34 454 Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders

C VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING1

Vastgesteld 28 november 2016

1. Inleiding

De leden van de SP-fractie hebben van de memorie van antwoord kennisgenomen. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord en danken de regering voor de verstrekte antwoorden. Deze leden hebben nog vragen naar aanleiding van het onderzoek «De huisvesting van vergunninghouders» van het Verwey-Jonkerinstituut uit oktober 2016.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben van de memorie van antwoord kennisgenomen. Zij hebben nog een aantal vragen.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

In de memorie van antwoord stelt de regering in antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie:

«Gemeenten die wel een huisvestingsverordening hebben, waarin urgente groepen zijn opgenomen, worden door het wetsvoorstel verplicht vast te leggen hoe aan de taakstelling wordt voldaan. Deze gemeenten zullen daardoor expliciet een afweging gaan maken ten aanzien van alternatieve huisvestingmogelijkheden.»

De leden van de SP-fractie zien deze ontwikkeling ten gevolge van het wetsvoorstel niet, maar hebben wel enkele vragen over de alternatieve huisvestingsmogelijkheden. Vorige maand verscheen het onderzoeksrapport «De huisvesting van vergunninghouders» van het Verwey-Jonker Instituut in opdracht van het Stedennetwerk G32. Daarin wordt geconcludeerd dat het gemeentelijk versnellingsarrangement (GVA) weinig wordt ingezet met als redenen: het is financieel niet rond te krijgen, het is geen structurele oplossing en er zijn geen geschikte panden. Onderschrijft de regering deze conclusie? Zo ja, wat gaat zij hier aan doen?

Verder concluderen de onderzoekers dat in gemeenten waar het GVA ingezet wordt, de toewijzing van vergunninghouders moeizaam verloopt. Als oplossing opperen de onderzoekers het GVA alleen tijdelijk in te zetten voor alleenstaanden die wachten op gezinshereniging. Wat vindt de regering hiervan? Ook concluderen de onderzoekers dat geen enkele gemeente de subsidieregeling huisvestingsvoorziening inzet, omdat ze deze regeling niet aantrekkelijk vinden. Dit komt door een combinatie van financieel onrendabel zijn en de vele regelingen en voorwaarden die eraan verbonden zijn. Onderschrijft de regering deze conclusie?

Als oplossingsrichting stellen de onderzoekers voor om de vergoeding per vergunninghouder van 6.250 euro te verhogen, terwijl de (financiële) regelingen en voorwaarden minder strikt zouden moeten zijn. Vooral de maximale huurgrens voor vergunninghouders staat de gemeenten in de weg om (al dan niet samen met de corporaties) een sluitende exploitatie te maken. Wat vindt de regering van deze oplossingsrichting?

In het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut onder een aantal G32-gemeenten blijkt dat gemeenten hun taakstelling gemakkelijker zouden kunnen realiseren als aan een aantal randvoorwaarden zou worden voldaan, zo lezen de leden van de PvdA-fractie. Met name wordt genoemd:

  • het passend maken van de subsidieregeling voor tijdelijke woningen, zodanig dat een duurzame exploitatie voor corporaties mogelijk wordt;

  • de doorgeleiding van 18-jarige voormalige amv'ers naar zelfstandige woonruimte zonder dat men over huurtoeslag kan beschikken;

  • gedeelde monitoring en administratieve koppeling van gegevensbestanden tussen het COA en gemeenten ten aanzien van het verwachte aanbod;

  • gemeenten stellen te moeten bijleggen op de stimuleringsregeling voor versnelde huisvesting;

  • meer flexibiliteit bij inzet van tijdelijke woonconcepten en passend toewijzen bij situaties waarin op afzienbare termijn gezinshereniging te voorzien is.

Herkent de regering deze randvoorwaarden, en zo niet, waarom niet? Kan de regering op elk van de afzonderlijke punten ingaan en een oplossingsgericht antwoord geven ten behoeve van verbetering van het versnellingsarrangement?

De leden behorend tot de fractie van de ChristenUnie constateren dat de voorgestelde wetswijziging decentralisatie bewerkstelligt: een sterkere verantwoordelijkheid voor de gemeentebesturen die een huisvestingsverordening hebben vastgesteld, doordat de wet niet langer zal voorschrijven dat voor het realiseren van de huisvestingstaakstelling voor verblijfsgerechtigden voorrang op andere woningzoekenden (met een economische of sociale binding) voor de sociale huursector verplicht is. Hiermee wordt beoogd te stimuleren dat gemeenten creatiever gebruik gaan maken van andere instrumenten om aan hun taakstelling te voldoen. Tevens wordt hiermee beoogd dat de verdringing van andere categorieën woningzoekenden als gegadigden voor dezelfde sociale huursector wordt gereduceerd. De leden van de ChristenUnie-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik nog enkele vragen aan de regering voor te leggen.

Is de conclusie juist, zo vragen deze leden, dat de regering hiervan niet een beperking, maar juist een verruiming van de realisering van huisvestingsmogelijkheden voor vergunninghouders verwacht, omdat hierdoor het ter beschikking komen van andere woonruimte dan sociale huurwoningen (op grond van de Stimuleringsregeling, door verbouw van leegstaande kantoorpanden, door gemeentelijke versnellingskamers etc.) zal worden bevorderd? En zo ja, op basis waarvan wordt dat precies verwacht? Kan de regering in dit verband ingaan op de conclusies van de G32 op grond van de rapportage van het Verwey-Jonker Instituut dat van de toepassing van deze nieuwe instrumenten nog (te) weinig gebruik wordt gemaakt? Kan daarbij worden aangegeven of het nu schrappen van de voorrangsregeling risico's in zich draagt, namelijk dat toch onvoldoende huisvestingscapaciteit ontstaat om aan de taakstelling te voldoen, omdat gemeenten onvoldoende (kunnen) investeren in alternatieve mogelijkheden?

Is de conclusie juist dat het feit dat de verplichte voorrangsregeling in de Huisvestingswet voor vergunninghouders verdwijnt, niets afdoet aan het recht van de gemeenten om deze groep toch in hun huisvestingsverordening als prioritair te blijven kwalificeren, zodat aan gemeenten geen instrument wordt ontnomen, maar hun keuzevrijheid bij het realiseren van de taakstelling vergunninghouders juist wordt vergroot? Als deze conclusie juist is, hoe verklaart de regering dan het pleidooi van de G32 om de verplichte voorrangsregeling te handhaven? Impliceert dit pleidooi een verzoek om inperking van de gemeentelijke vrijheid?

Hoe beoordeelt de regering in dit verband de prestaties op het gebied van de alternatieve huisvestingsmogelijkheden zoals hierboven genoemd van de gemeenten, gelet op hun taakstelling?

In de memorie van antwoord werden cijfers genoemd met betrekking tot benutting van de Tijdelijke Stimuleringsregeling (13% gereserveerd per 1 juni 2016), waarbij de verwachting werd uitgesproken dat deze einde 2016 opnieuw zouden kunnen worden verstrekt; kan de regering dit inzicht per heden geven?

De commissie ziet de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet. Bij ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag vóór 2 december 2016, 12:00 uur, acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 6 december 2016.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Engels (D66) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Ruers (SP) (vice-voorzitter), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Van Hattem (PVV), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA), Van Weerdenburg (PVV), Klip-Martin (VVD), Sietsma (CU).

Naar boven