34 454 Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING1

Vastgesteld 24 oktober 2016

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij hebben nog enige vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben nog een enkele vraag.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat tot doel heeft asielzoekers met een tijdelijke verblijfsvergunning als voorrangscategorie uit de Huisvestingswet 2014 te schrappen zodat gemeenten de vrijheid krijgen de vergunninghouders niet op te nemen in de urgentiecategorie. De regering motiveert het voorliggende voorstel door te stellen dat het aantal vergunninghouders fors is toegenomen en dat het van belang is te voorkomen dat reguliere woningzoekenden niet of slechts na zeer lange tijd een sociale huurwoning kunnen betrekken. Het wetsvoorstel roept bij de leden van de D66-fractie enkele vragen op.

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij proberen de materiële betekenis ervan te doorgronden en hebben daarom enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben daar de volgende vragen bij.

2. Aanleiding

Het voorliggende voorstel roept bij de leden van de D66-fractie de volgende vraag op. In de huidige Huisvestingswet loopt het beginsel van proportionaliteit als een rode draad door de wet. De verhoging van de kansen van de ene groep mag andere groepen niet onrechtvaardig benadelen. Dat maakt lokaal maatwerk mogelijk. Van een absolute voorrang is derhalve nu al geen sprake. Dat blijkt ook uit het percentage huurwoningen dat nu aan vergunninghouders wordt verstrekt. Voor welk probleem is deze wetswijziging dan een oplossing, zo vragen de leden van de fractie van D66.

3. Hoofdlijnen van het voorstel

Het advies van de Raad van State (p. 3, tweede en derde alinea) stelt dat onderscheid lijkt te worden gemaakt tussen vergunninghouders en reguliere woningzoekenden wat betreft de aard van de huisvesting die ter beschikking wordt gesteld. Het voorstel motiveert onvoldoende dat het onderscheid objectief gerechtvaardigd is. De leden van de VVD-fractie menen dat de regering terecht opmerkt dat het voorstel juist het tot nu toe wettelijk verplichte onderscheid opheft. Voorts zijn alternatieve sobere huisvestingsvoorzieningen gelijkelijk beschikbaar voor vergunninghouders en voor reguliere woningzoekenden. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit ook geldt voor de subsidiëring van deze voorzieningen. Immers, de Tijdelijke stimuleringsregeling huisvesting vergunninghouders stelt als eis dat er ten tijde van de subsidieaanvraag tenminste 4 vergunninghouders daadwerkelijk in de voorziening wonen. Is hier sprake van het door de Raad van State bedoelde onderscheid tussen vergunninghouders en reguliere woningzoekenden? Wat is de reden van deze eis?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe met het schrappen van de voorrangspositie van statushouders bij woningtoewijzing het onderliggende probleem van te weinig woningen voor in verhouding te veel woningzoekenden wordt opgelost. Dit mede gezien in het licht van het feit dat de gemeenten wel hun taakstelling voor het huisvesten van de statushouders wettelijk moeten blijven vervullen.

De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat de gemeenten de wettelijke taakstelling houden vergunninghouders zo snel mogelijk te huisvesten zodat er uitstroom uit de asielcentra ontstaat en de feitelijke integratie, waar het kabinet zo aan hecht, plaats kan vinden. Deze leden horen graag van de regering op welke wijze gemeenten daar invulling aan dienen te geven, nu er een groot gebrek aan sociale huurwoningen is en de vergunninghouders – die geen sociaal vangnet hebben en technisch gezien dakloos zijn – ook hun proportionele voorrangspositie dreigen te verliezen. Tevens ontvangen de leden van de D66-fractie graag een toelichting van de regering hoe zij de gemeenten wil ondersteunen om invulling te geven aan hun wettelijke taak vergunninghouders te huisvesten terwijl er een tekort aan sociale huurwoningen is.

Het wetsvoorstel schrapt de automatische urgentie voor vergunninghouders en daarmee de voorrang bij plaatsing in een reguliere woning, om gemeenten de mogelijkheid te geven op een andere manier te voldoen aan hun taak om vergunninghouders van huisvesting te voorzien. Met name door het bieden van alternatieve huisvesting. Daarbij wordt gedacht aan tijdelijk beschikbare woningen of gebouwen en aan vormen van onzelfstandige huisvesting. De leden van de SP-fractie vragen de regering of het bij de huidige wetgeving voor gemeenten niet mogelijk is om aan hun taakstelling te voldoen door het bieden van alternatieve huisvesting.

De regering heeft met gemeenten en anderen afspraken gemaakt en subsidiegeld beschikbaar om in de periode tot en met 2018 14.000 vergunninghouders alternatieve huisvesting te kunnen bieden. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat dit maar aan 10 tot 20 procent van de te plaatsen vergunninghouders uitkomst zal bieden en de overige 80 tot 90 procent nog steeds in een reguliere woning geplaatst zal moeten worden? En dat dit in gemeenten waar meer woningzoekenden dan beschikbare woningen zijn met voorrang zal moeten plaatsvinden?

De regering heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer gesteld dat gemeenten ook meerdere alleenstaande vergunninghouders in één woning kunnen plaatsen. Is dit ook nu het geval of alleen na de voorliggende wetswijziging?

Vergunninghouders die niet in een zelfstandige woning worden gehuisvest, kunnen zich natuurlijk inschrijven om, als zij aan de beurt zijn, door te stromen naar een zelfstandige woning. De regering stelt dat zij daarmee gelijk behandeld worden met andere woningzoekenden die nog geen zelfstandige woonruimte hebben, zoals jongeren. Volgens de leden van de SP-fractie kan dat formeel juist zijn, maar valt hier in de praktijk nog wel op af te dingen. Zo hebben de meeste jongeren al vanaf hun achttiende jaar wachttijd opgebouwd, terwijl vergunninghouders dat niet hebben kunnen doen, waardoor vergunninghouders (veel) langer in een onzelfstandige woonruimte zullen moeten blijven. Dit klemt te meer nu de voorgestelde wetswijziging het mogelijk maakt dat gemeenten iedereen die economisch of maatschappelijk gebonden is, voorrang verlenen boven vergunninghouders. Dat betekent dat vergunninghouders die geen betaald werk in hun gemeente vinden, zes jaar moeten wachten voor ze mee mogen gaan dingen naar de schaars beschikbare woningen. In de hier beschreven situaties worden vergunninghouders volgens de leden van de SP-fractie in de praktijk op achterstand gezet. Wil de Minister hier op reageren?

Kan de regering aan de leden van de PvdA-fractie informatie overleggen met betrekking tot de vraag of de gemeenten die procentueel een forse taakstelling hebben ten aanzien van het verschaffen van woningruimte aan vergunninghouders ook nu reeds beschikken over een woonruimteverordening? Heeft de regering inzicht in de mate en omvang waarin het aantal gemeenten zal toenemen die genoodzaakt zijn een huisvestingsverordening in te stellen gelet op de lokale situatie en de hun opgelegde taakstelling? Heeft de regering inzicht in de mate waarin de noodzakelijke procedure tot instelling van een dergelijke verordening door de gemeenteraad onvermijdelijke en/of ongewenste vertraging zal opleveren bij de praktische toebedeling van woonruimte aan urgente woningzoekenden?

Kan de regering aangeven waarom het Gemeentelijk versnellingsarrangement (GVA) nog weinig soelaas biedt? Kan de regering aangeven of en in welke mate de huidige voorwaarden, die gericht zijn op het gebruik van de Tijdelijke stimuleringsregeling huisvesting vergunninghouders, voldoende bijdragen aan het zo effectief mogelijk realiseren van woningen? Kan de regering aangeven of het wetsvoorstel op zichzelf beschouwd een bijdrage levert aan de noodzakelijke verhoging van de woningbouwproductie?

Het wetsvoorstel heeft, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks, in de voorbereiding vele kritische reacties opgeroepen van onder meer VNG, IPO, het College voor de Rechten van de Mens en de Raad van State. Een rode draad in de commentaren was dat dit wetsvoorstel geen oplossing biedt voor het probleem: een tekort aan sociale huurwoningen voor doelgroepen die daar om zitten te springen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af op welke wijze de regering aan deze fundamentele kritiek tegemoet gaat komen. Met dit wetsvoorstel komt er geen sociale huurwoning bij en komt er geen vergunninghouder minder in Nederland. Alleen wordt één groep van nu als urgent bestempelde woningzoekenden van de urgentielijst gehaald. Waarom denkt de regering dat door deze maatregel de urgentie als woningzoekende onder statushouders af zal nemen?

Vergunninghouders/statushouders behoren tot de meest kwetsbare groepen als het gaat om het vinden van een woning. Omdat zij nieuw in Nederland zijn, kunnen zij geen inschrijvingsduur hebben opgebouwd die hun een grotere kans op een woning geeft. Is de regering het niet met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat uitsluiting van een specifieke groep die nog minder kansen heeft dan andere urgent woningzoekenden mensen tegen elkaar uitspeelt in plaats van op weg helpt?

De sociale woningvoorraad is de afgelopen jaren op basis van politieke keuzes van de regering snel in voorraad gedaald. Het aantal woningzoekenden daalt niet. Naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks is verruimen van de sociale woningvoorraad in met name de grote steden een betere oplossing dan het uitsluiten van specifieke groepen met weinig mogelijkheden op de woningmarkt. Deelt de regering de opvatting dat juist verruiming van de sociale woningvoorraad moet worden bewerkstelligd en hoe gaat zij dat doen?

4. Consultatie

Het stedennetwerk G32 heeft aan de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning een brief gestuurd d.d. 7 oktober 20162. In de brief achten de G32 het wetsvoorstel volstrekt overbodig en ongewenst, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Wat is de reactie van de regering op deze kritiek?

De leden van de PvdA-fractie stellen de volgende vragen. Heeft de regering het wetsvoorstel besproken met de koepelorganisaties van de VNG of G32? Heeft dit overleg de conclusie bevestigd dat het wetsvoorstel bijdraagt aan het oplossen van de problematiek?

De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning wacht met belangstelling de antwoorden van de regering af en ontvangt deze graag zo spoedig mogelijk na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

Samenstelling: Engels (D66), (voorzitter), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), (vicevoorzitter), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Van Hattem (PVV), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA), Van Weerdenburg (PVV), Klip-Martin (VVD) en Sietsma (CU).

X Noot
2

Bijgevoegd.

Naar boven