Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid van artikel 193m wordt de zinsnede «In afwijking van het bepaalde
in lid 1 is» vervangen door: Mits volledige vergoeding van schade kan worden verkregen
van de andere bij de inbreuk betrokken ondernemingen, is in afwijking van het bepaalde
in lid 1.
2. In het tweede lid van artikel 193t wordt de tweede volzin vervangen door: De verlenging
vangt aan de dag na het verstrijken van de verjaringstermijn. De duur van de verlenging
is gelijk aan de periode benodigd voor de vaststelling van een definitieve inbreukbeslissing
of het op andere wijze beëindigen van de procedure, vermeerderd met een jaar.
Toelichting
Onderdeel 1
Op grond van artikel 6:193m, eerste lid, BW zijn inbreukplegers hoofdelijk aansprakelijk
jegens alle benadeelden van de inbreuk. Het tweede lid van dit artikel formuleert
een uitzondering op deze aansprakelijkheid voor kleine en middelgrote ondernemingen.
Zij zijn niet hoofdelijk aansprakelijk jegens alle benadeelden indien is voldaan aan
de voorwaarden opgenomen in dit lid. De in deze nota van wijziging voorgestelde toevoeging
aan het tweede lid («Mits volledige vergoeding van schade kan worden verkregen van
de andere bij de inbreuk betrokken ondernemingen (...)») verduidelijkt dat deze uitzondering
alleen van toepassing is indien er geen gevolgen zijn voor het recht op volledige
schadevergoeding van de benadeelden. Dit is in overeenstemming met artikel 11, tweede
lid, aanhef, van de richtlijn («onverminderd het recht op volledige vergoeding»).
Onderdeel 2
Artikel 6:193t, tweede lid, eerste volzin, BW voorziet in de verlenging van de verjaringstermijn
van een vordering tot vergoeding van schade. Het gaat om gevallen waarin de mededingingsautoriteit
een handeling verricht in het kader van een onderzoek of procedure met betrekking
tot de inbreuk waarop de rechtsvordering betrekking heeft. De actie die een mededingingsautoriteit
onderneemt kan resulteren in een inbreukbeslissing. Ook kan de mededingingsautoriteit
concluderen dat geen sprake is van een inbreuk. De procedure kan ook worden beëindigd
door een onherroepelijke rechterlijke beslissing. De voorgestelde wijziging verduidelijkt
dat de verjaringstermijn in al deze gevallen wordt verlengd. De duur van de verlenging
is gelijk aan de periode benodigd voor de vaststelling van een (definitieve) inbreukbeslissing
dan wel de periode benodigd voor het op andere wijze beëindigen van de procedure,
vermeerderd met een jaar (zie art. 10, vierde lid, laatste zin, van de richtlijn en
de toelichting bij art. 6:193t, tweede lid, BW).
Deze nota van wijziging wordt aangeboden mede namens de Minister van Economische Zaken.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur