34 493 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 19 januari 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 5.1.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.1.3a

1. Een verzoek om rechtshulp kan worden uitgevaardigd om een getuige of deskundige die zich op het grondgebied van de vreemde staat bevindt per videoconferentie te doen verhoren door de rechter-commissaris of een gerecht. Een bevel kan tevens worden uitgevaardigd voor het verhoren van een verdachte per videoconferentie.

2. Tenzij een toepasselijk verdrag anders bepaalt, zijn de bepalingen in dit wetboek inzake een verzoek tot verhoor van een verdachte, getuige of deskundige door de rechter-commissaris van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van het verzoek tot verhoor per videoconferentie.

3. De praktische regeling voor toepassing van de videoconferentie wordt overeengekomen tussen de rechter-commissaris of het gerecht dat het bevel heeft uitgevaardigd en de uitvoerende autoriteit van de vreemde staat.

4. Indien de uitvoerende autoriteit van de vreemde staat niet over de technische middelen voor een verhoor per videoconferentie beschikt, kunnen deze na overleg ter beschikking worden gesteld.

B

In Artikel 5.1.8, eerste lid, wordt in de tweede volzin na «Daarbij worden» ingevoegd: , indien het verzoek op een verdrag is gebaseerd,.

C

Artikel 5.1.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie uitvoering geven aan een verzoek tot verhoor per videoconferentie door bevoegde buitenlandse autoriteiten, onder zijn leiding, van een getuige of deskundige. Tevens kan uitvoering worden gegeven aan een verzoek om in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten een verdachte per videoconferentie te verhoren.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. De praktische regeling voor toepassing van de videoconferentie wordt overeengekomen tussen de rechter-commissaris en de autoriteit die het verzoek heeft uitgevaardigd.

D

Artikel 5.1.11, eerste lid, komt te luiden:

1. De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een verzoek om rechtshulp voorwerpen in beslag zijn genomen dan wel gegevens zijn gevorderd, of bij wie gegevens zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking of onderzoek in een geautomatiseerd werk, aan wie een vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens is gedaan, of die een vordering heeft ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede de betrokkene bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o, heeft plaatsgevonden wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.

Toelichting

Onderdeel A

Zoals hieronder in de toelichting op onderdeel C is uitgelegd, heb ik bij nader inzien besloten om geen aparte daartoe strekkende verdragsgrondslag voor de toepassing van videoconferentie voor het verhoor van verdachten te verlangen. In deze nota van wijziging is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de voorwaarden voor toepassing van een videoconferentie ook in geval van een Nederlands verzoek om rechtshulp aan het buitenland neer te leggen in de wet. Daarbij is de regeling aangehouden die ook zal gelden voor de uitvoering van verzoeken om de toepassing van videoconferentie door de Nederland.

Onderdeel B

De toevoeging aan artikel 5.1.8, eerste lid, verduidelijkt dat de Nederlandse autoriteiten die een dergelijk verzoek uitvoeren enkel niet toekomen aan de toetsing van subsidiariteit of proportionaliteit van een verzoek om rechtshulp wanneer dat op een verdrag is gebaseerd. Dit volgt ook reeds uit het feit dat inwilliging van verzoeken om rechtshulp die niet zijn gebaseerd op een verdrag slechts plaatsvindt indien zulks niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of in het kader van het algemeen belang dient te worden geweigerd (artikel 5.1.4, derde lid).

Onderdeel C

Met dit onderdeel wordt bewerkstelligd, naar aanleiding van een vraag die de leden van de PVV-fractie daarover stelden in het verslag, alsmede naar aanleiding van het advies van de Raad voor de rechtspraak, dat het vereiste van een aparte, daartoe strekkende verdragsgrondslag voor de toepassing van videoconferentie voor het verhoor van verdachten achterwege wordt gelaten. Dit verruimt de mogelijkheden om videoconferentie toe te passen. De rechtspositie van de verdachte wordt gewaarborgd door het feit dat de nationale wetgeving inzake het verhoor van toepassing is en door bepaling dat de praktische regeling voor toepassing van de videoconferentie in een concreet geval wordt overeengekomen tussen de rechter-commissaris en de autoriteit die het verzoek heeft uitgevaardigd.

Onderdeel D

De met artikel 5.1.10 van onderhavig wetsvoorstel corresponderende bepaling van het wetsvoorstel implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel (Kamerstukken II 2016/17, 34 611, nr. 2; artikel 5.4.10, eerste lid) is op twee punten vollediger. Dit onderdeel strekt daarom ertoe die bepaling ook in onderhavig wetsvoorstel op te nemen.

Allereerst is in de corresponderende bepaling van het wetsvoorstel implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel het uitgangspunt van vertrouwelijkheid nog duidelijker verankerd dan in onderhavig wetsvoorstel: er wordt uitgegaan van vertrouwelijkheid van het ontvangen verzoek om rechtshulp, ook al is daartoe niet expliciet aangedrongen door de verzoekende staat. Hiermee wordt, zoals het openbaar ministerie in zijn advies aangaf, nauwer aangesloten bij de praktijk van internationale rechtshulp. Voorts is de lijst van handelingen waarbij een betrokkene in kennis wordt gesteld van de mogelijkheid tot indienen van een klaagschrift nu volledig. Ten onrechte waren niet vermeld degenen aan wie een vordering is gedaan om medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens, of die een vordering hebben ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede de betrokkene bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o Sv, heeft plaatsgevonden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven