34 477 Sociaal domein

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2017

Actieve deelname aan de maatschappij, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid zijn de uitgangspunten van het beleid. Met die woorden schreef ik in februari 2013 de zogenoemde decentralisatiebrief van dit Kabinet. Maar mensen die het echt nodig hebben moeten ook, zo schreef ik, kunnen blijven rekenen op passende ondersteuning door de overheid die aansluit bij hun behoeften en mogelijkheden. Passende ondersteuning waarbij de leefwereld en de mens centraal staat en niet het systeem.

Gemeenten zijn de aangewezen bestuurslaag om dit te realiseren; zij kunnen voorzien in de noodzakelijke integraliteit en maatwerk en kunnen beter inspelen op de rol van het sociale netwerk rond de burger. In de decentralisatiebrief zette ik, namens het kabinet, daarom uiteen hoe we de verantwoordelijkheden op onder andere het gebied van zorg, begeleiding, jeugdhulp, werk en inkomen van Rijk en provincie naar gemeenten zouden decentraliseren per 1 januari 2015 (Kamerstuk 33 400 VII, nr. 59). In de eerste twee jaar na de overheveling van de taken zijn zichtbaar veel inspanningen verricht door alle betrokkenen in de uitvoering om zorg te dragen voor de continuïteit van zorg en een goede dienstverlening aan de burger. Een enorme prestatie. Dat is niet alleen mijn constatering, maar lees ik ook terug in de vierde beschouwing van de interbestuurlijke verhoudingen door de Raad van State en in de verschillende rapportages van de Transitiecommissie sociaal domein, het Sociaal en Cultureel Planbureau en andere onafhankelijke organisaties.

Vier jaar na de decentralisatiebrief is de uitdaging voor gemeenten om weg te blijven van systeemoplossingen, en de mens centraal te blijven stellen bij het vinden van maatwerkoplossingen. Daarvoor is het noodzakelijk dat op de verschillende niveaus schotten tussen de voorzieningen worden doorbroken. Deze transformatie-opgave kent een lokaal karakter, maar werkt ook door naar regionaal en landelijk niveau. Op diverse plekken in het land wordt deze uitdaging al goed opgepakt, maar er zijn ook plekken waar de uitvoering knelt of de transformatie nog niet voldoende tot stand komt. Dit kan zijn oorsprong vinden in de interpretatie van wet- en regelgeving en in de complexiteit van de problematiek, het kan komen door onvoldoende kennis, informatie of lef om nieuwe dingen uit te proberen, maar het kan ook een gevolg zijn van knellende regelgeving. Het is een taak van gemeenten en Rijk, samen met vele betrokken partners, om scherp te krijgen waardoor knelpunten in de uitvoering ontstaan en deze vervolgens op te lossen.

In de afgelopen maanden heb ik daarom samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het netwerk directeuren sociaal domein (NDSD), gemeenten en mijn collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Veiligheid en Justitie gesproken over het gezamenlijk ontwikkelen van een programma sociaal domein om deze uitdaging gezamenlijk op te pakken. Door middel van deze brief geef ik u, mede namens hen, een toelichting op de inrichting en werking van het programma.

Doel en ambitie

Het programma kiest voor een benadering waarbij in netwerken van vertegenwoordigers van de vele betrokken disciplines integraal naar de vraagstukken wordt gekeken. Bij aanvang van het programma wordt op basis van een eerste gezamenlijke analyse gestart met een aantal thema’s uit de uitvoeringspraktijk die domeinoverstijgend zijn en zowel op rijks- als op gemeenteniveau spelen. Het cliëntperspectief is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Inhoudelijk gaat het om het verbinden van onderwerpen als werk en inkomensvraagstukken, gezondheid, zorg, schulden, veiligheid, huisvesting en onderwijs. Kwetsbare burgers, zoals dak en thuislozen, zwerfjongeren, ex-gedetineerden, multiprobleemgezinnen en burgers met psychische, verstandelijke of lichamelijke beperkingen hebben vaak meerdere problemen. De uitdaging hierbij is om te voorkomen dat deze kwetsbare burgers (verder) in de problemen komen en om te bezien welk probleem het eerst moet worden aangepakt en dat zo effectief en integraal mogelijk afgestemd op de individuele en lokale situatie te organiseren. Bij een dergelijke aanpak treden er dilemma’s op, zoals de verhouding tussen individueel maatwerk en rechtsgelijkheid. Of zoals het bieden van ruimte aan de professionals en de betekenis hiervan voor de relatie tussen de overheid en de burger. Of het organiseren van verantwoording zonder te veel bureaucratie en regeldruk. Ook het eenvoudiger en begrijpelijker maken van complexe regelingen en systemen voor de burger is een belangrijk thema.

Werkende weg worden meer van dergelijke onderwerpen opgepakt door aan te blijven sluiten bij het cliëntperspectief, de lokale praktijk en ontwikkelingen binnen het sociaal domein. Dit betreft niet alleen dossiers die betrekking hebben op de drie decentralisaties. Een verbinding met veiligheid, (passend) onderwijs, publieke gezondheid, wonen en schuldhulpverlening is nodig om samen tot effectieve oplossingen te komen.

In het gezamenlijke programma sociaal domein starten we (Rijk en gemeenten) samen met onze partners (cliënten, professionals, aanbieders, maatschappelijke organisaties) een zoektocht naar de oplossingen voor de transformatie-opgaven in de leefwereld van onze inwoners: daar waar dilemma’s, knelpunten en kansen binnen het sociaal domein het meest zichtbaar tot uiting komen. Wat gaat er goed en kunnen we benutten? En wat kan er beter? Zo buigen de verschillende overheidslagen zich vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden over hetzelfde vraagstuk. In het programma brengen we de ontwikkelingen in het sociaal domein samen in kaart, organiseren we een netwerk van betrokken partijen om vraagstukken te analyseren en proberen we samen tot verdere verbetering te komen. Het gezamenlijk leren, ontwikkelen en versnellen staat daarbij centraal. Daarnaast wordt parallel ingezet op het gezamenlijk verbeteren van de randvoorwaardelijke aspecten van de uitvoering, daar waar verbetering en optimalisatie benodigd is. Hierbij valt te denken aan privacy, het ontwikkelen van een outcome monitor en de (door)ontwikkeling van aanbesteding in het sociaal domein.

Werkwijze van het programma: een lerende praktijk

Het programma biedt een (samenwerkings)structuur waarbinnen gemeenten, Rijk en andere betrokken organisaties samen kunnen komen tot oplossingen (signaleren, agenderen en uitvoeren) voor dilemma’s die zich in die dagelijkse praktijk voordoen. Door daarbij te werken vanuit het perspectief van de inwoner en zijn/haar gezin en omgeving sluit het programma aan bij de werkwijze die recent in de city deal inclusieve stad ontwikkeld is.

Gemeenten en Rijk dragen samen de verantwoordelijkheid om van dit programma een succes te maken. Daarom kiezen we voor een structuur van gezamenlijke verantwoordelijkheid: voor elk nieuw thema dat we oppakken wordt een duo (of andere vorm van samenwerking) gevormd vanuit gemeenten en het Rijk dat samen met het betrokken netwerk (cliënten, professionals, aanbieders, maatschappelijke organisaties) werkt aan oplossingen. Hierbij zullen de duo’s worden ondersteund door een ondersteuningsstructuur van accountmanagers, leerkringen, casustafels en dergelijke. Ook biedt het programma een (online) kennis- en leerplatform met een levensbrede kennisagenda en een kennisinfrastructuur om best practices te verspreiden, om proefprojecten op te zetten en gezamenlijk te ontwikkelen en om te bezien of systeemaanpassingen benodigd zijn en/of thema’s op de politieke agenda dienen te worden geplaatst. Zo kunnen we de werkwijze van een lerende praktijk zo optimaal mogelijk ondersteunen.

Om de samenhang in het programma te waarborgen wordt er gezamenlijk door gemeenten en Rijk, gefaciliteerd door BZK, een programma- en governancestructuur ingericht die het overzicht houdt over de lopende trajecten binnen het programma, ondersteuning biedt aan het netwerk op de verschillende thema’s en de functie van kennisplatform verder vormgeeft. Deze structuur sluit aan bij bestaande gremia. Om de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk te benadrukken zal de regie over het programma vallen onder de al bestaande brede regietafel sociaal domein met de betrokken bewindspersonen en bestuurders van gemeenten.

Organiseren van een dwarskijker in het sociaal domein

Om te zorgen dat we gezamenlijk op het juiste pad blijven en de leefwereld van mensen als uitgangspunt houden is een frisse blik van een dwarskijker nodig. De Tweede Kamer heeft door middel van een motie van de leden Veldman en Fokke de regering verzocht om ten behoeve van de vervolgfase van de drie decentralisaties een onafhankelijke derde aan te wijzen die tot taak heeft om in de transformatie in het sociaal domein een vinger aan de pols te houden, zijn bevindingen bij gemeenten aan de orde te stellen en het kabinet hierover te rapporteren.

De specifieke invulling van de rol van dwarskijker, en daarmee de beantwoording van de motie, zal de komende periode ingevuld worden. Hierbij is het de ambitie van het kabinet om de dwarskijker (in lijn met de hierboven beschreven programmatische aanpak) thematisch te organiseren. Bij de uitwerking wordt een aantal criteria meegenomen: de dwarskijker dient onafhankelijk en deskundig te zijn en oog te hebben voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk alsmede voor het bestuurlijk proces. In de te kiezen organisatievorm van de dwarskijker dient rekening gehouden te worden met het organiseren van continuïteit en meerjarigheid, passend bij de duur van het programma.

Slot

Met de keuze voor het decentraliseren van verantwoordelijkheden in het sociaal domein naar gemeenten is expliciet gekozen gemeenten de ruimte te geven om op basis van hun eigen, lokale situatie maatwerk te leveren. Bij knelpunten of belemmeringen die worden waargenomen is het van belang eerst de vraag te stellen wat er nodig is om burgers, cliënten of (gemeentelijke) professionals zelf in staat te stellen om tot een goede oplossing te komen. Pas daarna is het mogelijk te bezien of de systemen goed ingericht zijn of een aanpassing behoeven. Rijk en gemeenten zien het daarmee als een gezamenlijke opgave om het stelsel de ruimte te geven om te groeien, kansen daarbinnen te benutten en daarbij niet meteen in de reflex te schieten richting nieuwe wet- en regelgeving.

De transformatie is een proces van de lange adem; het programma wordt ingesteld voor een periode van vier jaar. In die periode zal uw Kamer ieder najaar schriftelijk geïnformeerd worden over de voortgang van het programma, waarbij ik uw Kamer tevens een gebundeld pakket wet- en regelgeving zal doen toekomen dat naar aanleiding van de opgedane ervaringen in het programma nadere optimalisering vraagt. Hierbij vindt afstemming plaats via de bestaande overlegstructuur tussen Rijk en gemeenten, zoals voorgenoemde regietafel. Door ook als rijksoverheid met een dergelijke jaarlijkse agenda te komen en hier ook in uw Kamer aandacht voor te vragen wordt bevestigd dat de exercitie in het programma geen vrijblijvende is, en dat resultante van het programma ook in landelijke wet- en regelgeving verwerkt wordt waar dat nodig wordt geacht. Tevens zullen de resultaten van de zogeheten dwarskijker meegenomen worden in de genoemde rapportage.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven