wordt gecorrigeerd.

II

B

Artikel 14, eerste lid, onderdeel c, Anw is vervallen per 1-4-2015. Hierdoor heeft het aanmerken, in artikel 66a, eerste en derde lid, van personen als geboren voor 1 januari 1950 geen betekenis meer. Verzuimd met de Verzamelwet SZW 2015 aan te passen.

III

A

Aanpassing van terminologie (reparatie) in Aow.

III

B

Opnieuw redactioneel vaststellen.

III

Ba

Verkeerde verwijzing wordt gecorrigeerd.

III

C

Vernummering verbeteren.

IV

A

Verduidelijking dat een nulurencontract onder oproepkracht wordt verstaan in geval van ontslag BE.

IV

B

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

VII

 

Technische wijziging.

VIII

 

Technische wijziging.

IX

0A

Verzuimd is artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet ook in te trekken; bij dit artikel wordt voor de gemeenteraad een verordening verplicht gesteld om nadere regels te stellen voor de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening, bedoeld in artikel 60b van de Participatiewet.

 

1A

Zie onderdeel 0A.

 

A

Wijzigingen Participatiewet 1-4-2015 behoeven aanpassing om de grondslag voor de ministeriële regeling te verduidelijken.

 

c

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

D

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

E

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

F

Aanpassing van het opschrift ter correctie van een omissie.

 

Ga

Verwijzing wordt gecorrigeerd

 

I

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

X

A

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

B

Enkele onjuiste verwijzingen schrappen.

 

C

Een overduidelijke vergeten zinsnede alsnog toevoegen.

XI

0A

Verwijzing in artikel 1 naar artikel 2, tweede én zevende lid herstellen.

 

A

Verwijzing in artikel 4a naar artikel 2, zevende lid, in plaats van het zesde lid.

 

B

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

C

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

D

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

XII

A

Zie bij WW.

 

B

Zie bij WW.

XIII

A

Technische wijziging.

 

B

Met de Verzamelwet SZW 2015 zijn 2 nieuwe uitsluitingsgronden (in het derde en vierde lid) aan artikel 19 toegevoegd. Abusievelijk is hierbij nagelaten het zevende lid hierop aan te passen.

 

Ba

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

C

Technische wijziging.

 

D

Technische wijziging.

XIIIa

A

Wanneer het deel van de AOV-uitkering dat aan de instelling wordt betaald minder hoog zou zijn, kan de cliënt zelf zijn kosten voldoen en kan een tegemoetkoming vanuit de onderstand achterwege blijven.

XIIIa

B

Juiste verwijzing naar inkomensbegrip.

XIIIb

 

Wanneer het deel van de AOV-uitkering dat aan de instelling wordt betaald minder hoog zou zijn, kan de cliënt zelf zijn kosten voldoen en kan een tegemoetkoming vanuit de onderstand achterwege blijven.

XIV

 

Verbetering grondslag gegevensuitwisseling certificerende instellingen en SVB ten aanzien van A1-verklaringen.

XVI

B

Vreemdelingennummer invoegen.

XVII

A

Verbetering delegatiegrondslag.

 

B

Verbetering samenloop WAO met ziekengeld.

 

Ba

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

XVIII

A

Verbetering samenloop WAO met ziekengeld.

XVIII

B

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

XVIIIa

 

Herstel omissie.

XIX

A

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

Ca

Vaststelling quotumheffing 1 november.

 

D

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

E

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

F

Verwijzing wordt gecorrigeerd.

 

G

Termijn regeling garantieverklaring huidige risicodragers schrappen


X Noot
1

Centrale Raad van Beroep, 18 juni 2004, LJN: AP4680, r.o. 3.4.2.12.

X Noot
2

Centrale Raad van Beroep 17 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:456.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 32 872, nr. 3, p. 12.

X Noot
4

Kamerstukken II 2014/15, 33 981, nr. 22.

Naar boven