34 506 Voorstel van wet van het lid Kuiken houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen (Wet zorgplicht kinderarbeid)

Q BRIEF VAN HET TWEEDE KAMERLID KUIKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2019

De initiatiefnemer bedankt de Leden van uw Kamer en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor hun inbreng en de gestelde vragen in de eerste termijn (d.d. 19 december 2017). Ook wil de initiatiefnemer de Leden bedanken voorde geboden tijd om zo nadere inzichten en informatie te vergaren, om de zorgen en vragen van uw Kamer zo goed mogelijk weg te kunnen nemen. Op 12 oktober 2018 deed initiatiefnemer uw Kamer een brief toekomen die ingaat op een aantal specifieke vragen van uw Kamer. Met deze brief beoogt de initiatiefnemer een actualisatie en nadere toelichting op de meest in het oog springende onderdelen van de initiatiefwet.

Verhouding tot de imvo-convenanten

De regering verwacht van alle bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna, OESO-richtlijnen) naleven. De initiatiefnemer wil in dit licht beginnen met haar waardering uit te spreken over de convenanten op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna, imvo-convenanten). De vrijwillige samenwerkingen die hieronder ontstaan tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bieden bedrijven handvatten bij het in kaart brengen van hun productieketens en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid.

Op dit moment zijn er zeven convenanten afgesloten. Deelname vanuit het bedrijfsleven varieert tussen de tien en tachtig bedrijven per convenant. Initiatiefnemer verwacht dat deze initiatiefwet de effectiviteit van vrijwillige initiatieven zoals deze imvo-convenanten substantieel vergroot. Door een duidelijke norm (op basis van dezelfde OESO-richtlijnen) voor de minimuminzet van bedrijven te stellen, worden de convenanten voor veel meer bedrijven en sectoren dan nu het geval is een interessant hulpmiddel bij het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid. Tegelijkertijd draagt deze initiatiefwet bij aan het oplossen van het «freeriders probleem» door een gelijk speelveld te realiseren, waardoor ook achterblijvers gedwongen worden om gepaste zorgvuldigheid te betrachten. Bedrijven die deelnemen aan een imvo-convenant, hebben zich al gecommitteerd aan het toepassen van dergelijke gepaste zorgvuldigheid. Om die reden voldoen zij aan de initiatiefwet (artikel 5, lid 4).

Omwille hiervan, en ter voorkoming van dubbele administratieve lasten, hoeven zij niet een aparte verklaring (zoals bedoeld in artikel 4) te deponeren bij de toezichthouder. Daarmee versterkt het initiatiefwetsvoorstel de imvo-convenanten.

Gepaste zorgvuldigheid

De wettelijk vertaling van de gepaste zorgvuldigheid die deze initiatiefwet voorschrijft, is gebaat bij een zorgvuldig proces met betrokkenheid van alle belanghebbenden. Om die reden is ervoor gekozen dit onderdeel verder uit te werken in een algemene maatregel van bestuur (hierna, AMvB). Hiermee biedt de initiatiefnemer ruimte voor een grondige consultatie van bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en de overheid. Hierbij ziet initiatiefnemer samen met diverse Leden van uw Kamer tevens meerwaarde in het meenemen van de evaluatie van de imvo-convenanten (zie ook voorgaande brief van initiatiefnemer, d.d. 18 oktober 2018). De geplande inwerkingtreding van de AMvB laat ook hier voldoende ruimte toe.

Gelijktijdig heeft de initiatiefnemer wel een beeld van hoe deze AMvB ingevuld zou kunnen worden. Uitgangspunt van dit proces zijn de OESO-richtlijnen. Deze bestaan in de basis uit een zestal stappen, welke in de in 2018 geactualiseerde handreiking van de OESO staan beschreven.1 Van een illustratief kledingmerk wordt verwacht dat hij onderzoek doet (zoals bedoeld in artikel 5, lid 2) naar de risico’s op kinderarbeid in haarproductieketen. Dat kan onder andere door een check te doen bij de MVO risicochecker.22 Door het belang van de bestrijding van kinderarbeid en het doel van deze initiatiefwet aan te kaarten in gesprekken met leveranciers. Of door, bijvoorbeeld binnen imvo-convenanten, samen te werken met maatschappelijke organisaties die kennis kunnen delen. Als dit fictieve kledingbedrijf stoffen importeert uit Turkije, zal uit dit onderzoek bijvoorbeeld blijken dat daar een isico op kinderarbeid bestaat. Bij een ontvankelijke klacht, zal het bedrijf bij de toezichthouder moeten aantonen wat hij heeft gedaan en doet om dit risico in het vizier te hebben of te krijgen, en welke maatregelen hij eventueel kan nemen om (als er sprake blijkt van kinderarbeid) dit in zijn keten te stoppen en in de toekomst te voorkomen. In de initiatiefwet valt dit onder het plan van aanpak, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1.

Zoals hierboven gesteld is het nader invullen van wat hierin exact verwacht kan worden van bedrijven gebaat bij een grondig proces met alle betrokkenen. De overtuiging van initiatiefnemer dat dit proces leidt tot een heldere invulling en daarmee de benodigde rechtszekerheid voor bedrijven van hetgeen deze initiatiefwet voorschrijft, is onder meer gebaseerd op vele gesprekken met bedrijven, maatschappelijke organisaties en ontwikkelingen die op dit gebied gaande zijn in omringende landen.

Zo is in Frankrijk in 2017 de «Loi Sur le Devoirde Vigilance des Multinationales» aangenomen, waarin bedrijven verplicht worden gepaste zorgvuldigheid toe te passen.3 Heeft de Duitse regering een wetsvoorstel in voorbereiding.4 En treedt per 2021 de Europese Conflictmineralen Verordening in werking, een voorbeeld van wetgeving op thematisch niveau.5 Bovendien zijn er steeds meer bedrijven die gepaste zorgvuldigheid inmiddels al binnen hun beleid wisten om te zetten in afrekenbare doelen. En spraken ruim veertig bedrijven publiekelijk hun steun uit voorwetgeving op het gebied van gepaste zorgvuldigheid.6 Met voorliggende initiatiefwet geeft Nederland tevens vorm aan de «doordachte mix» van bindende en vrijwillige beleidsmaatregelen die de UN Guiding Principles on Business and Human Rights voorschrijven, waaraan Nederland zich in 2011 heeft gecommitteerd. Binnen de Europese Unie zijn en worden vergelijkbare stappen gezet.

Toezicht

De toezichthouder (zoals bedoeld in artikel 3), dient te voldoen aan een aantal criteria. De toezichthouder is het orgaan dat klachten ontvangt en beoordeelt op ontvankelijkheid. Bij ontvankelijke klachten moet de toezichthouder in staat zijn om op basis van de afgegeven verklaring van het bedrijf waarop de klacht betrekking heeft, nadere informatie op te vragen.

Deze informatie bestaat uit inzage in de wijze waarop het bedrijf invulling geeft aan zijn gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van kinderarbeid. Op basis daarvan moet de toezichthouder in staat zijn om te beoordelen of het bedrijf gepaste zorgvuldigheid heeft betracht: of het bedrijf zich aan de wet heeft gehouden. De toezichthouder heeft geen bevoegdheden in het buitenland nodig, aangezien deze toetsing in Nederland plaatsvindt. Daarbij geldt het handhavingsinstrumentarium voor Nederlandse bedrijven evengoed voor buitenlandse bedrijven die producten of diensten op de Nederlandse markt afzetten.

De Autoriteit Consument en Markt is volgens de initiatiefnemer in staat om het toezicht op deze initiatiefwet op zich te nemen. Hiervoor zou zij kennis en capaciteit moeten aantrekken. Deze kennis is onder meer voorhanden bij het Nationaal Contactpunt van de OESO en de Sociaal-Economische Raad als nauw betrokken partner bij het imvo-convenantenbeleid. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, behoort het oprichten van een nieuwe toezichthouder eveneens tot de mogelijkheden. Het uiteindelijke besluit hierover is op verzoek van de regering Rutte II per AMvB aan de regering gelaten.

De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat de behandeling van deze initiatiefwet enige vertraging heeft opgelopen. Dit heeft echter geen consequenties voor de datum waarop de initiatiefwet was beoogd inwerking te treden. De bepaling «niet eerder dan 1 januari 2020» blijft staan als open norm. Wat dus betekent dat uiteindelijke inwerkingtreding aangepast kan worden aan de duur die het kost om de AMvB's uit te werken en de aangekondigde evaluaties van de imvo convenanten hierin mee te nemen.

Afrondend dankt de initiatiefnemer de Leden van de Eerste Kamer voor de uitgebreide en zorgvuldige wijze waarop dit initiatief wetsvoorstel wordt behandeld. Ik begrijp goed dat er veel vragen zijn gerezen over de nadere invulling van de AMvB’s. Initiatiefnemer ziet dit wetsvoorstel als een kaderwet die met betrokken partijen specifiek ingevuld kan worden, maar met een duidelijk tweeledig doel: kinderarbeid helpen bestrijden en goedwillende bedrijven helpen te beschermen tegen oneerlijke concurrentie. Initiatiefnemer hoopt met deze brief een aantal openstaande vragen beantwoord te hebben en ziet uit naar de verdere behandeling in uw Kamer.

Tweede Kamerlid PvdA, Kuiken,

Naar boven